ECLI:NL:RBSGR:2012:BY4963

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/28729
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van Chinese vreemdeling en de voorwaarden voor het verkrijgen van een paspoort

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Chinese vreemdeling en de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De vreemdeling, die al twintig jaar illegaal in Nederland verbleef, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister om de termijn van zijn bewaring te verlengen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet voldoende meewerkte aan het verkrijgen van de benodigde documenten voor zijn uitzetting naar China. De Chinese autoriteiten hadden echter aangegeven niet langer in te stemmen met verwijderingen met behulp van een EU-staat, en de rechtbank concludeerde dat er geen zicht was op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met terugwerkende kracht tot 4 oktober 2012. Tevens werd de minister veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de vreemdeling voor zijn detentie.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12 / 28729
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 oktober 2012 in de zaak tussen
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Chinese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Zeist, eiser,
(gemachtigde: mr. K. Ross, advocaat te Amsterdam),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A.M. van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Verweerder heeft op 3 september 2012 een verlengingsbesluit genomen. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het verlengingsbesluit
Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eiser ingediend.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 24 september 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst teneinde verweerder en de gemachtigde van eiser in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 25 september 2012 heeft verweerder nadere informatie verstrekt. Bij brief van diezelfde datum heeft de gemachtigde van eiser nadere informatie gegeven. Bij brief van 25 september 2012 heeft verweerder gereageerd op de informatie van de gemachtigde van eiser. Bij brief van 27 september 2012 heeft de gemachtigde van eiser gereageerd op de nader gegeven informatie van verweerder.
De rechtbank heeft het onderzoek, met toestemming van beide partijen met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gesloten.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 59, vijfde lid, Vw duurt de bewaring krachtens het eerste lid, onverminderd het vierde lid, niet langer dan zes maanden. In het zesde lid van dit artikel staat dat in afwijking van het vijfde lid en onverminderd het vierde lid de bewaring krachtens het eerste lid ten hoogste met nog eens twaalf maanden kan worden verlengd, indien de uitzetting, alle redelijke inspanningen ten spijt, wellicht meer tijd zal vergen, op grond dat de vreemdeling niet meewerkt aan zijn uitzetting of de daartoe benodigde documentatie uit derde landen nog ontbreekt.
2. Ingevolge artikel 94, vijfde lid, Vw zijn het eerste, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid, Vw. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
3. Gelet op het vorenstaande dient de rechtbank te beoordelen, voor zover daarover geklaagd is, of verweerderde zich op het standpunt heeft mogen stellen dat voldaan is aan de in artikel 59, zesde lid Vw gestelde voorwaarden en of de bewaring, gelet op het bepaalde in artikel 94, vierde lid, Vw, nog steeds gerechtvaardigd is te achten.
4. Aan eiser is op 9 maart 2012 de maatregel van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, opgelegd. Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de voortduring van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 21 mei 2012 AWB (AWB 12/14051)).
5. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat aanleiding wordt gezien om de termijn van de bewaring met ten hoogste twaalf maanden te verlengen, ingaande 4 september 2012. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet meewerkt aan het onderzoek naar de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit, omdat hij geen inspanningen heeft verricht om zijn terugkeer te bespoedigen en voorts niet gebleken is van feiten of omstandigheden die maken dat de voortzetting van de maatregel bij afweging van alle belangen niet gerechtvaardigd is.
6. Eiser voert – samengevat – het volgende aan. Verweerder stelt ten onrechte dat eiser niet meewerkt. Hij heeft China 20 jaar geleden illegaal verlaten, wat betekent dat zijn gegevens niet meer in de basisadministratie zijn terug te vinden. Hij heeft niemand in China die voor documenten kan zorgen. Eiser heeft in China geen contact meer met zijn moeder of met zijn ex-vrouw. Eiser heeft ook geen financiële mogelijkheden om een advocaat in China in te schakelen ter verkrijging van documenten. Bovendien zijn eisers identiteitsgegevens al lang geschrapt uit de Chinese (Huko) basisadministratie, zeker omdat eiser illegaal zijn land heeft verlaten. Eiser heeft ook geen mogelijkheid voor het opnieuw activeren van zijn gegevens gelet op het ambtbericht hierover van juni 2010. Voorts zijn de mogelijkheden van eiser beperkt, nu hij is gedetineerd. Er is geen zicht op uitzetting naar China, gelet op onder meer de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaatsen Zwolle en Rotterdam van 30 juli 2012 respectievelijk 10 augustus 2012.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat eiser niet heeft meegewerkt aan zijn uitzetting. Eerder is door deze rechtbank, in de genoemde uitspraak van 21 mei 2012, vastgesteld dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan het verkrijgen van documenten die nodig zijn om zijn uitzetting te bewerkstelligen. Uit de nadien met eiser gehouden vertrekgesprekken van 23 mei 2012, 13 juni 2012, 18 juli 2012, 13 augustus 2012 en 3 september 2012 blijkt dat eiser volhardt in zijn standpunt dat hij, omdat hij niemand heeft in China, hij niet aan documenten kan komen. Van enige inspanning van de zijde van eiser om langs andere weg aan documenten te komen is niet gebleken. Gelet op het vorenstaande was verweerder bevoegd een verlengingsbesluit te nemen.
8. Vervolgens is het de vraag of de verlenging van de duur van de bewaring, gelet op de betrokken belangen, gerechtvaardigd is te achten.
9. Door verweerder is niet betwist dat eiser uit China afkomstig is, dat hij dat land 20 jaar geleden heeft verlaten en zijn paspoort is ingenomen door zijn reisagent.
10. De rechtbank zal eerst de beroepsgrond van eiser, dat er geen zicht op uitzetting naar China bestaat, beoordelen.
10.1 Over deze kwestie is eerder uitspraak gedaan door de rechtbank ’s-Gravenhage en de nevenzittingsplaatsen Rotterdam en Zutphen in de uitspraken van 29 augustus 2012 (LJN: BX7490) respectievelijk 10 augustus 2012 (LJN: BX4257) en 29 augustus 2012 (BX6671). Uit de in voormelde uitspraken genoemde informatie komt naar voren dat in 2011 zeven personen met gebruikmaking van een EU-staat naar China zijn teruggekeerd en dat in 2012 zes personen zijn teruggekeerd met gebruikmaking van een EU-staat. Van belang is hierbij dat deze personen beschikten over een origineel identiteitsdocument dan wel een kopie daarvan.
Voorts valt uit deze informatie af te leiden dat in de periode van 1 januari 2010 tot en met juni 2012 circa 445 lp-aanvragen bij de Chinese autoriteiten zijn ingediend.
In juni 2010 zijn zeventien lp's verstrekt, in 2011 zijn twee lp's verstrekt op basis van een kopie van een identiteitsdocument en in 2012 is tot op heden geen enkele lp afgegeven, ook niet aan vreemdelingen die beschikten over een kopie van hun paspoort dan wel een kopie van hun huwelijksakte.
10.2 Vast staat dat op 28 juni 2012 is gebleken dat de Chinese autoriteiten niet langer instemmen met de uitzetting van een vreemdeling met gebruikmaking van een EU-staat, zodat deze weg voor verweerder op dit moment niet openstaat. Verder vinden in ieder geval sinds augustus 2012 geen presentaties bij de Chinese autoriteiten meer plaats.
Naar aanleiding van de door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, gestelde vragen met betrekking tot het overleg met de Chinese autoriteiten heeft verweerder bij brief van 17 augustus 2012 geantwoord dat in april 2012 het laatste overleg met de Chinese autoriteiten heeft plaatsgevonden, dat dat een overleg op operationeel niveau was, en dat de Chinese autoriteiten hebben aangegeven dat vanwege drukke werkzaamheden geen gelegenheid bestond voor verdere afspraken. Verweerder kan in september 2012 weer contact opnemen met de Chinese autoriteiten voor het maken van een afspraak. Doel van het voorgenomen overleg is om in samenspraak met de Chinese autoriteiten te komen tot een hervatting van het proces tot afgifte van lp's.
10.3 Ter zitting in de zaak waarover de rechtbank ’s-Gravenhage in de uitspraak van 29 augustus 2012 heeft geoordeeld, kon verweerder geen nadere informatie verstrekken over de nog te maken afspraak voor het overleg met de Chinese autoriteiten. Een exacte datum waarop contact zal worden opgenomen met de Chinese autoriteiten was nog niet bekend. Evenmin kon verweerder aangeven op welke termijn een eventuele afspraak voor overleg daadwerkelijk zal kunnen plaatsvinden. Naar verweerder heeft gesteld zou dit overleg op operationeel niveau plaatsvinden. Desgevraagd kon verweerder niet aangeven of (ook) een overleg op een hoger (bestuurlijk of ambtelijk) niveau gepland wordt. De vraag of uitsluitend het lp-proces ter sprake zal komen of ook de mogelijkheid van het hervatten van uitzettingen met behulp van een EU-staat heeft verweerder niet kunnen beantwoorden. Ook heeft verweerder niet kunnen aangeven of en zo ja, op welke termijn, de presentaties in persoon weer hervat zullen worden.
10.4 Ter zitting in de onderhavige zaak heeft verweerder meegedeeld op de hiervoor genoemde punten ook thans geen nadere informatie te kunnen geven, zodat de situatie derhalve ongewijzigd is.
10.5 Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat, anders dan ten tijde van de behandelingen van de hoger beroepen door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) die hebben geleid tot de uitspraken van 4 en 23 mei 2012 (LJN: BW5665 respectievelijk LJN: BW6815), de Chinese autoriteiten niet langer instemmen met verwijderingen met behulp van een EU-staat, dat in 2012 tot nu toe geen enkele lp is afgegeven en de Chinese autoriteiten nu reeds een aanzienlijke periode geen afspraak tot overleg hebben willen maken over de verwijdering van Chinese vreemdelingen. Voorts hebben in augustus 2012 en, gelet op verweerders mededeling ter zitting, in september 2012 geen presentaties plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank duidt het voorgaande niet op een welwillende houding van de Chinese autoriteiten.
10.6 De rechtbank is voorts van oordeel dat er, gelet op hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, geen concreet aanknopingspunt zijn die de verwachting rechtvaardigen dat op korte termijn weer zal kunnen worden overgegaan tot verwijdering van vreemdelingen naar China met gebruikmaking van een lp of een EU-staat. Verweerder heeft over contact met de Chinese autoriteiten noch over het tijdstip noch over de inhoud en reikwijdte van een eventueel overleg concrete informatie kunnen verstrekken.
De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat eiser eventueel met behulp van een advocaat in China aan originele documenten zou kunnen komen, zodat nog steeds zicht op uitzetting bestaat. Immers, zoals hierboven is overwogen, is gebleken dat het overleggen van andere documenten (hetzij in origineel, hetzij in kopie) dan een origineel en geldig paspoort thans niet leidt tot het verstrekken van een lp of een EU-staat. Ook de (eventuele) verkrijging van een (origineel of kopie) document anders dan een geldig en origineel paspoort, leidt derhalve bij de huidige stand van zaken niet tot een redelijk vooruitzicht op verwijdering, zodat aan eiser niet langer ter motivering van de bewaring kan worden tegengeworpen dat hij niet of in onvoldoende mate aan zijn verplichting tot medewerking voldoet, voor zover het gaat om andere documenten dan een geldig en origineel paspoort.
10.7 Uit de genoemde uitspraken van de Afdeling van 4 mei 2012 en 23 mei 2012 blijkt evenwel ook dat in 2011 en 2012 tot dan toe circa 35 respectievelijk circa 10 Chinese vreemdelingen zijn uitgezet naar China met gebruikmaking van een geldig paspoort. Verweerder heeft ter zitting meegedeeld dat uitzetting op grond van een geldig paspoort nog steeds mogelijk is. Daarbij heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van 6 september 2012 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Dordrecht, LJN: BX6697. In aanvulling daarop heeft verweerder in zijn nadere informatie van 25 september 2012 uiteengezet dat het weliswaar niet eenvoudig is om een paspoort te verkrijgen maar dat het evenmin op voorhand is uitgesloten dat wanneer eiser uit eigen beweging zijn persoonsgegevens verstrekt aan de Chinese autoriteiten, zijn identiteit wordt vastgesteld en hij alsnog in het bezit van een geldig reisdocument kan worden gesteld. Ook hierbij geldt dat eerst nadat eiser aantoonbare pogingen heeft ondernomen, kan worden geconcludeerd of deze pogingen al dan niet kansrijk zijn, aldus verweerder.
10.8 De rechtbank stelt voorop dat van de in bewaring gestelde vreemdeling volgens vaste jurisprudentie mag worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Derhalve mag van de vreemdeling worden verwacht dat hij zijn actieve en volledige medewerking verleent aan het alsnog overleggen van een geldig paspoort, nu de vreemdeling daarmee kan worden uitgezet zonder lp of EU staat. De rechtbank is evenwel van oordeel dat er geen concrete aanknopingspunten zijn dat eiser binnen redelijke termijn in het bezit zal komen van een paspoort. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
In het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over China van juni 2010 (verder: het ambtsbericht), waarnaar zowel door eiser als verweerder is verwezen, is op de pagina’s 42 tot en met 48 de werkwijze met betrekking tot de verkrijging van paspoorten beschreven. Daaruit blijkt dat de diplomatieke vertegenwoordigingen van China in het buitenland aan een Chinese onderdaan een paspoort verstrekken indien die onderdaan onder meer aan de voorwaarde voldoet dat hij rechtmatig in het betreffende land verblijft (pagina 47). Deze voorwaarde wordt al niet door eiser vervuld. De andere mogelijkheid om een paspoort te verkrijgen is door het indienen van een aanvraag in China. Deze mogelijkheid is voor eiser uitgesloten. Immers aangenomen moet worden dat ook in China die aanvraag in persoon zal moeten worden gedaan. De informatie in het ambtsbericht duidt er niet op dat een derde gemachtigd kan worden om voor iemand die in het buitenland verblijft een paspoort aan te vragen en te verkrijgen. Integendeel, waar op pagina 44 van het ambtsbericht expliciet is vermeld dat de mogelijkheid bestaat om een derde te machtigen een duplicaat van de hukou op te halen, ontbreekt deze vermelding bij de informatie over het paspoort.
Bovendien blijkt uit de informatie in het ambtsbericht (pagina’s 45, 46 en 48) niet alleen dat ter verkrijging van een paspoort documenten moeten worden overgelegd die de noodzaak van een vertrek naar het buitenland (cursief: rechtbank) aantonen, maar ook dat personen, zoals eiser, die illegaal in het buitenland hebben verbleven, gedurende zes maanden na terugkeer in China geen nieuw paspoort mogen aanvragen.
Gelet op het vorenstaande valt naar het oordeel van de rechtbank redelijkerwijs niet te verwachten dat eiser binnen een redelijke termijn kan worden uitgezet naar China. De rechtbank is derhalve van oordeel dat in het onderhavige geval het zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn ontbreekt. Voorts is de rechtbank van oordeel, gelet op de situatie zoals deze is vastgesteld in de genoemde uitspraken van deze rechtbank van 10 en 29 augustus 2012 en op de mededeling van verweerder ter zitting dat geen concrete informatie beschikbaar is over hervatting van het overleg met de Chinese autoriteiten, dat ook ten tijde van de verlenging van de duur van de bewaring op 4 september 2012 dat zicht op verwijdering binnen redelijke termijn ontbrak.
11. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en opheffing van de maatregel bevelen met ingang van 4 oktober 2012.
12. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de toepassing van de maatregel van bewaring over de periode van 4 september 2012 – de ingangsdatum van het verlengingsbesluit – tot heden, de dag waarop de maatregel van bewaring is opgeheven onrechtmatig is geweest.
13. Gelet op het vorenstaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.
14. Gelet op het voorgaande komt eiser met toepassing van artikel 106 Vw in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding. Voor het verblijf van eiser in de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Zeist wordt een schadevergoeding van € 80,-- per dag toegekend. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiser daarom op € 2400,-- ( 30 dagen).
15. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) als kosten van verleende rechtsbijstand. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel ex artikel 59, eerste lid, Vw, met ingang van 4 oktober 2012;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe tot een bedrag van € 2400,-- en veroordeelt verweerder tot vergoeding van die schade aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-- en draagt verweerder op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2012.
griffier rechter
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 2400,--. Aldus gedaan op 4 oktober 2012, door mr. H.C. Greeuw, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.