ECLI:NL:RBSGR:2012:BY3408

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12-21210
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag wegens gebruik niet beëdigde tolk

In deze zaak gaat het om een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Eiser, een Iraakse nationaliteit, heeft op 25 november 2008 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Deze aanvraag werd aanvankelijk afgewezen op grond van de verantwoordelijkheid van Griekenland voor de behandeling. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat door de rechtbank gegrond werd verklaard. Echter, de Minister heeft de asielaanvraag opnieuw afgewezen op 12 juni 2012, wat leidde tot het huidige geschil.

De rechtbank heeft vastgesteld dat tijdens de gehoren gebruik is gemaakt van een niet beëdigde tolk, wat in strijd is met artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers. Eiser heeft aangevoerd dat de motivering van de Minister voor het gebruik van een niet beëdigde tolk te laat en onvolledig was. De rechtbank oordeelt dat de Minister niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichtingen en dat de motivering in het bestreden besluit onvoldoende was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan de Minister om opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van de uitspraak.

De rechtbank heeft ook de proceskosten aan eiser toegewezen, en benadrukt het belang van het gebruik van beëdigde tolken in asielprocedures, gezien de impact op de kwaliteit van de vertalingen en de rechtsbescherming van de betrokkenen. De uitspraak is openbaar gedaan op 7 november 2012.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Sector bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Zaaknummer: AWB 12/21210
Uitspraak in de zaak tussen:
[naam],
geboren op [geboortedatum],
van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Ligtvoet- van Tuijn,
en
DE MINISTER VOOR IMMIGRATIE, INTEGRATIE EN ASIEL,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND)),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Vonk.
Procesverlooop
Op 25 november 2008 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) ingediend. Bij besluit van 10 april 2009 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen onder de overweging dat Griekenland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Bij uitspraak van 15 februari 2010 (AWB 09/13796) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, het daartegen door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is door verweerder op 26 februari 2010 verzet gedaan. Bij uitspraak in verzet van 22 april 2010 (AWB 09/13796) heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, het verzet gegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraak van 15 februari 2010 is vervallen.
Uit het aan deze rechtbank, nevenzittingsplaats Groningen, door verweerder toegezonden procesdossier ten name van eiser blijkt niet van verdere behandeling, door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Almelo, van het tegen het besluit van 10 april 2009 ingestelde beroep. In elk geval blijkt uit het dossier dat verweerder, op enig moment, de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich getrokken heeft.
Vervolgens heeft verweerder bij besluit van 12 juni 2012 de asielaanvraag van eiser van 25 november 2008 wederom afgewezen, ditmaal op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Het besluit van 12 juni 2012 (hierna: het bestreden besluit) is het onderwerp van het thans aanhangige geschil.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 3 juli 2012 beroep ingesteld. De gronden van beroep zijn ingediend op 10 juli 2012. Op 24 september 2012 heeft eiser nog een stuk ingezonden dat per abuis niet was meegezonden bij de gronden van beroep van 10 juli 2012.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, gedateerd 1 oktober 2012.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2012. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Rechtsoverwegingen
1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder c en d, van de Wet beëdigde tolken en vertalers (hierna: de Wbtv) wordt onder beëdigde tolk en beëdigde vertaler verstaan: degene die als zodanig is ingeschreven in het register.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wbtv is er een register voor beëdigde tolken en vertalers en bevat het register ten aanzien van iedere ingeschreven tolk of vertaler in elk geval de aanduiding of betrokkene tolk of vertaler is.
Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wbtv maakt de IND uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers.
Ingevolge het derde lid van artikel 28, voor zover thans van belang, kan in afwijking van het eerste lid van dit artikel gebruik worden gemaakt van een tolk die geen beëdigde tolk is of van een vertaler die geen beëdigde vertaler is, indien wegens de vereiste spoed een ingeschrevene in het register niet tijdig beschikbaar is of indien het register voor de desbetreffende bron- of doeltaal dan wel bron- of doeltalen geen ingeschrevene bevat.
Ingevolge het vierde lid van artikel 28, voor zover thans van belang, wordt, indien van het eerste lid van dit artikel wordt afgeweken, dit met redenen omkleed schriftelijk vastgesteld.
2. In het rapport dat is opgemaakt van het nader gehoor van eiser op 17 mei 2012 is vermeld dat gebruik is gemaakt van een tolk Sorani, te weten "Dhr. H.M. Barzendji".
Tussen partijen is niet in geschil dat deze tolk een niet beëdigde tolk is.
3. Bij brief van 18 mei 2011 heeft verweerder aan de toenmalige gemachtigde van eiser bericht dat zijn dossier voor behandeling is overgedragen aan de unit 1F van de IND.
De reden voor deze overdracht is, aldus verweerder in de brief van 18 mei 2011, dat er naar aanleiding van de verklaringen van eiser aanwijzingen bestaan dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag op zijn asielaanvraag van toepassing is en de unit 1F zich met de behandeling van dergelijke dossiers bezighoudt.
4. Vervolgens heeft verweerder op 12 oktober 2011 met eiser een zogenoemd 1F-gehoor gehouden. Diezelfde dag is op enig moment, op verzoek van eiser, het 1F-gehoor afgebroken. In het rapport dat is opgemaakt van dit 1F-gehoor is vermeld dat gebruik is gemaakt van een tolk Sorani, te weten "de heer Al Hamawandi".
Tussen partijen is niet in geschil dat deze tolk een niet beëdigde tolk is.
5. Het 1F-gehoor van eiser is voortgezet op 14 februari 2012. Tussen partijen is niet in geschil dat tijdens dit tweede deel van het 1F-gehoor wél gebruik is gemaakt van een beëdigde tolk.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd wat er de reden van is dat hij tijdens de gehoren (uit de context leidt de rechtbank af dat verweerder hier doelt op zowel het op 17 mei 2011 als het op 12 oktober 2011 met eiser gehouden gehoor) gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk.
In het verweerschrift van 1 oktober 2012 heeft verweerder die in het bestreden besluit gegeven motivering voor wat het op 17 mei 2011 gehouden gehoor betreft nog nader toegelicht.
Stellingen van eiser in beroep, voor zover thans van belang
7. Eiser stelt dat uit de uitspraak van 31 januari 2012 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) (zaaknr. 201111416/1/V2, LJN: BV2899) volgt dat het beroep gegrond is omdat verweerder tijdens het nader gehoor en het eerste deel van het 1F-gehoor gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk en verweerder heeft nagelaten deze afwijkingen van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv tijdig schriftelijk te motiveren. Eiser wijst er op dat verweerder pas in het bestreden besluit een motivering voor deze afwijkingen heeft gegeven. Volgens eiser is dat te laat. Bovendien is die in het bestreden besluit gegeven motivering in de visie van eiser onvoldoende.
Eiser stelt dat hij bovendien is geschaad door het gebruik van niet beëdigde tolken. Daarbij wijst eiser er op dat er overduidelijk misverstanden zijn ontstaan door foute vertalingen door de tolk van wie verweerder tijdens het nader gehoor op 17 mei 2011 gebruik heeft gemaakt. Zo heeft de tolk, zo stelt eiser, tijdens het nader gehoor vaak "Asaish" vertaald waar eiser heeft gezegd "Kurdistan Strategic Studies Center" of "KSSC".
Verhandelde ter zitting
8.1. Namens eiser is nog naar voren gebracht dat de tolk van wie gebruik is gemaakt tijdens op 17 mei 2011 gehouden nader gehoor, de heer Barzendji, niet alleen niet beëdigd is, maar zelfs niet op de uitwijklijst staat.
8.2. Voorts is namens eiser, ter nadere onderbouwing van de stelling dat er misverstanden zijn ontstaan door foute vertalingen door de tolk, nog uitdrukkelijk verwezen naar het antwoord van eiser, opgenomen onder "Opmerking rapporteur: de heer [naam] overlegt een op zijn naam gesteld pasje van het Kurdistan Strategic Studies Center. (..) Wat wilt u met dit pasje aantonen?", op pagina 5 van het rapport van het op 17 mei 2011 met eiser gehouden nader gehoor. Daar is als antwoord van eiser vermeld: "Dat is mijn werkpas van Asaish. (..)" Evident is dat, zo stelt eiser, hij daar niet heeft gezegd dat het zijn werkpas van Asaish is, maar dat hij daar heeft gezegd dat het zijn werkpas van het KSSC is.
9.1. De gemachtigde van verweerder heeft aangegeven dat hij, bij de voorbereiding van de zitting, nader heeft uitgezocht, wie de tolk "de heer Al Hamawandi" is, van wie tijdens het op 12 oktober 2011 met eiser gehouden 1F-gehoor gebruik is gemaakt. Daarbij is hem gebleken dat de IND gebruik maakt van twee tolken, die beiden Al Hamawandi heten.
De ene tolk Al Hamawandi, zo heeft de gemachtigde van verweerder toegelicht, is een beëdigde tolk en de andere tolk Al Hamawandi is een niet beëdigde tolk, maar wél een beëdigde vertaler. Door de IND was de beëdigde tolk Al Hamawandi gereserveerd voor het op 12 oktober 2011 te houden 1F-gehoor van eiser. De beëdigde tolk Al Hamawandi heeft evenwel afgezegd. De IND heeft toen gebruik gemaakt van de niet beëdigde tolk Al Hamawandi, die dus wél een beëdigde vertaler is, aldus de gemachtigde van verweerder.
9.2. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat de rechtspraak van de Afdeling, die is ingezet met de door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak van 31 januari 2012, in de visie van verweerder ruimte laat voor het op een later moment schriftelijk vastleggen van de reden(en) waarom gebruik is gemaakt van een niet beëdigde tolk. In de zaak van eiser heeft verweerder dat in het bestreden besluit gedaan. Verweerder acht de in het bestreden besluit gegeven motivering voor het gebruik van niet beëdigde tolken, welke motivering in het verweerschrift nog nader is toegelicht, afdoende.
De gemachtigde van verweerder heeft verder aangegeven dat verweerder eiser niet volgt in zijn stelling dat -samengevat- er vertaalproblemen waren, in het bijzonder tijdens het op 17 mei 2011 met eiser gehouden nader gehoor. De gemachtigde van verweerder heeft in dit verband nog opgemerkt dat verweerder meent dat, anders dan namens eiser ter zitting is betoogd, geenszins "evident" is dat eiser, op de op pagina 5 van het rapport van het nader gehoor vermelde vraag, een ander antwoord heeft gegeven dan in dat rapport als antwoord op die vraag is vermeld. Sterker nog: als het door eiser op die vraag gegeven antwoord -welk antwoord luidt: "Dat is mijn werkpas van Asaish"- wordt bezien in samenhang met hetgeen in het vervolg op pagina 5 van het rapport van het nader gehoor is vermeld, is sprake van verklaringen van eiser die op zich goed te volgen zijn, aldus de gemachtigde van verweerder. De gemachtigde van verweerder heeft, in het verlengde hiervan, aangegeven dat uit het door eiser gegeven antwoord derhalve niet blijkt of kan worden afgeleid dat de tolk fout zou hebben getolkt.
Oordeel van de rechtbank
10. Niet in geschil is dat verweerder tijdens het nader gehoor van eiser op 17 mei 2011 en het 1F-gehoor op 12 oktober 2011 gebruik heeft gemaakt van een niet beëdigde tolk. Verweerder heeft deze afwijkingen van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv niet, voorafgaand aan of onverwijld na de inzet van die tolken, met redenen omkleed schriftelijk vastgelegd.
Evenmin is in geschil dat er in Nederland wél beëdigde tolken Sorani zijn.
11. In genoemde uitspraak van 31 januari 2012 (LJN: BV2899), overweegt de Afdeling als volgt (in rechtsoverweging 2.1.2.):
"Uit de memorie van toelichting bij de Wbtv (Kamerstukken II, 2004-05, 29 936, nr. 3) komt naar voren dat het waarborgen van de integriteit van tolken en vertalers een belangrijk onderdeel vormt van de Wbtv. Daarbij valt, aldus de memorie van toelichting, de integriteit van ingeschakelde tolken en vertalers niet los te zien van het begrip kwaliteit. Indien de kwaliteit van de tolk of vertaler onvoldoende is gewaarborgd, kan dit ongewenste gevolgen hebben voor de beslissingen die op hun werk zijn gebaseerd.
Voorts wordt volgens de memorie van toelichting via de plicht gebruik te maken van beëdigde tolken en vertalers, [wordt] gewaarborgd dat de IND louter gebruik maakt van tolken en vertalers van wie de kwaliteit en integriteit zijn gewaarborgd. De in het vierde lid neergelegde verplichting om, indien geen gebruik wordt gemaakt van een beëdigde tolk of vertaler, dit voorzien van een motivering schriftelijk vast te leggen, biedt een waarborg dat zorgvuldig met de voormelde plicht wordt omgegaan en biedt voorts in het vervolg van de procedure duidelijkheid wie als tolk of vertaler is opgetreden."
Voorts overweegt de Afdeling in deze uitspraak (in rechtsoverweging 2.1.3.):
"(.. ) De duidelijke bewoordingen van dit voorschrift [het voorschrift van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv] laten niet toe dat de minister gebruik maakt van een niet beëdigde tolk, zonder dit voorzien van een motivering schriftelijk vast te leggen."
12. Uit de rechtspraak van de Afdeling, ingezet met meergenoemde uitspraak van 31 januari 2012, bezien in samenhang met de ratio van de verplichting om indien geen gebruik wordt gemaakt van een beëdigde tolk of vertaler, dit voorzien van een motivering schriftelijk vast te leggen, leidt de rechtbank af dat verweerder in de onderhavige zaak,
met het eerst in het bestreden besluit van 12 juni 2012 opnemen van een (standaard)motivering met betrekking tot de afwijkingen van artikel 28, eerste lid, van de Wbtv, niet heeft voldaan aan het voorschrift van artikel 28, vierde lid, van de Wbtv. Teminder nu, naar volgt uit de door verweerder ter zitting gegeven nadere toelichting (hiervoor vermeld in rechtsoverweging 9.1.), die in het bestreden besluit opgenomen motivering onvolledig is.
Dat verweerder -zoals ter zitting door verweerder is aangegeven- tijdens het op 12 oktober 2011 met eiser gehouden 1F-gehoor gebruik heeft gemaakt van een beëdigde vertaler in plaats van een beëdigde tolk, doet aan het voorgaande niet af, nu een beëdigde vertaler, gelet op de artikelen 1, aanhef en onder c en d, en 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wbtv, niet als tolk is ingeschreven in voormeld register. De rechtbank verwijst in dit verband nog naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2012 (zaak nr. 201113099/1/V1, LJN: BX0621).
13. De rechtbank plaatst bij het voorgaande nog de volgende kanttekening.
Tot mei/juni 2012 was de Afdeling gewoon al haar vreemdelingenrechtelijke uitspraken (inclusief de zogenoemde 'kale bevestigingen' van uitspraken van de rechtbank, onder toepassing van artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000) op haar website (www.raadvanstate.nl) te publiceren. De Afdeling publiceerde haar uitspraken met volledige tekst, telkens voorzien van bijbehorende stukken, waaronder in elk geval de uitspraak van de rechtbank waartegen het hoger beroep zich richtte en het hogerberoepschrift met volledige tekst.
Vanaf mei/juni 2012 volstaat de Afdeling met het publiceren op haar website van haar eigen vreemdelingenrechtelijke uitspraken, dat wil zeggen: zónder bijbehorende stukken. De 'kale bevestigingen' worden in het geheel niet meer op de website gepubliceerd. Gelet op het gewijzigde publicatiebeleid van de Afdeling is dit laatste dan wel weer te begrijpen, immers het publiceren van 'kale bevestigingen' zonder deze te voorzien van bijbehorende stukken,
is voor de rechtspraktijk weinig zinvol.
De rechtbank -althans de behandelend rechter- heeft in de onderhavige zaak het 'oude' publicatiebeleid van de Afdeling node gemist, in die zin dat zij zich minder goed dan vóór mei/juni 2012 het geval was een beeld heeft kunnen vormen van de huidige stand van de in de onderhavige zaak van belang zijnde rechtspraak van de Afdeling. Zo is haar onvoldoende duidelijk kunnen worden of, zoals verweerder stelt, de rechtspraak van de Afdeling (op zich) ruimte laat voor het op een later moment schriftelijk vastleggen van de reden(en) waarom gebruik is gemaakt van een niet beëdigde tolk. De rechtbank volstaat hier met deze kanttekening.
14. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens schending van artikel 28, vierde lid, gelezen in samenhang met het eerste lid van dat artikel, aanhef en onder d, van de Wtbv.
15. Voor veroordeling overeenkomstig artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding. Het bedrag van de te vergoeden proceskosten moet naar het oordeel van de rechtbank worden bepaald op € 874,- [1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 437,- en wegingsfactor 1].
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 juni 2012;
- bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de aanvraag van
25 november 2008, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping, in aanwezigheid van mr. H.W. Wind, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2012.
De griffier, De rechter,
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 van de Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 van de Awb, één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing, indien niet is voldaan aan de vereisten genoemd in artikel 6:5, eerste lid, onder c en d, van de Awb of aan het eerste lid of tweede lid van artikel 85 van de Vw 2000.