ECLI:NL:RBSGR:2012:BY3124

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12 / 32954 en Awb 12 / 32951
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese vreemdeling en de geloofwaardigheid van verklaringen over taalvaardigheid

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een vreemdeling afkomstig uit Eritrea, die stelt de Eritrese nationaliteit te bezitten maar niet machtig te zijn in de Tigrinya-taal. De vreemdeling heeft zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 9 november 2012, waarbij de vreemdeling in persoon verscheen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De vreemdeling heeft verklaard dat hij in Eritrea is opgegroeid, maar dat hij slechts beperkte kennis heeft van het Tigrinya, de voertaal in zijn woonomgeving. De staatssecretaris heeft de verklaringen van de vreemdeling betwist en stelt dat het niet geloofwaardig is dat iemand die 12 jaar in Eritrea heeft gewoond, geen Tigrinya kan spreken. De voorzieningenrechter heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van de vreemdeling niet geloofwaardig zijn. De voorzieningenrechter heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling en de informatie uit verschillende ambtsberichten en rapporten die de mogelijkheid ondersteunen dat er Eritreeërs zijn die het Tigrinya niet machtig zijn.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 874,00. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, maar heeft wel de mogelijkheid van hoger beroep bij de Raad van State vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/32954 (voorlopige voorziening)
AWB 12/32951 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2012
in de zaak tussen
[verzoeker], te [plaats], verzoeker
gemachtigde: mr. J.W.J. van den Broek,
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voorheen de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
gemachtigde: mr. M.M.J. Pieters.
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2012, genomen in de algemene asielprocedure, heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Tegen voornoemd besluit heeft verzoeker op beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is behandeld op de zitting van
9 november 2012, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door
mr. L.S.Th.H. Ruijters die waarnam voor de gemachtigde van verzoeker. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Artikel 8:86, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter – indien hij
van oordeel is dat na de zitting waarop het verzoek is behandeld, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak – onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. In de uitnodiging voor de zitting zijn partijen op deze bevoegdheid gewezen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bedoelde situatie zich hier voordoet en
zal derhalve onmiddellijk uitspraak doen in de aanhangige hoofdzaak.
4. Ter onderbouwing van zijn asielaanvraag voert verzoeker aan dat hij is geboren
in Addis Abebe, Ethiopië. De eerste vier jaar van zijn leven heeft hij daar met zijn ouders gewoond. Zijn ouders hebben de Eritrese nationaliteit en behoren tot de bevolkingsgroep van de Tigrinya. Zijn vader is in Eritrea geboren, hij sprak Tingrinya. Zijn moeder is geboren in Addis Abeba en heeft het grootste deel van haar leven daar gewoond. Zij sprak van huis uit Amhaars. Verzoeker is ook met deze taal opgegroeid. In 2000 is het gezin verhuisd naar de wijk Campo Soedan, gelegen in Assab, Eritrea. In 2003 heeft de vader van verzoeker het gezin verlaten. Verzoeker heeft met zijn moeder in Campo Soedan, Assab, gewoond tot aan zijn vertrek uit Eritrea in 2012. Hij heeft verklaard het Tigrinya niet of nauwelijks machtig te zijn. Hij heeft toegelicht dat hij slechts drie maanden onderwijs heeft gevolgd in het Tigrinya. Hij is gestopt met school, omdat hij werd buitengesloten. Hij heeft weinig tot geen contact gehad met mensen die Tigrinya spraken en verder heeft hij een teruggetrokken leven geleid. Hij heeft Eritrea verlaten uit vrees voor problemen vanwege zijn betrokkenheid bij een pinkstergemeenschap in Eritrea.
5. Verweerder acht niet geloofwaardig dat verzoeker afkomstig is uit Eritrea en dat hij de
Eritrese nationaliteit heeft. Daaruit vloeit voort dat verweerder ook geen geloof hecht aan het asielrelaas van verzoeker en aan diens verklaring omtrent de herkomst van zijn ouders. Verweerder voert aan dat uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 30 november 2011 inzake Eritrea blijkt dat in vrijwel geheel Eritrea Tigrinya wordt gesproken. Er is in Eritrea geen substantiële, samenhangende groep van mensen die het Amhaars als eerste taal gebruiken. Deze informatie wordt ondersteund door verschillende andere bronnen. Gelet op het de verklaring van verzoeker dat hij 12 jaar in Eritrea heeft gewoond, acht verweerder het niet geloofwaardig dat hij slechts Amhaars en geen Tigrinya spreekt. Weliswaar maakt het genoemde ambtsbericht melding van het bestaan van Eritreeërs die Amhaars spreken, maar dit betreft een groep oudere mensen die nog opgegroeid zijn met onderwijs in die taal. Gelet op zijn jonge leeftijd behoort verzoeker niet tot die groep. Verweerder acht voorts niet geloofwaardig dat verzoeker niet of nauwelijks Tingrinya spreekt, terwijl hij 12 jaar in een omgeving heeft gewoond waar Tingrinya de voertaal is en hij verder onderwijs zou hebben gevolgd in die taal. Hieraan doet niet af dat in het Country Report van UK Home Office van juni 2010 is vermeld dat het Amhaars nog op grote schaal wordt gesproken in Eritrea en dat blijkens de brief van Vluchtelingenwerk van 22 december 2010 aan [naam A] in de wijk Campo Soedan meer Amhaars dan Tingrinya wordt gesproken. Volgens verweerder bevat de “Note on Assab and the use of Amharic Languange in Eritrea” van 15 april 2010 van [naam B] slechts informatie van algemene aard en werpt die informatie geen ander licht op het relaas van verzoeker. Verweerder neemt aan dat verzoeker, gelet op zijn achtergrond, zich tenminste zou moeten kunnen bedienen van enkele alledaagse uitdrukkingen in het Tingrinya. Aan zijn betrokkenheid bij de pinkstergemeente wordt geen geloof gehecht, zodat ook geen geloof wordt gehecht aan zijn verklaring dat hij binnen deze gemeenschap slechts Amhaars sprak.
6. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder onvoldoende rekening heeft
gehouden met zijn persoonlijke levensverhaal. Dit verhaal maakt aannemelijk dat hij slechts Amhaars en geen Tigrinya spreekt. Verder voert verzoeker aan dat de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken inzake Eritrea van juli 2009 en september 2010 nog melden dat Amhaars een voertaal in Eritrea is. Dat deze melding in het ambtsbericht van november 2011 niet meer is gedaan, maakt niet dat de betreffende informatie uit de eerdere ambtsberichten geen opgeld meer zou doen. Zo blijkt uit de brief van Vluchtelingenwerk van 22 december 2010 aan [naam A] en uit het Country Report van UK Home Office van juni 2010 dat het Amhaars in Eritrea nog op grote schaal wordt gesproken. Verzoeker vindt voor zijn verklaringen verder steun in de uitspraak van 13 april 2012 van de voorzieningenrechter, nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch. In deze uitspraak is de “Note on Assab and the use of Amharic Languange in Eritrea” van 15 april 2010 van [naam B] aangehaald. Uit dit stuk blijkt dat het mogelijk is dat personen in Eritrea Amhaars spreken, zonder dat zij het Tingrinya machtig zijn. Deze informatie wordt bevestigd in de brief van Vluchtelingenwerk van 22 februari 2012 aan [naam C]. Deze brief is mede gebaseerd op informatie van [naam D] van 15 april 2011, waaruit blijkt dat het mogelijk is dat iemand die in Assab woont en geen onderwijs in Eritrea heeft genoten, weinig heeft meegekregen van het Tingrinya.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. Op basis van de aangehaalde ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken
inzake Eritrea, de brieven van Vluchtelingenwerk van 22 december 2010 en
22 februari 2012 (met de bijlagen van o.a. [naam B] van 15 april 2010 en [naam D] van 15 april 2011) en het Country Report van UK Home Office van juni 2010, heeft verzoeker voldoende aangetoond dat er in Eritrea personen zijn die het Tigrinya niet machtig zijn. Dit kan onder andere voorkomen in de wijk Campo Soedan van de plaats Assab en dan met name bij personen die geen onderwijs in Eritrea hebben genoten.
9. Volgens verweerder laat de verklaring van verzoeker dat hij het Tigrinya niet machtig
is, zich niet rijmen met de verklaringen dat hij als opgroeiend kind 12 jaar lang in een omgeving heeft gewoond waar het Tingrinya de voertaal is, waar hij - zij het een korte tijd - onderwijs heeft genoten en waar hij zich heeft aangesloten bij een pinkstergemeenschap. Verweerder heeft evenwel niet gemotiveerd waarom geen geloof te hechten is aan de verklaringen van verzoeker omtrent zijn de herkomst van zijn ouders, het gebruik van het Amhaars in het gezin, de reden waarom verzoeker nauwelijks onderwijs in Eritrea heeft gevolgd en de achtergrond van het beperkte sociale leven dat verzoeker heeft geleid in Campo Soedan. Deze verklaringen passen in het beeld dat wordt gevormd door de in rechtsoverweging 5 aangehaalde bronnen en geven geen inconsistente of evident ongeloofwaardige toelichting op de omstandigheid dat verzoeker het Tigrinya niet machtig is. Verweerder heeft mitsdien onvoldoende gemotiveerd dat verzoeker niet kan worden geloofd in zijn verklaringen over zijn Eritrese herkomst en nationaliteit. De voorzieningenrechter neemt bij dit oordeel in ogenschouw dat verweerder geen standpunt geen ingenomen over de informatie die verzoeker over Assab en Eritrea heeft verschaft.
10. De situatie van verzoeker wijkt af van de situatie van de vreemdeling die heeft geleid
tot de uitspraak van 23 maart 2012 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Zwolle (door verweerder ter zitting ingebracht). In die zaak had verweerder het toetsingskader van de positieve overtuigingskracht toegepast, omdat de bewuste vreemdeling toerekenbaar geen relevante documenten had overgelegd. Daar kwam bij dat deze vreemdeling slechts vage en summiere verklaringen over Assab had afgelegd. Dergelijke omstandigheden zijn in de zaak van verzoeker niet aan de orde.
11. Op grond van het vorenstaande oordeelt de voorzieningenrechter dat verweerder onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van verzoeker niet geloofwaardig zijn.
12. Omdat verweerder dit standpunt ten grondslag heeft gelegd aan de weigering om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 te verlenen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 3:46 van de Awb. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
13. Gelet op al het vorenstaande zal de voorzieningenrechter het beroep gegrond verklaren, het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen en het bestreden besluit vernietigen. Voorts bepaald de voorzieningenrechter dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
14. Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, acht de voorzieningenrechter termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) verzoekschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00;
• wegingsfactor 1.
15. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 oktober 2012;
- veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00;
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. R.J.A. Schaaf als voorzieningenrechter in tegenwoordigheid van mr. S.J.W.H. Potters als griffier en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2012.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover hierbij in de hoofdzaken is beslist, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden: