Procesverloop
Eiser heeft op 20 januari 2011 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) voor verblijf bij mevrouw [naam] (referente). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 8 juni 2011 afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 22 juni 2011 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 6 december 2011 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 juni 2012. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 29, eerste, lid, aanhef en onder e, van de Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 28 van die wet, worden verleend aan de vreemdeling die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend.
2. Volgens paragraaf C2/6.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) dienen de gezinsleden, om voor verblijf in aanmerking te komen, tot aan het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst feitelijk te hebben behoord tot diens gezin. Ook moeten deze gezinsleden zijn genoemd als gezinsleden tijdens de asielprocedure van de hoofdpersoon. Indien zij niet zijn genoemd gedurende de asielprocedure is niet aannemelijk dat zij feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De bewijslast omtrent het in het land van herkomst feitelijk tot het gezin hebben behoord, ligt bij de hoofdpersoon. Hiervan dient in beginsel – indicatief – bewijs te worden overgelegd. Indien dit niet mogelijk is, dienen hier aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen over te worden verstrekt.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet voor de gevraagde mvv in aanmerking komt, omdat niet is aangetoond dat hij in het land van herkomst tot aan het vertrek van referente feitelijk tot het gezin van referente behoorde. Aan deze conclusie heeft verweerder ten grondslag gelegd dat referente in haar asielprocedure tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent de gestelde ontvoering van eiser, de verblijfsplaats van haar pleegkinderen, het moment waarop zij eiser voor het laatst heeft gezien en omtrent het hebben van contact met eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat niet langer wordt tegengeworpen dat referente tijdens het nader gehoor geen verklaringen heeft afgelegd omtrent de ontvoering van eiser. Verweerder handhaaft echter dat tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd die zien op de ontvoering.
3.1 Eiser heeft aangevoerd dat geen sprake is van tegenstrijdigheden en dat de onduidelijkheden in het bezwaarschrift zijn toegelicht. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser de beroepsgrond aldus toegelicht dat eiser voorts meent dat de eventuele tegenstrijdigheden dan wel onduidelijkheden niet de conclusie rechtvaardigen dat eiser niet feitelijk behoorde tot het gezin van referente.
3.2 Ten aanzien van de door verweerder tegengeworpen tegenstrijdige verklaringen omtrent de ontvoering van eiser overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier blijkt dat referente tijdens het eerste gehoor in haar asielprocedure heeft verklaard dat haar echtgenoot op 20 augustus 2008 is ontvoerd. In de correcties en aanvullingen van dit gehoor heeft referente deze verklaring gecorrigeerd, in die zin dat zij heeft aangegeven dat zij niet heeft verklaard dat haar echtgenoot op 20 augustus 2008 is ontvoerd, maar dat dit in de maand augustus 2008 heeft plaatsgevonden. Voor zover met een correctie van een verklaring al sprake kan zijn van een tegenstrijdige verklaring, is daarvan in dit geval geen sprake. Referente geeft aan dat zij slechts heeft verklaard in welke maand van 2008 de ontvoering heeft plaats gevonden, te weten augustus 2008. Deze maand komt overeen met hetgeen zij tijdens het eerste gehoor heeft verklaard. De rechtbank is derhalve met eiser van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat referente tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent de gestelde ontvoering van eiser.
3.3. Ten aanzien van de tegengeworpen tegenstrijdigheden met betrekking tot verblijfsplaats van de pleegkinderen van referente overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder aan eiser tegengeworpen dat referente tijdens haar eerste gehoor in de asielprocedure heeft verklaard dat haar pleegkinderen bij haar echtgenoot verblijven. Tijdens haar nader gehoor heeft referente daarentegen verklaard dat de pleegkinderen bij Safiya verblijven. Hoewel verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat referente tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent de verblijfplaats van haar pleegkinderen, is de rechtbank, zoals door eiser betoogd, van oordeel dat deze tegenstrijdigheid geen betrekking heeft op de aan de orde zijnde vraag, te weten of eiser tot aan het moment waarop referente Somalië verliet, feitelijk tot haar gezin heeft behoord.
3.4. Voor wat betreft de aan eiser tegengeworpen tegenstrijdige verklaring van referente omtrent het hebben van contact met eiser, te weten dat zij tijdens het eerste gehoor heeft verklaard dat zij nog steeds contact heeft met eiser terwijl zij tijdens het nader gehoor heeft verklaard dat zij geen contact meer heeft met Somalië, overweegt de rechtbank dat ook de vraag of referente na haar vertrek uit Somalië al dan niet contact had met eiser, niet ziet op de aan de orde zijnde vraag of eiser tot aan het moment waarop referente Somalië verliet, feitelijk tot haar gezin behoorde.
3.5. Tot slot heeft verweerder aan de afwijzing van eisers aanvraag ten grondslag gelegd dat referente tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent het moment waarop zij eiser voor het laatst heeft gezien. Referente heeft tijdens haar eerste gehoor aangegeven dat zij haar echtgenoot voor het laatst op 13 september 2008 heeft gezien. Tijdens het nader gehoor heeft referente verklaard dat zij haar echtgenoot in augustus 2008 voor het laatst heeft gezien. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat sprake is van tegenstrijdige verklaringen waarvoor eiser dan wel referente geen afdoende verklaring heeft kunnen geven. De enkele opmerking dat referente niet begrijpt hoe de verklaring dat zij eiser in augustus 2008 voor het laatst heeft gezien in het rapport terecht is gekomen, is daartoe onvoldoende.
3.6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van de vraag of eiser tot aan het moment waarop referente Somalië verliet feitelijk tot haar gezin behoorde, ten onrechte betrokken heeft de verklaringen van referente omtrent de ontvoering van eiser, de verblijfsplaats van haar pleegkinderen en omtrent het hebben van contact met eiser. Verweerder heeft zich evenwel terecht op het standpunt gesteld dat referente tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd omtrent het moment waarop zij eiser voor het laatst heeft gezien terecht betrokken bij beoordeling van de te beantwoorden vraag. De rechtbank is echter van oordeel dat verweerder zich niet enkel op basis van deze tegenstrijdige verklaringen, afgelegd de asielprocedure van referente, op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij tot aan het moment waarop referente het land van herkomst verliet, feitelijk tot haar gezin heeft behoord. De afwijzing van de aanvraag is derhalve niet draagkrachtig gemotiveerd.
4. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb).
5. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
6. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).