ECLI:NL:RBSGR:2012:BY4944

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/30394
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afweging van belangen bij voortduring van vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 oktober 2012 uitspraak gedaan in het beroep van een vreemdeling tegen de aan hem opgelegde maatregel van bewaring. De vreemdeling, van Syrische nationaliteit, was sinds 14 september 2011 in bewaring gesteld, met een onderbreking door strafrechtelijke detentie. De rechtbank heeft in haar overwegingen de belangenafweging tussen de vreemdeling en de verweerder, de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, centraal gesteld. Naarmate de vrijheidsontneming langer voortduurt, weegt het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld zwaarder. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring inmiddels meer dan twaalf maanden heeft geduurd en dat er geen zicht op uitzetting binnen afzienbare termijn is. Dit werd onderbouwd door het feit dat de Tunesische autoriteiten geen nieuwe identiteitsgegevens van de vreemdeling hebben ontvangen en dat het traject voor een laissez-passeraanvraag bij de Syrische autoriteiten was stopgezet. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de vreemdeling niet volledig meewerkte aan zijn vertrekplicht, dit onder de gegeven omstandigheden onvoldoende basis vormde om de maatregel van bewaring voort te zetten. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 11 oktober 2012. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen en werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 874,--. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 30394
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 11 oktober 2012 in de zaak tussen
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Syrische nationaliteit, verblijvende in het Detentiecentrum Zeist,
eiser,
(gemachtigde: mr. J.W. Bogaardt, advocaat te Wassenaar),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. M.O. Kanhai, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Op 26 april 2012 is aan eiser de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel op 21 september 2012 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft voortgangsgegevens over de uitzetting van eiser ingediend.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2012. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 96, derde lid, Vw het beroep gegrond.
2. Bij de belangenafweging zal de rechtbank in ieder geval betrekken de duur van de maatregel van bewaring, de wijze waarop eiser invulling heeft gegeven aan zijn vertrekplicht en de activiteiten die verweerder heeft verricht om de uitzetting van eiser te bespoedigen.
3. Deze rechtbank en nevenzittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring ongegrond verklaard en het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afgewezen bij uitspraak van 14 mei 2012 (AWB 12/14017).
4. Eiser voert – samengevat – het volgende aan. De taalanalyse, waarin is gesteld dat eiser waarschijnlijk is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Tunesië, heeft geen nieuwe inzichten gebracht. Eiser kan ook uit Algerije komen of een ander land waar Arabisch wordt gesproken. Eiser is al gepresenteerd bij de Tunesische autoriteiten en die werken niet mee aan de vaststelling van eisers identiteit. Ook duurt de thans aan eiser opgelegde maatregel inmiddels bijna zes maanden voort. Door middel van een strafzaak op 20 november 2012 zal worden getracht een nieuwe bewaringstermijn mogelijk te maken, zoals dat al eerder is gebeurd ten aanzien van eiser.
5. Uit de voortgangsgegevens blijkt het volgende. Aan eiser is op 14 september 2011 de maatregel van bewaring opgelegd. Deze is op 27 februari 2012 opgeheven in verband met eisers strafrechtelijke detentie vanaf dat moment tot 26 april 2012. Aansluitend op laatstgenoemde datum is aan eiser opnieuw de maatregel van bewaring opgelegd. Op 28 september 2011 is eiser gepresenteerd bij de Tunesische autoriteiten. Het resultaat was negatief omdat er voor de Tunesische autoriteiten onvoldoende informatie was om de Tunesische nationaliteit van eiser te bevestigen. Op 26 september 2011 is voor eiser een laissez-passeraanvraag ingediend bij de Syrische vertegenwoordiging. Verweerder heeft over de voortgang daarvan om de drie weken gerappelleerd bij de Syrische autoriteiten, laatstelijk op 12 april 2012. Voorts zijn er regelmatig met eiser vertrekgesprekken gevoerd, laatstelijk op 13 april 2012. De Syrische autoriteiten hebben op 22 april 2012 verweerder te kennen gegeven dat wegens omstandigheden tot nader order geen presentaties in persoon ingepland worden. Op 4 september 2012 is de laissez-passeraanvraag voor eiser bij de Syrische autoriteiten stopgezet omdat, vanwege het bevriezen van de diplomatieke relaties met dat land, rappelleren niet langer mogelijk is. Op 4 september 2012 is het resultaat van de bij eiser verrichte taalanalyse ontvangen waarbij is aangegeven dat eiser waarschijnlijk is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Tunesië.
6. Naarmate de vrijheidsontneming van de vreemdeling langer voortduurt, zal bij de afweging van de belangen het belang van de vreemdeling om in vrijheid te worden gesteld zwaarder zal gaan wegen ten opzichte van het belang van verweerder in het kader van het vreemdelingentoezicht. Op grond van de uitspraak van 13 september 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (LJN: BX7966), waarbij de rechtbank zich aansluit, dient de onmiddellijk aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie van de vreemdeling bij de belangenafweging te worden betrokken. De aan eiser opgelegde maatregel van bewaring duurt inclusief de onmiddellijk aan de inbewaringstelling voorafgaande periode van aansluitende vreemdelingenbewaring en strafrechtelijke detentie inmiddels meer dan twaalf maanden voort. Nu verweerder ter zitting heeft aangegeven dat geen nieuw presentatietraject bij de Tunesische autoriteiten zal worden gestart omdat eiser geen nieuwe identiteitsgegevens heeft overgelegd en het traject voor eiser voor een laissez-passeraanvraag bij de Syrische autoriteiten is stopgezet, is de rechtbank van oordeel dat zicht op uitzetting binnen een afzienbare termijn ontbreekt. Hoewel eiser niet de medewerking heeft verleend aan de voorbereiding van zijn vertrek die in het kader van zijn vertrekplicht van hem mag worden verwacht, vormt dit in het kader van de belangenafweging onder voormelde omstandigheden onvoldoende basis om de maatregel nog langer te laten voortduren.
7. Gelet op het voorgaande is thans de voortduring van de maatregel van bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet langer gerechtvaardigd.
8. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren en opheffing van de maatregel bevelen met ingang van 11 oktober 2012.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding de maatregel onrechtmatig te achten met ingang van een eerdere datum dan die waarop de opheffing zal worden bevolen. Het verzoek om toekenning van schadevergoeding komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.
10. Gelet op het voorgaande is er voorts aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) als kosten van verleende rechtsbijstand. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vw met ingang van 11 oktober 2012;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-- en draagt verweerder op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. van der Meijden, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2012.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.