zaaknummers: AWB 12/706 t/m AWB 12/708
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 september 2012 in de zaken tussen
[X], wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: [A]),
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Verweerder heeft met dagtekening 12 oktober 2011 met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2010 aan eiser informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: Awr) afgegeven.
Verweerder heeft bij uitspraken op bezwaar van 9 januari 2012 de informatiebeschikkingen gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juli 2012 te 's-Gravenhage.
Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen
[B], [C], [D], bijgestaan door [E] en [F]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan de heden verstuurde uitspraak m.b.t. de zaaknummers AWB 12/649, AWB 12/661 t/m AWB 12/664 en AWB 12/666 t/m AWB 12/668 is gehecht.
Tevens zijn ter zitting behandeld de beroepen van eiser met bovengenoemde zaaknummers alsmede de beroepen van eisers echtgenote met nummers AWB 12/650 t/m AWB 12/653, AWB 12/655 t/m AWB 12/657, AWB 12/659 en AWB 12/660.
Feiten
1. Op 18 februari 2005 hebben de Belgische autoriteiten op basis van de Europese Richtlijn 77/799/EEG in het kader van een zogenoemde spontane uitwisseling van inlichtingen fotokopieën verstrekt aan de FIOD-ECD Team Internationaal, welke bij een huiszoeking in België in beslag waren genomen. De belastingdienst heeft naar aanleiding van deze gegevens vervolgens onderzoek gedaan, later bekend geworden als het project Bank Zonder Naam. Het onderzoek richtte zich op het vaststellen van de identiteit van Nederlandse rekeninghouders bij Van Lanschot Bankiers (Luxemburg) SA te Luxemburg (hierna: VLB), waarvan de gegevens waren vermeld op vorengenoemde fotokopieën (hierna: de renseignementen). Het project Bank Zonder Naam is in maart 2007 van start gegaan.
2. Verweerder heeft renseignementen ontvangen betreffende rekeningen bij de VLB. De daarop voorkomende getallen zijn rekeningnummers en de daarbij behorende saldi van bankrekeningen en effectenportefeuilles per 21 december 1994, 5 september 1996 en
28 november 1996. De saldi zijn in Nederlandse guldens. De inhoud hiervan is - voor zover van belang – als volgt:
3. Eiser is gehuwd met [G]. Eiser en zijn echtgenote zijn in 1996 en volgende jaren beschreven voor de inkomsten- en de vermogensbelasting (IB, VB). Zij hebben in hun aangiften geen inkomens- of vermogensbestanddelen opgenomen die betrekking hebben op een rekening bij de VLB.
4. Verweerder heeft eiser met betrekking tot de belastingjaren vóór 2008 diverse malen verzocht om, onder verwijzing naar artikel 47 van de Awr en artikel 27e van de Awr inzake omkering van de bewijslast, gegevens en inlichtingen te verstrekken ter zake van in het buitenland aangehouden rekeningen. Eiser heeft in zijn reacties steeds ontkend een VLB-rekening te hebben (aangehouden). Verweerder heeft vervolgens aan eiser en zijn echtgenote diverse (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en navorderingsaanslagen vermogensbelasting opgelegd, waarbij correcties ten aanzien van voormelde VLB-rekening zijn aangebracht.
5. In verband met de behandeling van de aangiften IB/PVV over de jaren 2008 tot en met 2010 heeft verweerder eiser bij brief van 6 september 2011 verzocht om nadere gegevens en inlichtingen van voormelde VLB-rekening te verstrekken. Eiser heeft in zijn reactie hierop herhaald dat hij geen VLB-rekening heeft aangehouden. Vervolgens heeft verweerder de onderhavige informatiebeschikkingen afgegeven. Daarin heeft verweerder eiser wederom verzocht om nadere gegevens en inlichtingen van de VLB-rekening met nummer [a] te verstrekken.
Geschil
6. In geschil is of de informatiebeschikkingen terecht aan eiser zijn afgegeven.
7. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikkingen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.
Beoordeling van het geschil
8. Op verweerder rust, gelet op de ontkenning daarvan door eiser, de bewijslast dat eiser houder is (geweest) van een bankrekening bij de VLB.
9. Eiser, die een Duitse achternaam heeft, heeft in eerste plaats in twijfel getrokken of de op de renseignementen vermelde namen alleen zien op Nederlandse rekeninghouders. Zo sluit hij niet uit dat op de renseignementen ook namen voorkomen van Duitse rekeninghouders met rekeningen in Nederlandse guldens. Verweerder heeft echter naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de gegevens op de renseignementen betrekking hebben op Nederlandse rekeninghouders. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen, dat in de, tot de gedingstukken behorende, begeleidende Nota bij de renseignementen staat vermeld dat de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie betrekking heeft op Nederlandse natuurlijke- en rechtspersonen.
10. Ten aanzien van de identificatie heeft verweerder de gegevens van de rekeninghouders zoals vermeld op de renseignementen vergeleken met de gegevens in het geautomatiseerde systeem Beheer van Relaties van de belastingdienst (hierna: het BVR-systeem). Het BVR-systeem wordt voor wat betreft natuurlijke personen gevoed met gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de gegevens meer dan tien jaar, ook in geval van overlijden, in het BVR-systeem blijven staan. Uit de door verweerder ingebrachte schermprints van de in het BVR-systeem opgenomen personen blijkt dat er slechts één persoon voorkomt met de achternaam [X1] en voorletters [X2]. Deze persoon is gehuwd met [G]. De rechtbank heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze uitkomsten te twijfelen. Gelet op de combinatie van de achternaam van eiser tezamen met de voorletters [X2]. en op de omstandigheid dat in het BVR-systeem maar één persoon voorkomt met die naamcombinatie, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiser rekeninghouder is (geweest) van de in de renseignementen vermelde rekening met nummer [a]. Nu een wijziging in de tenaamstelling uitsluitend door de rekeninghouder zelf kan worden uitgevoerd, acht de rechtbank het aannemelijk dat eiser zelf de tenaamstelling van de rekening met nummer [a] heeft gewijzigd en dat hij na die wijziging, gelet op de nieuwe tenaamstelling in [X1]-[X1] en het zeer aanzienlijke saldo op die rekening in 1996, nog steeds (mede-) rekeninghouder van die rekening is (geweest).
11. Met hetgeen eiser daartegenover heeft aangevoerd, heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij geen (mede-)rekeninghouder van voormelde VLB-rekening is (geweest). Dat eiser en zijn echtgenote naar Luxemburg zijn gegaan om een (nieuwe) bankrekening bij de VLB te openen en zij daar bij de VLB, naar eiser heeft gesteld, als nieuwe klant zijn behandeld, is daarvoor onvoldoende. Uit de inhoud van het tot de gedingstukken behorende emailbericht van een medewerker bij de VLB van 16 december 2011 inzake de opening van een rekening, valt namelijk niet op te maken dat eiser vóór die datum geen rekening bij de VLB heeft (gehad). Zo staat in het emailbericht dat niet alle normaal benodigde documenten zijn opgevraagd, hetgeen er veeleer op duidt dat eiser reeds eerder klant bij de VLB was. Voorts doet aan voormeld oordeel niet af de stelling van eiser dat er mogelijk sprake is geweest van identiteitsfraude, nu hij hiervoor onvoldoende concrete aanwijzingen naar voren heeft gebracht. Ook de stelling van eiser dat het verder onmogelijk is om tegenbewijs te leveren, omdat op officiële verzoeken een afwijzende brief van de VLB volgt en een poging tot een beheerhandeling, zoals het opvragen van het saldo, niet eens tot een reactie bij de VLB leidt, faalt eveneens. De brief van de VLB waarnaar eiser verwijst, bijlage 25 bij het verweerschrift, ziet op een ander verzoek, namelijk op een verzoek om bevestiging dat men geen rekeninghouder is bij de VLB, is dan ook op dit punt niet leidend.
12. Verweerder neemt het standpunt in dat eiser niet heeft voldaan aan de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 47 van de Awr.
13. Ingevolge artikel 47, eerste lid, van de Awr is een ieder verplicht desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verschaffen en bescheiden over te leggen die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Indien met betrekking tot een – voor zover hier van belang – op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 van de Awr, kan de inspecteur dit op grond van artikel 52a, eerste lid, van de Awr vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
14. Gelet op de door de Belgische autoriteiten verstrekte gegevens en de door verweerder uitgevoerde identificatie die erin resulteerde dat eiser als (mede-)rekeninghouder kon worden aangewezen, was er naar het oordeel van de rechtbank, anders dan eiser van mening is, voldoende aanleiding om aan eiser nadere inlichtingen omtrent die rekening te vragen. Het vorenstaande brengt mee dat eiser, ingevolge het bepaalde in artikel 47, eerste lid, van de Awr, verplicht was om de door verweerder gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken. Eiser heeft deze gegevens, ondanks de verzoeken van verweerder voor de belastingjaren 2008 tot en met 2010 niet verstrekt. Eiser heeft dan ook voor die jaren niet aan zijn inlichtingenverplichting voldaan. Aldus zijn aan eiser terecht de onderhavige informatiebeschikkingen afgegeven. De beroepen zijn derhalve ongegrond.
Proceskosten
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I. Obbink-Reijngoud, voorzitter, mr. T. van Rij en
mr. A.J.M. Arends, leden, in aanwezigheid van mr. U.A. Salomons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 september 2012.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.