Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 12 / 31916
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 25 oktober 2012 in de zaak tussen
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van Algerijnse nationaliteit, verblijvende in Uitzetcentrum [locatie],
eiser,
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw, advocaat te Haarlem),
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
(gemachtigde: mr. I. Boon, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage).
Procesverloop
Op 5 oktober 2012 is aan eiser de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel van bewaring op 8 oktober 2012 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Op 18 oktober 2012 is de maatregel van bewaring opgeheven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 oktober 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Hoewel de maatregel op 18 oktober 2012 is opgeheven, dient in verband met het verzoek om schadevergoeding beoordeeld te worden of oplegging en voortduring van de maatregel tot 18 oktober 2012 rechtmatig is geweest.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
3. Op 5 oktober 2012 is eiser door Zwitserland in het kader van Verordening (EG) 343/2003 aan Nederland overgedragen. Op die datum heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Op 14 oktober 2012 heeft eiser zijn asielaanvraag ingetrokken.
4. Eiser heeft een beroep gedaan op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 22 augustus 2012 (LJN BX5580) en, samengevat weergegeven, aangevoerd dat in zijn zaak geen concrete en kenbare belangenafweging is gemaakt met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag. Eiser stelt zich op het standpunt dat daarom de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is geweest.
4.1 In paragraaf A6/5.3.3.5 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is, voor zover hier van belang, bepaald dat het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, zo beperkt mogelijk dient te geschieden. Het kan daarbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen/ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in A6/5.3.3.1. aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Ook kan het voorkomen dat een vreemdeling eerst nadat hij in bewaring gesteld is een asielaanvraag indient. In beide gevallen zal aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden voor de aanvraag bijvoorbeeld het nader gehoor, een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag. Zolang de aanvraag nog niet in eerste aanleg is afgewezen, mag de inbewaringstelling van asielzoekers uitsluitend plaatsvinden en voortduren na vooraf overleg met de IND. Van dat overleg dient verslag te worden gelegd in de vreemdelingenadministratie.
4.2 In de door eiser aangehaalde uitspraak heeft de Afdeling het volgende overwogen:
“Anders dan voorheen door de Afdeling in onder meer de uitspraak van 21 januari 2008 in zaak nr. 200707652/1 (www.raadvanstate.nl) is overwogen, is de Afdeling thans van oordeel dat in geval van inbewaringstelling van een asielzoeker het dossier zowel uit een oogpunt van kenbaarheid als uit een oogpunt van toetsbaarheid stukken dient te bevatten die uitdrukkelijk blijk geven van de verrichte belangenafweging die volgens paragraaf A6/5.3.3.5 van de Vc 2000 is vereist.
Om de praktijk de gelegenheid te geven zich op dit vereiste voor te bereiden, zal de Afdeling dit eerst toepassen in zaken waarin de maatregel van bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 is opgelegd op of na 1 oktober 2012.”
4.3 De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval de bewaring is opgelegd na 1 oktober 2012, te weten op 5 oktober 2012, zodat de hiervoor aangehaalde uitspraak van de Afdeling in dit geval van toepassing is.
4.4 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder zich op het standpunt gesteld dat in het onderhavige geval een belangenafweging is gemaakt. Verweerders gemachtigde wijst hierbij op hetgeen in het zogeheten formulier M119 is opgenomen:
“Overige van belang zijnde gegevens, tw: Betrokkene is Dublinclaim-in heeft asiel gevraagd (Herhaald verzoek).Tel.contact IND PV Den Haag”. Verder heeft verweerders gemachtigde gewezen op het formulier M110-A, waaruit volgens verweerder de verrichte belangenafweging blijkt.
4.5 Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen stukken die uitdrukkelijk blijk geven van de in paragraaf A6/5.3.3.5 Vc vereiste belangenafweging. Uit het door verweerders gemachtigde genoemde formulier M119 blijkt immers geenszins dat eisers belangen zijn meegewogen bij de afweging met betrekking tot het toepassen van de maatregel van bewaring in relatie tot de asielaanvraag en evenmin waarom aan de belangen van verweerder in dit geval doorslaggevende betekenis toekomt. De in het formulier M110-A genoemde feiten en omstandigheden betreffen een motivering van de aan de bewaring ten grondslag gelegde gronden. Die motivering is niet aan te merken als een belangenafweging, zoals die volgens paragraaf A6/5.3.3.5 Vc is vereist. De toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel is vanaf 5 oktober 2012 onrechtmatig.
4.6 Het beroep is gegrond. Nu de vrijheidsontnemende maatregel reeds is opgeheven, kan een daartoe strekkend bevel achterwege blijven. Aan eiser wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, Vw na te melden vergoeding toegekend over de periode van 5 oktober 2012, de datum waarop eiser te kennen heeft gegeven een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te willen indienen, tot 18 oktober 2012, de datum waarop de maatregel is opgeheven.
4.7 Gelet op het voorgaande komt eiser met toepassing van artikel 106 Vw in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding.
4.8 Voor de bepaling van de hoogte van het bedrag van schadevergoeding is het volgende van belang. Eiser is op 5 oktober 2012 in bewaring gesteld en geplaatst in een politiecel te [locatie]. Blijkens het zich in het dossier bevindende formulier “Aanmelding/Transport Vreemdeling voor voortzetting IBS in een Justitiële Inrichting” van 8 oktober 2012 is eiser op die datum uitgeplaatst naar Penitentiaire Inrichting[locatie 2]. Gelet hierop heeft eiser drie dagen in een politiecel gedetineerd gezeten, waarvoor een schadevergoeding van € 105,- per dag wordt toegekend en zes dagen in een huis van bewaring, waarvoor een schadevergoeding van € 80,- per dag wordt toegekend. De rechtbank begroot de schadevergoeding van eiser daarom op € 795,-. De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden. De griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, betaalt op grond van artikel 93 Wetboek van Strafvordering het bedrag van de vergoeding uit.
5. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 874,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, wordt dit bedrag op grond van artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op € 795,- als schadevergoeding aan eiser te betalen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 874,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2012.
afschrift verzonden aan partijen op:
De rechter beveelt de tenuitvoerlegging van deze uitspraak voor het bedrag van de schadevergoedingen en draagt de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, op aan eiser € 795,- uit te betalen.
Gedaan op 24 oktober 2012, door mr. H.C. Greeuw, rechter.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.