ECLI:NL:RBSGR:2012:BY4923

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12-27276, 12-27274
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Sri Lankaanse verzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 november 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Sri Lankaanse asielzoeker. De verzoeker had aangevoerd dat de veiligheidssituatie voor terugkerende asielzoekers naar Sri Lanka recentelijk verslechterd was. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden (nova) heeft aangevoerd die de eerdere afwijzing van zijn asielaanvraag zouden kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter heeft de informatie uit een ambtsbericht van 11 juli 2001 betrokken bij de beoordeling, waaruit blijkt dat de situatie voor terugkerende asielzoekers niet significant is veranderd ten opzichte van de periode waarin verzoeker zijn land heeft verlaten. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recentelijk politiek actief is geweest, waardoor de informatie over problemen voor politiek actieve asielzoekers niet relevant is voor zijn zaak.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op 26 augustus 2012 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie is afgewezen, en dat er een inreisverbod van drie jaar is opgelegd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de lange duur van het inreisverbod gerechtvaardigd is, gezien de omstandigheden van de zaak en het feit dat verzoeker eerder illegaal in Nederland verbleef. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van verzoeker ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/27276 (voorlopige voorziening)
AWB 12/27274 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2012 in de zaak tussen
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Sri Lankaanse nationaliteit,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. P.E. Vos, advocaat te Haarlem),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mr. M. Garabitian, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Bij besluit van 26 augustus 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Verweerder heeft aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van drie jaar.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2012. Verzoeker en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. De voorzieningenrechter betrekt de volgende feiten bij de beoordeling. Verzoeker heeft op 5 december 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 19 maart 2001 afgewezen. Bij uitspraak van 22 maart 2005 (AWB 03/34530) van deze rechtbank, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch is het beroep, ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag, ongegrond verklaard. Verzoeker heeft op 5 augustus 2012 de onderhavige asielaanvraag ingediend.
4. Uit het ne bis in idem beginsel vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, op voorhand moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst. Dat geldt ook indien uit hetgeen de vreemdeling heeft aangevoerd kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden als bedoeld in overweging 45 van het arrest van het EHRM van 19 februari 1998 (Bahaddar tegen Nederland; JV 1998/45) voordoen.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (nova) ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat het thans bestreden besluit een materieel vergelijkbaar besluit betreft met het besluit van 19 maart 2001, waardoor voormeld toetsingskader van toepassing is.
7. Verzoeker heeft op 7 november 2012, een dag voordat het onderzoek ter zitting plaatsvond, een aantal stukken overgelegd. De voorzieningenrechter acht kennisneming van deze stukken in strijd met de goede procesorde en zal deze stukken derhalve niet bij de beoordeling van het geschil betrekken. Verzoeker heeft geen plausibele reden gegeven waarom hij deze stukken niet eerder heeft overgelegd.
8. Voor zover verzoeker zich thans opnieuw beroept op zijn asielrelaas uit 2000, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft dit relaas reeds betrokken bij de beoordeling van verzoekers eerdere asielaanvraag, hetgeen heeft geresulteerd in het afwijzende besluit van 19 maart 2001, dat nu in rechte vaststaat. Gelet op het toetsingskader zoals weergegeven in rechtsoverweging 5, kan het eerdere asielrelaas thans niet als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid worden aangemerkt.
9. Voor zover verzoeker stelt dat de (gestelde) moord op zijn vader een novum is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Uit het ‘rapport gehoor opvolgende aanvraag’ van 7 augustus 2012 leidt de voorzieningenrechter af dat de stelling van verzoeker dat zijn vader is vermoord door de LTTE dan wel de EPDP enkel is gebaseerd op vermoedens. Hij heeft dit van zijn tante gehoord en hij heeft geen details over deze gebeurtenis kunnen vertellen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is op voorhand uitgesloten dat hetgeen inzake de (gestelde) moord alsnog is aangevoerd, kan afdoen aan het eerdere besluit zodat er geen sprake is van een novum.
10. Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in Nederland heeft deelgenomen aan demonstraties tegen de Sri Lankaanse autoriteiten een drietal kopieën van foto’s overgelegd. De voorzieningenrechter overweegt dat het slechte kopieën betreft, waarvan de originelen niet zijn overgelegd terwijl de foto’s ook niet, in tegenstelling tot hetgeen verzoeker in de zienswijze en in beroep heeft gesteld, op internet zijn terug te vinden. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting bevestigd dat ook hij de foto’s niet op internet heeft kunnen achterhalen. De voorzieningenrechter overweegt voorts dat de website waarnaar verzoeker heeft verwezen in de taal Tamil is weergegeven en dat verzoeker geen vertaling van (een gedeelte van) deze website heeft overgelegd. Tevens is van belang dat uit de kopieën van de foto’s niet blijkt waar en wanneer ze zijn genomen. Evenmin blijkt uit de kopieën dat sprake is van een demonstratie. De voorzieningenrechter is gezien deze omstandigheden van oordeel dat de overgelegde kopieën van foto’s onvoldoende zijn voor het aannemen van een novum.
11. Daarnaast heeft verzoeker aangevoerd dat de veiligheidssituatie voor terugkerende asielzoekers naar Sri Lanka de afgelopen periode significant is verslechterd. Afgewezen asielzoekers die naar Sri Lanka terugkeren lopen volgens verzoeker het risico op een onmenselijke behandeling. Verzoeker heeft in dit verband gewezen op een artikel van 31 mei 2012 uit de Britse krant “The Independent” en op een artikel van 5 juni 2012 uit de Britse krant “The Guardian” waaruit blijkt dat terugkerende Sri Lankanen aan marteling werden onderworpen. Verzoeker wijst ook op een rapport van Tamils Against Genocide (TAG) van mei 2012 en naar een nieuwsbrief van 29 mei 2012 van Human Rights Watch (HRW). Uit het rapport van TAG blijkt dat de Tamils bij terugkeer uit de rijen wachtenden worden gehaald en worden ondervraagd. Het HRW-rapport wordt ondersteund door andere informatie. Verzoeker verwijst ook naar een artikel in “The Independent” van 1 juni 2012. Dat verzoeker eerder illegaal het land heeft verlaten vormt een risicofactor. Verzoeker wijst op een uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 10 juli 2012 (AWB 12/19928) en naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem van 22 juni 2012 (AWB 12/17917 en 12/17918). Verzoeker vreest bij terugkeer als Tamil Tijger te worden beschouwd of om met activiteiten van de LTTE in verband te worden gebracht.
12. De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling of verzoeker met deze stellingen nova heeft aangevoerd, de informatie uit het ambtsbericht inzake Sri Lanka getiteld “Situatie rond asielprocedures en terugkeer” van 11 juli 2001, met als verslagperiode de periode juli 2000 - juli 2001. Dit is de periode waarover verzoeker in zijn asielrelaas tijdens zijn eerste asielprocedure heeft verklaard. In dit ambtsbericht is onder het kopje “4.2 Behandeling na terugkeer” het volgende opgenomen:
“Identiteitsonderzoek op het vliegveld
Na aankomst op het vliegveld worden de meeste repatrianten gecontroleerd door de Srilankaanse immigratiemedewerkers. Indien er twijfel bestaat omtrent de identiteit van de betrokken persoon, dan wordt deze door de Immigratiedienst doorverwezen naar de ‘Criminal Investigation Department’ (CID). Bij de CID ondergaan de repatrianten een identiteitsonderzoek waarbij de personalia van betrokkene worden onderzocht en wordt nagegaan of de desbetreffende repatriant wellicht in het verleden betrokken is geweest bij criminele activiteiten. Hiertoe wordt een verklaring van betrokkene opgenomen waarin onder meer wordt ingegaan op de geboorteplaats van betrokkene, zijn werkzaamheden in Sri Lanka voordat hij het land verliet, wie zijn reisagent was (dit in verband met onderzoeken naar mensensmokkel) en wat de reden is waarom hij is teruggestuurd. Tevens worden de vingerafdrukken van betrokkene genomen. Bij het afnemen van deze verklaring komt het voor dat de repatriant, indien hij niet meewerkt aan het verschaffen van informatie omtrent zijn identiteit, onder zware druk wordt gezet en ruw (zoals bijvoorbeeld slaan) wordt behandeld. Bij het ‘National Intelligence Bureau’ (N.I.B.) wordt gecontroleerd of de betrokken persoon voorkomt in haar registers. Het N.I.B. heeft één dag nodig voor dit onderzoek. Betrokken personen dienen binnen 24 uur te worden voorgeleid aan het Magistrate’s Court te Negombo. Gedurende de tijd waarin de gegevens van de betrokken repatriant gecontroleerd worden, verblijft hij in de ruimte van de CID op het vliegveld. De CID beschikt niet over een cellencomplex op het vliegveld. Binnen 48/72 uur worden repatrianten, die zijn overgedragen aan de CID, overgebracht naar de rechtbank in Negombo. Dit betekent dus in de praktijk dat de repatrianten onder begeleiding van de CID het vliegveld verlaten. Sommige repatrianten die veel weerstand bieden, worden hierbij geboeid. In Negombo beslist de rechter of betrokkene op basis van de op dat moment door de CID aangeleverde gegevens wordt overgebracht naar de gevangenis ofwel wordt vrijgelaten op borgtocht in afwachting van afronding van het onderzoek, dan wel gewoon wordt vrijgelaten. Het komt voor dat, indien er sterke aanwijzingen zijn dat een persoon zich in het verleden in Sri Lanka schuldig heeft gemaakt aan overtreding van de Srilankaanse wetgeving, bijvoorbeeld omdat hij is geregistreerd bij het N.I.B., hij enkele dagen langer door de CID wordt vastgehouden, alvorens hij voor de rechter in Negombo wordt gebracht. In de praktijk komt dit alles bij repatrianten zelden voor. De behandeling van repatrianten met littekens wijkt niet af van de hierboven beschreven behandelwijze. Gedurende de beschreven periode zijn vrijwel alle aan de rechter voorgeleide repatrianten op borg vrijgelaten en vervolgens bij de tweede voorgeleiding vrijgelaten.”
Onder het kopje “4.4 UNHCR beleid” is in dit ambtsbericht voorts het volgende opgenomen:
“Het standpunt van de UNHCR inzake terugkeer van uitgeprocedeerde Srilankaanse asielzoekers blijft ongewijzigd. In een brief van 15 maart 2001 (zie bijlage V) verklaart de UNHCR dat zij nog steeds van oordeel is dat het verantwoord is uitgeprocedeerde Srilankaanse asielzoekers terug te sturen. Wel wijst de UNHCR op veelvuldige persoonscontroles en korte detenties van 48 tot 72 uur in Colombo.”
Onder de kopjes “4.5” en “5 Samenvatting” is in dit ambtsbericht verder het volgende opgenomen:
“Tamils die de oorlog ontvluchten, kunnen in de gebieden die onder controle staan van de regering, waaronder Colombo, een verblijfsalternatief vinden. Tamils worden, met name rond feestdagen, na aanslagen en als de militaire toestand voor de regeringstroepen verslechtert, in gebieden die onder controle staan van de regering regelmatig onderworpen aan persoonscontroles. Het betreft hier hoofdzakelijk identiteitscontroles. Het merendeel van hen wordt binnen 48/72 uur vrijgelaten. Gerepatrieerde Tamils lopen in gebieden die onder controle staan van de regering niet meer kans te worden gecontroleerd dan andere Tamils. Voor zover bekend hebben repatrianten als gevolg van het verlopen van de geldigheidsduur van het verstrekte reisdocument niet bloot gestaan aan een verhoogd risico zoals arrestaties en detenties langer dan 48/72 uur.
De noodtoestand, die sinds 4 augustus 1998 voor het gehele land geldt, is nog steeds van kracht.”
12.1 Gezien bovenstaande informatie en gelet op de stukken die verzoeker over de actuele veiligheidssituatie heeft overgelegd, blijkt zonder nadere onderbouwing van verzoeker, die ontbreekt, niet dat de veiligheidssituatie voor terugkerende Sri Lankaanse asielzoekers thans slechter is dan in de periode dat verzoeker zijn land van herkomst verliet en waarover verweerder in het besluit van 19 maart 2001 en de rechtbank in voornoemde uitspraak van 22 maart 2005 al heeft geoordeeld. De voorzieningenrechter merkt hierbij op dat zij de informatie die verzoeker heeft overgelegd over de problemen van politiek actieve asielzoekers bij terugkeer naar Sri Lanka niet bij de beoordeling betrekt, nu verzoeker gezien rechtsoverweging 10 niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recentelijk politiek actief is geweest. De actuele veiligheidssituatie voor terugkerende asielzoekers naar Sri Lanka is in het geval van verzoeker gezien het vorenstaande geen novum.
13. Nu van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden geen sprake is, komt de voorzieningenrechter niet toe aan toetsing van het bestreden besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen. Verzoeker heeft voorts evenmin bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden in de zin van voornoemd arrest Bahaddar tegen Nederland naar voren gebracht, die een ander oordeel rechtvaardigen.
14. Verweerder heeft verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van drie jaar. Verzoeker stelt dat deze lange duur van het inreisverbod niet is gerechtvaardigd omdat verzoeker bijna twaalf jaar in Nederland verblijft, Nederlands spreekt en hier is ingeburgerd.
14.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat de feiten en omstandigheden die verzoeker aanvoert, de kans juist vergroten dat verzoeker zich opnieuw aan het toezicht zal onttrekken.
14.2 Nu bij het eerdere besluit geen inreisverbod is opgelet, betreft het bestreden besluit in zoverre geen materieel vergelijkbare beslissing. Het bestreden besluit kan op dit punt dan ook worden getoetst.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder verzoeker gezien artikel 6.5.a, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 op goede gronden een inreisverbod heeft opgelegd voor de duur van drie jaar, aangezien niet is betwist dat verzoeker is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van minder dan zes maanden. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de omstandigheden die verzoeker aanvoert geen aanleiding hoeven zien de duur van het inreisverbod te beperken. De omstandigheid dat verzoeker tijdens zijn lange illegale verblijf hier te lande is ingeburgerd, vormt een reden temeer voor de aanname dat, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, verzoeker Nederland niet uit vrije wil zal verlaten en dat juist daarom een inreisverbod gerechtvaardigd is. De beroepsgrond van verzoeker faalt.
15. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gezien al het vorenstaande ongegrond.
16. Nu in de hoofdzaak is beslist, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.