Overwegingen
1. De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Bij vonnis van 20 december 2011 van de politierechter van de rechtbank Haarlem is eiser veroordeeld voor een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden wegens in het bezit zijn van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is. Op 19 december 2011 heeft de Koninklijke Marechaussee (KMar) eiser gehoord in het kader van het voornemen tot ongewenstverklaring. Bij brief van 1 januari 2012 heeft de KMar het voorstel tot ongewenstverklaring aan verweerder verzonden.
2. Artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw bepaalt dat de minister de vreemdeling ongewenst kan verklaren indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e dan wel l, Vw.
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Gelet op de veroordeling van 20 december 2011 vormt eiser een gevaar voor de openbare orde, terwijl hij geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden om van het beleid af te wijken.
4. Eiser heeft hiertegen in beroep aangevoerd dat hem ten onrechte geen gelegenheid is geboden zijn zienswijze op het voornemen te geven. Daarnaast heeft verweerder in strijd met zijn eigen beleid gewerkt door ook de voormalige gemachtigde van eiser, mr. A. Louwerse, niet in de gelegenheid te stellen schriftelijk een zienswijze te geven op het voorstel tot ongewenstverklaring. De rechtbank begrijpt dat eiser betoogt dat voorgaande een zorgvuldigheidsgebrek oplevert.
5. In paragraaf A5/10.3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) zijn bepalingen opgenomen over de voorbereiding van een besluit tot ongewenstverklaring. In deze paragraaf is onder meer het volgende bepaald. “Overeenkomstig artikel 4:7 en 4:8 Awb wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en daarbij feiten en omstandigheden naar voren te brengen die naar zijn mening bij de besluitvorming moeten worden betrokken. Aan deze hoorplicht wordt in beginsel door de vreemdelingenpolitie uitvoering gegeven. De vreemdelingenpolitie of de KMar geeft in ieder geval uitvoering aan de hoorplicht indien de vreemdeling illegaal hier te lande verblijft; de vreemdeling zich in een politiecel, een cel van de KMar of in een huis van bewaring bevindt; de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Uit de door de vreemdelingenpolitie of de Kmar naar voren gebrachte bescheiden dient duidelijk naar voren te komen of en hoe uitvoering is gegeven aan de hoorplicht ingevolge artikel 4:7 en 4:8 Awb. Bij voorkeur is van het gehoor een proces-verbaal opgemaakt. De door de vreemdeling genoemde personen, die volgens zijn verklaring iets in zijn voordeel zouden kunnen aanvoeren, moeten zoveel mogelijk (schriftelijk) worden gehoord. Een vlotte en goede besluitvorming is ermee gediend dat bij een voorstel of advies tot verblijfsbeëindiging tevens aan de IND alle relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot de mogelijke ongewenstverklaring zo uitvoerig mogelijk worden belicht.(…)”.
3.2 Blijkens de stukken in het dossier verbleef eiser ten tijde van het uitvaardigen van het voorstel tot ongewenstverklaring in het huis van bewaring Wolvenplein te Utrecht. Gelet op het voornoemde beleid is het aan de vreemdelingenpolitie of de KMar eiser overeenkomstig artikel 4:7 en 4:8 Algemene wet bestuursrecht (Awb) te horen. Nu blijkens een zich in het dossier bevindend proces-verbaal eiser op 19 december 2011 door de KMar is gehoord in het kader van het voornemen tot ongewenstverklaring, heeft verweerder in zoverre conform het beleid gehandeld. Eiser heeft tijdens dit gehoor aangegeven dat zijn (toenmalig) advocaat, mr. A. Louwerse, iets zou kunnen aanvoeren in het voordeel van eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat mr. Louwerse niet is benaderd door verweerder omdat eiser tijdens zijn gehoor heeft aangegeven dat er geen bijzondere omstandigheden waren op grond waarvan een ongewenstverklaring achterwege zou moeten blijven. Nu eiser voorts heeft aangegeven dat hij geen gezins- of familieleven uitoefent in Nederland, heeft verweerder de gemachtigde van eiser niet benaderd voor het indienen van een zienswijze.
3.3 Indien al moet worden aangenomen dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek wordt hieraan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb voorbij gegaan. Eiser heeft zowel in de bezwaarfase als in beroep de mogelijkheid gehad om omstandigheden naar voren te brengen op grond waarvan verweerder af zou moeten zien van ongewenstverklaring van eiser. Nu eiser niet alsnog de hiervoor bedoelde omstandigheden heeft aangevoerd en niet ter zitting is verschenen, is er geen grond voor het oordeel dat eiser in zijn belangen is geschaad door het niet horen van eisers toenmalige gemachtigde.
4. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.