RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd, althans zich noemende:
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Surinaamse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser,
verblijvende in de Penitentiaire Inrichting te Ter Apel (hierna: PI Ter Apel),
gemachtigde: mr. G.H. Thasing, advocaat te Emmen.
In het Model M120 van 19 november 2012 zijn twee aliassen van eiser vermeld.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1. De minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, thans de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, hierna verweerder, heeft op 13 oktober 2012 aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
1.2. Verweerder heeft op 8 november 2012 de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 in kennis gesteld van het opleggen van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 strekt het beroep tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3. Bij faxbericht van 14 november 2012 heeft verweerder de op de zaak betrekking hebbende stukken (het procesdossier) aan de rechtbank en aan de gemachtigde van eiser toegezonden. Bij faxbericht van 19 november 2012 heeft verweerder nadere informatie verstrekt en nadere stukken ingezonden, waaronder het Model M120 van 19 november 2012. Nadat was gebleken dat van het ingezonden Model M120 de laatste pagina ontbrak, heeft verweerder nog diezelfde dag, eveneens bij faxbericht, het Model M120 opnieuw ingezonden, ditmaal met de ontbrekende laatste pagina.
1.4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 20 november 2012. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Voor verweerder is als gemachtigde verschenen M.J. Hofstra. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
1.5. Bij faxbericht van 21 november 2012 heeft de rechtbank aan partijen bericht dat haar bij de voorbereiding van de uitspraak is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat zij daarom, op de voet van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het onderzoek heropent. Daarbij heeft de rechtbank aan verweerder vragen gesteld over de wijze van tenuitvoerlegging van de aan eiser opgelegde maatregel van vreemdelingenbewaring.
1.6. Bij faxbericht van 22 november 2012 heeft verweerder de vragen van de rechtbank beantwoord. Als bijlage bij dat faxbericht heeft verweerder een uittreksel Justitiële Documentatie ten name van eiser, gedateerd 22 november 2012, gevoegd. Verweerder heeft de rechtbank toestemming gegeven, het beroep zonder nadere zitting af te doen.
1.7. Bij faxbericht van 26 november 2012 heeft eiser gereageerd. Eiser heeft de rechtbank toestemming gegeven, het beroep zonder nadere zitting af te doen.
1.8. Bij faxbericht van 27 november 2012 heeft verweerder bericht dat hij de reactie van eiser heeft ontvangen. Verweerder heeft de rechtbank opnieuw toestemming gegeven, het beroep zonder nadere zitting af te doen.
1.9. De rechtbank heeft op 27 november 2012 het onderzoek gesloten.
2.1. Gebleken is dat op 19 april 2012 aan eiser de maatregel van vreemdelingenbewaring is opgelegd. Op 12 september 2012 is deze maatregel opgeheven in verband met het -in aansluiting op die vreemdelingenbewaring- ondergaan door eiser van strafrechtelijke detentie. Onmiddellijk na afloop van de strafrechtelijke detentie is, op 13 oktober 2012, aan eiser opnieuw de maatregel van vreemdelingenbewaring opgelegd. Laatstgenoemde maatregel is het onderwerp van het thans aan de orde zijnde geschil.
2.2. In deze procedure dient op grond van de beroepsgronden te worden beoordeeld of de toepassing en tenuitvoerlegging van de op 13 oktober 2012 opgelegde maatregel van bewaring niet in strijd zijn met de Vw 2000 en of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd zijn.
2.3. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting het volgende aangevoerd.
Eiser heeft al drie keer eerder voor langere tijd in vreemdelingenbewaring gezeten. Het is verweerder al die keren niet gelukt om hem uit te zetten. Eiser zit op dit moment, alles bij elkaar opgeteld, alweer zes maanden in vreemdelingenbewaring. De vreemdelingenbewaring is onderbroken geweest door één maand strafrechtelijke detentie. Eiser zit dus onafgebroken alweer zeven maanden vast. Eiser voelt het verschil niet tussen zijn strafrechtelijke en vreemdelingendetentie, want hij zit nog in dezelfde penitentiaire inrichting, de PI Ter Apel.
Eiser is op 4 juli 2012 gepresenteerd bij het Surinaamse consulaat. Het consulaat heeft de aanvraag om afgifte van een noodpaspoort voor eiser in behandeling genomen. In verband met het uitblijven van een antwoord op die aanvraag, heeft verweerder op 3 oktober 2012 bij de Surinaamse autoriteiten verzocht om extra aandacht voor de aanvraag. Eiser leidt uit deze gang van zaken af dat er geen schot zit in de afhandeling van de aanvraag om een noodpaspoort. Eiser is bang dat het dezelfde kant opgaat als de vorige drie keer dat hij in vreemdelingenbewaring zat, te weten dat hij gedurende een lange periode vast blijft zitten terwijl er feitelijk geen zicht is op uitzetting omdat de Surinaamse autoriteiten er geen trek in hebben voor hem een vervangend reisdocument af te geven. Eiser is van mening dat hij voldoende meewerkt aan terugkeer naar Suriname. Dat de afgifte van een noodpaspoort zo'n lange tijd op zich laat wachten, ligt niet aan hem. Eiser stelt dat onder deze omstandigheden zijn belang bij opheffing van de vreemdelingenbewaring dient te prevaleren boven het belang van verweerder bij de voortduring ervan. Eiser realiseert zich terdege dat hij in 2002 een strafbaar feit heeft gepleegd, maar hij onderstreept dat hij sindsdien niet meer met justitie in aanraking is geweest zodat vanuit strafrechtelijk oogpunt niets meer op hem is aan te merken. In de visie van eiser is zijn probleem vooral dat hij tegen een ongewenstverklaring is opgelopen, waar hij maar niet van afkomt.
Eiser wijst er op dat zijn zestienjarige dochter in Nederland woont, met wie hij graag contact wil. Verder moet hij aan zijn lies worden geopereerd. Eiser stelt dat verweerder, bij de belangenafweging, al deze belangen onvoldoende heeft meegewogen.
2.4. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting als volgt gereageerd.
De aanvraag om een noodpaspoort loopt. Verweerder heeft bij herhaling bij de Surinaamse vertegenwoordiging om aandacht hiervoor gevraagd en zal dit blijven doen. Eiser heeft een meewerkplicht. Eiser stelt weliswaar dat hij aan zijn meewerkplicht voldoet, maar in werkelijkheid doet hij niet dat, zoals ook blijkt uit de met hem gevoerde terugkeergesprekken. Zo heeft eiser tijdens het op 14 november 2012 met hem gehouden terugkeergesprek, in een reactie op hetgeen de regievoerder heeft aangegeven omtrent de mogelijkheid voor zelfstandige terugkeer, gezegd dat hij dat niet gaat doen, maar dat de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) en zijn advocaat dit mogen organiseren. Ook overigens is niet gebleken dat eiser op enige wijze invulling geeft aan zijn meewerkplicht, aldus verweerder. Verweerder benadrukt dat als eiser bij de Surinaamse vertegenwoordiging aangeeft dat hij wil terugkeren naar Suriname, door de vertegenwoordiging eerder een noodpaspoort of ander reisdocument zal worden afgegeven dan -zoals op dit moment het geval is- als er louter een door verweerder ingediende aanvraag om afgifte van een noodpaspoort ligt.
Wat de door eiser aangevoerde belangen betreft, stelt verweerder zich op het standpunt dat het algemeen belang bij de inbewaringstelling van eiser en de voortduring daarvan, prevaleert boven het individuele belang van eiser bij opheffing van de maatregel. Wat zwaar weegt ten nadele van eiser, is zijn ongewenstverklaring. Het is bovendien niet waar dat eiser na 2002 niet meer met justitie in aanraking is geweest. Eiser heeft al sinds jaar en dag geen rechtmatig verblijf in Nederland en weigert Nederland te verlaten. Dit zijn allemaal aspecten die verweerder bij de belangenafweging ten nadele van eiser heeft mogen laten wegen. Dat een dochter van eiser in Nederland verblijft, met wie hij contact wenst, legt in de onderhavige procedure onvoldoende gewicht in te schaal voor een ander oordeel. Het staat eiser vrij om een aanvraag in te dienen om verlening van een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van familie- en gezinsleven hier te lande met zijn dochter. Zijn dochter kan hem bovendien, desgewenst, bezoeken in de penitentiaire inrichting. Met betrekking tot de mededeling dat eiser aan zijn lies moet worden geopereerd, merkt verweerder op dat daarover geen enkel medisch stuk is overgelegd, zodat reeds daarom aan dit gestelde medische aspect, bij de belangenafweging, geen afzonderlijk gewicht toekomt. Ten slotte wijst verweerder er op dat van detentieongeschiktheid van eiser niet is gebleken.
2.5. Ter zitting heeft eiser zelf, in zijn laatste woord, aangegeven dat hij vanochtend in de PI Ter Apel -waar hij na afloop van zijn strafrechtelijke detentie vast is blijven zitten- van zijn bed is gelicht met de mededeling dat hij vandaag naar de rechtbank moest en dat hem niet is gezegd, waarom hij naar de rechtbank moest.
2.6. Zoals is vermeld in 1.5., heeft de rechtbank het onderzoek op 21 november 2012 heropend. Daarbij heeft de rechtbank aan verweerder bericht dat haar onvoldoende duidelijk is of het verblijf van eiser in de PI Ter Apel voldoet aan het in artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn bepaalde. De rechtbank heeft verweerder verzocht om haar te berichten of de PI Ter Apel, waar de onderhavige maatregel van bewaring sinds 13 oktober 2012 ten uitvoer wordt gelegd, al dan niet een reguliere gevangenisinrichting is en zo ja, waarom eiser niet is ondergebracht in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en -zo eiser in een reguliere gevangenisinrichting verblijft (of op enig moment sinds 13 oktober 2012 heeft verbleven)- of hij daar al dan niet (voortdurend) is gescheiden gehouden van de "gewone gevangenen" (de strafrechtelijk gedetineerden).
2.7. Bij faxbericht van 22 november 2012 heeft verweerder het volgende geantwoord.
"(..)
1. De PI Ter Apel is een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerden.
2. Zoals aangegeven in de M119 van 15 oktober 2012 op pagina 2 is eiser in de PI Ter Apel geplaatst in verband met onmogelijke handhaving in een vreemdelingen detentiecentrum.
3. Nee, eiser is niet gescheiden van strafrechtelijk gedetineerden.
4. Verweerder beaamt dat het verblijf in de PI Ter Apel in strijd is met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. Verweerder verzet zich dan ook niet tegen een bevel van de rechtbank tot wijziging van de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel van bewaring, in die zin dat eiser zo spoedig mogelijk moet worden overgeplaatst naar een inrichting voor vreemdelingenbewaring."
2.8. Bij faxbericht van 26 november 2012 stelt de gemachtigde van eiser allereerst dat het Model M119 van 15 oktober 2012, waarnaar verweerder verwijst in zijn antwoord onder 2, niet aan hem is toegezonden. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de gemachtigde van eiser het voorblad overgelegd van de nadere stukken die verweerder op 19 november 2012 over de fax aan hem heeft toegezonden. De gemachtigde van eiser wijst er op dat het Model M119 van 15 oktober 2012 niet op dat voorblad is vermeld.
De gemachtigde van eiser wijst er verder op dat hij eiser op 13 oktober 2012 heeft bezocht in het kader van de piketregeling en dat hem toen niets is meegedeeld omtrent een eventuele onmogelijkheid van handhaving van eiser in een vreemdelingendetentiecentrum.
De gemachtigde van eiser wijst er vervolgens op dat verweerder, in zijn antwoord onder 4, erkent dat het verblijf in de PI Ter Apel in strijd is met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. Dat antwoord onder 4 is, zo stelt de gemachtigde van eiser, in tegenspraak met het door verweerder gegeven antwoord onder 2.
Concluderend stelt (de gemachtigde van) eiser dat, gelet op de aperte schending van artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn en mede met het oog op zijn door het verblijf in de PI Ter Apel gefnuikte belangen, de inbewaringstelling dient te worden opgeheven.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de toepassing van de maatregel van vreemdelingenbewaring
2.9. Voor zover eiser, met hetgeen namens hem ter zitting is aangevoerd, heeft beoogd te betogen dat verweerder de grond dat hij "niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit" niet aan de maatregel ten grondslag heeft mogen leggen, faalt dat betoog. Eiser is bekend onder meerdere aliassen, hetgeen ook is vermeld in het Model M120 van 19 november 2012 (op pagina 1 van 6). Uit de met eiser gehouden vertrekgesprekken blijkt dat hij niet, althans onvoldoende heeft gepoogd enig identiteitsbewijs uit Suriname naar Nederland te laten overkomen. Ook overigens heeft hij geen documenten overgelegd of activiteiten verricht ter vaststelling van zijn identiteit of nationaliteit. Deze en de overige (niet bestreden) aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden kunnen, in onderling verband en samenhang bezien, de maatregel dragen.
2.10. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), onder meer de uitspraak van 5 september 2003, LJN: AO9584, dient de rechtbank, bij de beoordeling van de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring als de onderhavige, de onmiddellijk aan die maatregel voorafgaande periode van aansluitende straf- en vreemdelingenrechtelijke detentie van de desbetreffende vreemdeling te betrekken.
2.11. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 1 april 2010, LJN: BM0748, mag van de desbetreffende vreemdeling worden verwacht dat hij om uitzetting mogelijk te maken, daaraan actieve en volledige medewerking verleent, waarbij van hem ten minste dezelfde inspanningen kunnen worden verlangd die ter naleving van de zogeheten vertrekplicht mogen worden verwacht.
2.12. Niet kan worden gezegd dat geen sprake is van voldoende zicht op uitzetting van eiser binnen afzienbare termijn. De enkele omstandigheid dat, zoals eiser stelt, hij al drie keer eerder voor langere tijd in vreemdelingenbewaring heeft gezeten en het verweerder al die keren niet is gelukt hem uit te zetten, is onvoldoende voor een ander oordeel. Uit de door verweerder verstrekte gegevens blijkt dat, na de presentatie van eiser in persoon bij de Surinaamse vertegenwoordiging op 4 juli 2012, door die vertegenwoordiging de aanvraag om afgifte van een noodpaspoort voor paspoort (opnieuw) in onderzoek c.q. behandeling is genomen. Die aanvraag loopt nog. Dat niet op voorhand duidelijk is hoe lang de behandeling van die aanvraag zal duren, leidt niet het oordeel dat het zicht op uitzetting van eiser naar Suriname ontbreekt, nu hij, gelet op het voorgaande (zie het hiervoor in 2.9. gegeven oordeel van de rechtbank), geen of onvoldoende medewerking verleent. De (voortduring van) de maatregel van bewaring komt derhalve in zoverre voor rekening en risico van eiser. Dat eiser niet de vereiste medewerking aan zijn uitzetting verleent, brengt mee dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de belangenafweging thans niet in het voordeel van eiser uitvalt. Voorts heeft verweerder betekenis mogen toekennen aan de ongewenstverklaring van eiser c.q. zijn strafrechtelijke antecedenten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, bij de belangenafweging geen overwegende betekenis hoeven toekennen aan hetgeen namens eiser naar voren is gebracht over het door hem gewenste contact met zijn dochter en over de liesoperatie die hij moet hebben. Wat de liesoperatie betreft, is nog van belang dat eiser hierover in het geheel geen medische gegevens heeft overgelegd. Verweerder stelt zich, op zich terecht, op het standpunt dat van detentieongeschiktheid van eiser niet is gebleken. De rechtbank merkt hierover op dat eiser ook niet heeft gesteld dat van detentieongeschiktheid sprake zou zijn, zodat dit geen beroepsgrond is.
2.13. Uit al het voorgaande volgt dat verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank derhalve niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er voldoende zicht op uitzetting van eiser binnen afzienbare termijn bestaat. Voorts heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat bij afweging van alle daarbij betrokken belangen de oplegging van de maatregel op de door verweerder aangevoerde gronden (en de voortduring ervan) gerechtvaardigd is.
Het beroep is derhalve ongegrond voor zover het de toepassing van de maatregel van vreemdelingenbewaring betreft.
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring
2.14. Volgens artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn wordt voor bewaring in de regel gebruik gemaakt van speciale inrichtingen voor bewaring. Indien een lidstaat de onderdanen van een derde land die in bewaring worden gehouden, niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en gebruik dient te maken van een gevangenis, worden zij gescheiden gehouden van de gewone gevangenen.
Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000, voor zover thans van belang, verklaart de rechtbank het beroep gegrond, indien zij bij het beroep van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met deze wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. In dat geval beveelt de rechtbank een wijziging van tenuitvoerlegging daarvan.
2.15. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, onder meer de uitspraak van 28 april 2005, JV 2005/308, dient de rechtbank bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van de bewaring in de zin van artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 zich te beperken tot een oordeel over de aanwijzing van de plaats of ruimte voor de uitvoering van de bewaring, bezien in het licht van het daar geldende regime.
De rechtbank heeft hetgeen door en namens eiser ter zitting is aangevoerd over zijn verblijf in de PI Ter Apel, aldus verstaan dat eiser daarmee heeft beoogd te klagen over de locatie voor de uitvoering van de bewaring in het licht van het daar geldende regime.
2.16. De rechtbank leidt uit de door verweerder op 22 november 2012 gegeven antwoorden (hiervoor vermeld in 2.7.) af dat de aan de eiser op 13 oktober 2012 opgelegde maatregel van bewaring sedert die datum onafgebroken is ten uitvoer gelegd in een reguliere gevangenisinrichting, te weten de PI Ter Apel en dat eiser daar niet gescheiden is gehouden van gewone gevangenen in de zin van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.
Verweerder heeft, in zijn antwoord onder 4, erkend dat het verblijf van eiser in de PI Ter Apel in strijd is met artikel 16 van de Terugkeerrichtlijn. Verweerder heeft aangegeven, zich niet te verzetten tegen een bevel van de rechtbank tot wijziging van de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel van bewaring, in die zin dat eiser zo spoedig mogelijk moet worden overgeplaatst naar een inrichting voor vreemdelingenbewaring.
Uit dit antwoord van verweerder leidt de rechtbank af dat verweerder, met hetgeen door hem onder 2 is geantwoord -te weten dat eiser in de PI Ter Apel is geplaatst in verband met onmogelijke handhaving in een vreemdelingendetentiecentrum-, niet heeft beoogd een subsidiair standpunt in te nemen, in die zin dat er ruimte was om, in het onderhavige geval, af te wijken van artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn vanwege (naar de rechtbank begrijpt) het gedrag of gedragingen van eiser. Reeds daarom behoeft de stelling van eiser dat verweerders antwoord onder 4 in tegenspraak is met zijn antwoord onder 2, geen bespreking.
De rechtbank hecht er overigens aan op te merken dat zij het ervoor houdt dat, anders dan de gemachtigde van eiser kennelijk meent, verweerder wel degelijk het Model M119 van 15 oktober 2012 aan die gemachtigde heeft toegezonden. Verweerder heeft het Model M119 aan (de rechtbank en) de gemachtigde van eiser over de fax toegezonden op 14 november 2012, te weten als onderdeel van het procesdossier van eiser (zie ook het in 1.3. vermelde). In het Model M119 ("Rapportage Vreemdelingenbewaring") is op pagina 2 vermeld: "Opheffing vreemdelingenbewaring ivm strafdetentie 30 dagen. Betrokkene blijft in de PI Ter Apel ivm onmogelijke handhaving in een vreemdelingen detentiecentrum. Betrokkene is onmiddellijk na invrijheidsstelling in vreemdelingenbewaring gesteld."
2.17. Gelet op het in 2.16 overwogene, is de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig. Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat reeds uit de omstandigheid dat de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig is, volgt dat de maatregel dient te worden opgeheven, faalt dat betoog. Er is geen rechtsregel die daartoe noopt.
Voor zover eiser heeft beoogd te betogen dat, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, door de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel, de toepassing ervan onrechtmatig is, faalt ook dat betoog. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat en waarom zij het beroep van eiser tegen de oplegging van de maatregel van bewaring (en de voortduring ervan) ongegrond heeft geacht, waarvoor zij verwezen naar het in 2.9. tot en met 2.13 overwogene.
2.18. Het beroep is derhalve gegrond voor zover het de tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring betreft.
De rechtbank zal bepalen dat verweerder uiterlijk op de derde dag na de datum van verzending van deze uitspraak eiser plaatst in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring dan wel -indien verweerder eiser niet kan onderbrengen in een gespecialiseerde inrichting voor bewaring en gebruik dient te maken van een gevangenis- eiser gescheiden houdt van de gewone gevangenen.
Nu de tenuitvoerlegging van de maatregel onrechtmatig is, is er sprake van schending van artikel 5, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiser heeft niet gesteld dat hij door de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel schade heeft geleden. De rechtbank is ook niet gebleken van dergelijke schade bij eiser. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om, door de onrechtmatige tenuitvoerlegging van de maatregel, aan eiser op de voet van het bepaalde in artikel 5, vijfde lid, van het EVRM een vergoeding voor geleden schade toe te kennen.
Er is voorts geen grond voor schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.
2.19. Nu het beroep gegrond is voor zover het de tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring betreft, bestaat aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1).
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring betreft;
- gelast een wijziging van de tenuitvoerlegging van de maatregel, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak in rechtsoverweging 2.18. is overwogen;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 874,-, welke kosten verweerder aan de griffier van de rechtbank dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, in aanwezigheid van mr. R.A. Schaapsmeerders, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage) onder vermelding van 'Hoger beroep vreemdelingenzaken'. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 van de Vw 2000.