ECLI:NL:RBSGR:2012:BY3830

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
430835 - FA RK 12-8465
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om vervangende toestemming voor paspoortafgifte van minderjarige in Marokko

In deze zaak verzocht de moeder om vervangende toestemming voor de afgifte van een paspoort voor haar minderjarige kind, dat in Marokko verblijft. De rechtbank 's-Gravenhage oordeelde dat het verzoek moet worden gekwalificeerd als een verzoek inzake gezamenlijke gezagsuitoefening volgens artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek. De minderjarige was sinds december 2005 met toestemming van de moeder bij de vader in Duitsland gaan wonen. De moeder stelde dat de vader de minderjarige in 2006 zonder haar toestemming bij zijn moeder in Marokko had ondergebracht. De minderjarige had contact opgenomen met de moeder vanuit Marokko en medegedeeld dat hij bij de vader was weggelopen. De rechtbank concludeerde dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige in Marokko ligt.

De rechtbank onderzocht of de Nederlandse rechter rechtsmacht had om het verzoek van de moeder te behandelen, aan de hand van het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996. De rechtbank oordeelde dat er geen rechtsmacht kon worden aangenomen op basis van artikel 5 van het verdrag, omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarige niet in Nederland was. Ook op basis van artikel 7 van het verdrag kon de Nederlandse rechter geen rechtsmacht aannemen, aangezien de gewone verblijfplaats van de minderjarige vóór de overbrenging naar Marokko in Duitsland was gelegen. De rechtbank liet in het midden of de stelling van de moeder dat de overbrenging in strijd met haar gezagsrecht had plaatsgevonden juist was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank zich absoluut onbevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Deze beschikking werd gegeven door kinderrechter mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, bijgestaan door griffier P. Lahman, en uitgesproken op 9 november 2012. De zaak was eerder door de rechtbank Maastricht behandeld, die zich relatief onbevoegd had verklaard en de zaak had verwezen naar de kinderrechter in 's-Gravenhage.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 12-8465
Zaaknummer: 430835
Datum beschikking: 9 november 2012
Paspoortwet
Beschikking op het op 8 november 2012 bij deze rechtbank ingekomen verzoek van:
[de moeder]
de moeder,
wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. R.H.I. Degens te Maastricht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
verblijvende zonder bekende woon- of verblijfplaats in Marokko,
advocaat: mr. --.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- de beschikking d.d. 30 oktober 2012 van de rechtbank Maastricht;
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 7 november 2012 van de zijde van de moeder, met als bijlage een afschrift van genoemde beschikking van de rechtbank Maastricht.
De rechtbank Maastricht heeft zich bij genoemde beschikking relatief onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de afgifte van een paspoort ten behoeve van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] en de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwezen naar de kinderrechter te 's-Gravenhage.
Feiten
De rechtbank verwijst voor de feiten naar genoemde beschikking van de rechtbank Maastricht.
Beoordeling
De rechtbank overweegt allereerst dat het verzoek van de moeder naar zijn aard is aan te merken als een verzoek inzake de gezamenlijke gezagsuitoefening in de zin van artikel 1:253a BW.
Beoordeeld dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft om kennis te nemen van het verzoek.
Vaststaat dat de minderjarige vanaf december 2005 met toestemming van de moeder bij de vader in Duitsland is gaan wonen. De moeder heeft in haar verzoekschrift gesteld dat de vader de minderjarige in 2006 zonder haar toestemming bij oma in Marokko heeft ondergebracht.
In bovengenoemde brief van de zijde van de moeder is naar voren gebracht dat de minderjarige vanuit Marokko contact heeft opgenomen met de moeder en heeft medegedeeld onlangs te zijn weggelopen bij de vader en dat de moeder en de minderjarige thans in een appartement, verkregen via de ambassade, in Marokko verblijven.
Op basis van de gegevens die de moeder heeft aangedragen neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de minderjarige sedert 2006 in Marokko verblijft. Derhalve dient er in het kader van deze procedure dan ook van uit te worden gegaan dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige thans in Marokko is gelegen. Nu Marokko, evenals Nederland, is aangesloten bij het Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (hierna: het Verdrag) dient aan de hand van de regels van het Verdrag bezien te worden of de Nederlandse rechter in deze rechtsmacht toekomt.
Krachtens artikel 5, lid 1, van het Verdrag zijn de rechterlijke en administratieve autoriteiten van de Verdragsluitende Staat waar het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, bevoegd maatregelen te nemen die strekken tot de bescherming van zijn persoon of vermogen, waaronder begrepen beslissingen in gezagsgeschillen. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige niet in Nederland is gelegen, kan de Nederlandse rechter niet op grond van dit artikel rechtsmacht aannemen.
Voor zover de moeder zich op het standpunt stelt dat de overbrenging van de minderjarige naar Marokko in 2006 in strijd met haar gezagsrecht heeft plaatsgevonden kan dat haar niet baten. Immers, zo dat al juist zou zijn, kan de Nederlandse rechter evenmin rechtsmacht aannemen op grond van artikel 7 van het Verdrag, nu vaststaat dat de gewone verblijfplaats van de minderjarige vóór de overbrenging naar Marokko niet in Nederland was gelegen, maar in Duitsland.
Nu het Verdrag ook overigens geen handvatten biedt voor rechtsmacht van de Nederlandse rechter is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft om kennis te nemen van het verzoekschrift van de moeder en zal zij zich aanstonds onbevoegd verklaren en afzien van het bepalen van een nadere behandeling ter terechtzitting.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart zich absoluut onbevoegd van het verzoekschrift kennis te nemen.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, kinderrechter, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 november 2012.