ECLI:NL:RBSGR:2012:BY4769

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/8252
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij intrekking verblijfsvergunning asiel en recht op bijstand

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 november 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling wiens verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd was ingetrokken. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning en verzocht om een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb). De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had in Nederland, omdat hij tijdig een rechtsmiddel had ingediend tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning. Dit rechtmatig verblijf gaf hem in beginsel recht op bijstand, ook al was zijn verblijfsvergunning ingetrokken.

De voorzieningenrechter overwoog dat het bestreden besluit van de verweerder, waarin de bijstandsaanvraag was afgewezen, niet in overeenstemming was met de wet. De ratio van de wetgeving is dat een vreemdeling die de uitkomst van een rechtsbeschermingsprocedure mag afwachten, gedurende die periode recht heeft op bijstand. De rechtbank concludeerde dat de motivering van het bestreden besluit niet voldeed en dat de vreemdeling recht had op bijstand vanaf de datum van zijn verzoek om voorlopige voorziening, 24 augustus 2012.

De voorzieningenrechter heeft de verweerder opgedragen om de bijstandsuitkering toe te kennen en het betaalde griffierecht te vergoeden. Daarnaast werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/8252
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 november 2012 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], te [plaats],
(gemachtigde: mr. M. Issa),
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder
(gemachtigde: mr. V.P. Valten).
Procesverloop
Bij besluit van 17 augustus 2012 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van 17 juli 2012 ter verkrijging van een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 24 augustus 2012 bezwaar gemaakt. Bij brief van gelijke datum heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 13 september 2012 ter zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Bij besluit van 27 september 2012 heeft verweerder een gewijzigd besluit op de aanvraag genomen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit een aanvullend bezwaarschrift ingediend.
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
2. Vast staat dat verzoeker rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), namelijk een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Deze vergunning is bij besluit van 22 juli 2012 ingetrokken. Verweerder heeft niet betwist dat verzoeker daartegen tijdig een rechtsmiddel heeft ingediend, zodat hij thans rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder h, Vw2000.
3. Dat betekent dat verzoeker in beginsel op grond van artikel 11, derde lid, onder b, Wwb, in samenhang met artikel 1, eerste lid, onder b, van het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Wwb, Ioaw en Ioaz voor bijstand in aanmerking komt.
De voorzieningenrechter begrijpt het bestreden besluit zoals gewijzigd bij besluit van 27 september 2012 zo, dat verweerder thans op het standpunt staat dat verzoeker niet “woonachtig” is in Nederland als bedoeld in artikel 11, derde lid, Wwb. Dit standpunt baseert verweerder (kennelijk) op de gronden die tot intrekking van de verblijfsvergunning hebben geleid. Die komen er, kort gezegd, op neer dat verzoeker zijn hoofdverblijf weer naar Iran zou hebben verplaatst.
4. De ratio van de genoemde gelijkstellingsbepalingen, die op verzoeker van toepassing zijn, is dat een vreemdeling van wie de verblijfsvergunning is ingetrokken maar die de uitkomst van de rechtsbeschermingsprocedure tegen die intrekking in Nederland mag afwachten, gedurende die periode zijn aanspraak op bijstand behoudt. Met die ratio verdraagt het bestreden besluit zich niet. De juistheid van de redenen die aan de intrekking van de verblijfsvergunning ten grondslag zijn gelegd moet in de procedure van verzoeker tegen dat intrekkingsbesluit worden beoordeeld en de wetgever heeft tot die tijd verzoeker voor bijstand in aanmerking willen laten komen.
5. De motivering van het bestreden besluit kan daarom naar de huidige stand van zaken geen stand houden. Verweerder heeft geen andere gronden aangevoerd waarom verzoeker niet voor bijstand in aanmerking zou komen.
6. Gelet hierop komt het verzoek om voorziening voor toewijzing in aanmerking. Verweerder dient aan verzoeker bijstand toe te kennen vanaf de datum van het verzoek om voorlopige voorziening, 24 augustus 2012.
7. Omdat de rechtbank een voorlopige voorziening treft, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
8. Verweerder wordt in de door verzoeker gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een verzoekschrift en het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend. Aangezien ten behoeve van verzoeker ter zake van dit verzoek een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van het bedrag van de proceskosten te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank:
- treft de voorlopige voorziening dat verzoeker met ingang van 24 augustus 2012 een bijstanduitkering wordt toegekend naar de voor hem geldende norm;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42,00 aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,--, te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Kraan, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 november 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.