RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 12/32675 (voorlopige voorziening)
Awb 12/32674 (beroep)
Uitspraak
in het geding tussen:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], verzoeker,
gemachtigde mr. G. Ocak, advocaat te Utrecht;
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, als rechtsopvolger van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. S. Alberts,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
Op 5 oktober 2012 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 15 oktober 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Bij brief van 15 oktober 2012 is daartegen beroep ingesteld. Verzoeker mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek 15 oktober 2012 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 31 oktober 2012. Op 5 november 2012 zijn nadere stukken ingediend.
Het verzoek is ter zitting van 6 november 2012 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. B.A. Palm, kantoorgenoot van de gemachtigde. Verder is verschenen P als getuige. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, evenals bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.2 Verzoeker heeft aan de opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd:
1. een brief van kerkgemeenschap K, ondertekend door V., gedateerd 30 juli 2012;
2. een afschrift van een e-mailbericht dat verzoeker heeft ontvangen.
Verzoeker heeft verder verklaard te hebben vernomen van zijn moeder dat zijn vader is aangehouden op 14 augustus 2012, in verband met de bekering van verzoeker en hulp bij verzoekers vlucht uit Iran, en drie weken gedetineerd is geweest. Verzoeker heeft voorts verklaard over de behandeling van zijn ouders door een oom van zijn vader nadat deze vernam van de bekering van verzoeker en de bedreigingen tegen verzoeker die deze oom van zijn vader heeft geuit.
2.3 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Verzoeker heeft twee keer eerder een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Die aanvragen zijn afgewezen omdat, kort weergegeven, niet geloofwaardig werd geacht dat verzoeker oprecht was bekeerd in Iran dan wel er geen sprake was van nieuwe feiten en omstandigheden op grond waarvan de bekering alsnog geloofwaardig kan worden geacht.
De voorzieningenrechter ziet zich in deze procedure dan ook allereerst gesteld voor de vraag of verzoeker thans heeft aangetoond dat sprake was van een oprechte en dus geloofwaardige bekering. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker daarin niet is geslaagd, reeds nu de verklaring van V. van 30 juli 2012 niet ziet op omstandigheden die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan of rondom de gestelde bekering in Iran. Ook de ter zitting afgelegde verklaringen door getuige P. zien niet op deze periode zodat zij in zoverre niet kunnen afdoen aan het besluit in de eerdere procedure. Van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in rechtsoverweging 2.1 is in zoverre dan ook geen sprake.
2.4 Het voorgaande laat onverlet dat verzoeker heeft aangevoerd dat hij thans, naar zijn zeggen, wel invulling geeft aan zijn geloofsbeleving en dat daarin een ontwikkeling kan worden waargenomen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit onder omstandigheden een nieuw feit of veranderde omstandigheid kan opleveren dat kan afdoen aan het eerdere besluit en de gronden waarop dit rust. Daarvoor is wel van belang dat aannemelijk wordt dat sprake is van een oprechte en serieuze geloofsbeleving. Daarbij zal inzichtelijk moeten worden gemaakt niet alleen op welke wijze aan het geloof invulling wordt gegeven, in de zin van feitelijke activiteiten, maar ook waaruit de (innerlijke) beleving van dat geloof dan blijkt.
Verzoeker heeft daartoe overgelegd de verklaring van V. van 30 juli 2012. Anders dan verweerder ter zitting heeft gesteld is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze verklaring niet terzijde kan worden geschoven omdat V. geen objectieve bron zou zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een voorganger van een geloofsgemeenschap iemand is die vanuit zijn functie en positie inzicht kan geven in de geloofsbeleving van een van de personen waaraan hij in spirituele zin leiding geeft. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de verklaring van 30 juli 2012 onvoldoende concreet is om als nieuw feit te kunnen worden aanvaard. De verklaring bevat een opsomming van de activiteiten die verzoeker heeft verricht maar geeft geen inzicht in de geloofsbeleving van verzoeker. De bij de gronden van het verzoek gevoegde brief van V. van 5 november 2012 geeft op dit punt ook geen nader inzicht.
Aan de ter zitting door P. afgelegde verklaring kent de voorzieningenrechter niet de waarde toe die verzoeker daaraan toegekend wenst te zien, aangezien, enerzijds deze P. geen voorganger van een geloofsgemeenschap is en anderzijds omdat hij, naar deze P. heeft verklaard, verzoeker nog maar kort heeft meegemaakt.
2.5 De voorzieningenrechter overweegt voorts dat ondanks het feit dat zowel de bekering als de serieuze en oprechte geloofsbeleving van verzoeker niet alsnog zijn aangetoond, de Iraanse autoriteiten, dan wel anderen, niettemin van oordeel kunnen zijn dat verzoeker een bekeerd christen is. Verzoeker is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter niet in geslaagd (alsnog) aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. Dat hij van zijn moeder heeft vernomen dat zijn vader gedetineerd is, zijn ouders door een oom onheus zijn bejegend en deze oom ook bedreigingen in de richting van verzoeker heeft geuit, zijn mededelingen afkomstig uit een niet-objectieve bron en daarmee onvoldoende om als een feit in voorbedoelde zin te kunnen worden aangemerkt. De overgelegde kopie van een akte van koop van een stuk grond, waarmee verzoeker beoogt aan te tonen dat zijn vader is opgepakt en op borg is vrijgelaten in verband met zijn bekering, is daarvoor eveneens onvoldoende. Daargelaten dat het hier om een kopie gaat, kan uit de vertaling van dit stuk niet worden afgeleid dat het betrekking heeft op de vader van verzoeker en kan evenmin worden afgeleid dat de problemen van de vader, zo al moet worden aangenomen dat daarvan sprake is, enig verband houden met de gestelde bekering van verzoeker.
Ook het door verzoeker overgelegde e-mailbericht is daarvoor onvoldoende, reeds nu een afzender ontbreekt.
2.6 Gelet op wat hiervoor is overwogen is van nieuwe feiten en omstandigheden geen sprake. De voorzieningenrechter zal dat wat verzoeker heeft aangevoerd over de positie van bekeerde christenen in Iran dan ook onbesproken laten. Uit hetgeen naar voren is gebracht kan verder niet worden afgeleid dat zich een voor verzoeker relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan. Evenmin kan daaruit worden afgeleid dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden, als bedoeld in rechtsoverweging 45 van het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998 in de zaak Bahaddar tegen Nederland (LJN: AG8817). Voor een rechterlijke toetsing van het bestreden besluit is dan ook geen plaats.
2.7 Het beroep heeft geen redelijke kans van slagen, zodat het verzoek wordt afgewezen. Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, verklaart de voorzieningenrechter, met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb, tevens het beroep ongegrond.
2.8 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken.
De voorzieningenrechter
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, rechter, en door hem en drs. M.P. de Zwart als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.