FV
Rolnummer: 1094040/RL EXPL 11-23974
Vonnisdatum: 7 mei 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
en
de stichting Stichting [C.],
gevestigd te Amsterdam,
eisers,
gemachtigde: mr. Ph.A. de Koningh;
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (ministerie van veiligheid en justitie),
zetelende te 's Gravenhage,
gedaagde,
gemachtigde: mr. A.Th.M. ten Broeke.
Partijen worden aangeduid als [eiser] en [C.] enerzijds en de Staat anderzijds.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de inleidende dagvaarding van 9 augustus 2011, met bijlagen;
- de conclusie van antwoord, met bijlagen;
- een akte houdende vermindering van eis, met bijlagen;
- een brief van de zijde van de Staat met het oog op de comparitie, ontvangen op 8 november 2011, met bijlagen;
- aantekeningen van de op 14 november 2011 gehouden comparitie van partijen;
- een akte aan de zijde van Staat van 19 december 2011;
- een akte aan de zijde van [eiser] en [C.] van 13 februari 2012.
1.1 Op 10 januari 1995 heeft het Gerechtshof te Amsterdam naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek "[X]" [betrokkene] (hierna: [betrokkene]) veroordeeld voor handel in verdovende middelen en deelname aan een criminele organisatie. Het door [betrokkene] tegen dat arrest ingestelde cassatieberoep is op 19 december 1995 door de Hoge Raad verworpen.
1.2 Datzelfde onderzoek "[X]" heeft geleid tot een ontnemingsmaatregel, die [betrokkene] is opgelegd door het Gerechtshof te 's-Gravenhage op 7 september 2005. Het tegen dat arrest door [betrokkene] ingestelde cassatieberoep heeft de Hoge Raad verworpen op 24 april 2007.
1.3 In 2007 is opnieuw een strafrechtelijk onderzoek gestart tegen [betrokkene], dit maal onder de naam "[Y]". Op 22 oktober 2009 heeft de rechter-commissaris te Arnhem machtiging gegeven tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek (sfo).
1.4 Tijdens dat sfo is onderzoek gedaan naar een onroerende zaak aan de [adres] te [[plaats]] (hierna ook: het pand te [[plaats]]). Dat pand is op 18 januari 1991 gekocht voor een bedrag van ƒ 225.000 en op naam gesteld van [eiser]. Op 8 april 1991 heeft [eiser] het pand voor een bedrag van ƒ 225.000 verkocht aan European Racing Limited. Op 31 maart 1993 heeft European Racing Limited het pand voor een bedrag van ƒ 250.000 (€ 113.445,05) verkocht aan [C.], waarbij de koopsom is overgemaakt naar een bankrekening op naam van [eiser]. [eiser] was op dat moment bestuurder van [C.].
1.5 Op 15 april 2010 is onder [C.] ten laste van [betrokkene] anderbeslag gelegd op voet van artikel 94a lid 3 en/of 4 Sv op het pand te [[plaats]].
1.6 Op 10 juni 2010 heeft [C.] tegen dat beslag een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend bij de rechtbank te Arnhem. Dat klaagschrift is niet inhoudelijk behandeld.
1.7 Op 24 augustus 2010 is anderbeslag op voet van artikel 94a lid 3 en/of 4 Sv gelegd ten laste van [betrokkene] op vorderingen die [eiser] heeft op de ABN AMRO Bank N.V.
1.8 Het openbaar ministerie heeft bij brief van 2 november 2010 laten weten dat het anderbeslag op het pand te [[plaats]] was opgeheven.
1.9 Op 18 november 2010 heeft [eiser] een klaagschrift ex artikel 552a Sv ingediend bij de rechtbank te Arnhem. Het klaagschrift is niet inhoudelijk behandeld.
1.10 Op 24 december 2010 heeft [eiser] een kortgedingdagvaarding uitgebracht tegen de Staat, waarin hij primair opheffing van het beslag en subsidiair beperking van het beslag tot een bedrag van € 113.445,05 heeft gevorderd. De dagvaarding is ingetrokken nadat de officier van justitie de bank had bericht dat hij het beslag beperkte tot een bedrag van € 113.445,05.
1.11 Op [overlijdensdatum] is [betrokkene] overleden. Het ten laste van [betrokkene] gelegde beslag op vorderingen van [eiser] op de ABN AMRO Bank N.V. is vervolgens opgeheven.
2.1 [eiser] en [C.] vorderen, na vermindering van eis, zakelijk weergegeven, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van de Staat tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 9.320,24 en aan [C.] van een bedrag van € 8.053,04, beide bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 2 maart 2011, kosten rechtens.
2.2 Volgens [eiser] en [C.] is sprake van een onrechtmatige overheidsdaad, althans is de Staat gehouden door hen geleden schade te vergoeden op grond van het gelijkheidsbeginsel. De schade bestaat uit kosten van juridische bijstand in verband met beide klaagschriften en de kortgedingdagvaarding.
2.3 De Staat voert gemotiveerd verweer. Dat verweer komt hierna aan de orde, voor zover thans van belang.
3.1 De Staat kan uitsluitend aansprakelijk worden gehouden voor mogelijke schade als gevolg van de toepassing van een strafvorderlijk dwangmiddel als dat dwangmiddel is toegepast in strijd met de wet dan wel met veronachtzaming van fundamentele vereisten. Buiten deze gevallen is de toepassing van een dwangmiddel in beginsel rechtmatig, indien zij wordt gerechtvaardigd door het bestaan van verdenking, dat wil zeggen een uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Dit is slechts anders indien achteraf uit het strafdossier - uit de einduitspraak of anderszins - blijkt dat de verdenking ten onrechte heeft bestaan.
3.2 Voor de onderhavige zaak is in dit verband van belang de regeling die is neergelegd in artikel 94a Sv, zoals dat artikel na de Wet van 8 mei 2003, Stb. 2003, 202 (aanpassing ontnemingswetgeving) tot 1 juli 2011 luidde:
1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, kunnen in beslag worden genomen indien:
a. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig zijn van het misdrijf in verband waarmee de geldboete kan worden opgelegd onderscheidenlijk het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, en
b. voldoende aanwijzingen bestaan dat die voorwerpen aan die ander zijn gaan toebehoren met het doel de uitwinning van die voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en
c. die ander ten tijde van dat gaan toebehoren wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat die voorwerpen van enig misdrijf afkomstig waren.
3.3 Getoetst dient te worden of is voldaan aan de drie vereisten van artikel 94a lid 3 Sv, te weten: (a) het afkomstvereiste, (b) het vereiste van verhaalsfrustratie en (c) het wetenschapsvereiste. Voor wat betreft het afkomstvereiste is de vraag of het pand te [[plaats]], althans verkoopopbrengst van dat pand op 31 maart 1993, middelijk of onmiddellijk afkomstig was van misdrijf.
3.4 De Staat heeft aangevoerd dat dit genoegzaam vaststaat. Bij de koop van het pand te [[plaats]] op 18 januari 1991 was de koopsom volgens de Staat geregeld door [betrokkene] en is dat bedrag via de bank Spaarkrediet in België voldaan. Bij de bank Spaarkrediet zijn grote contante bedragen gestort, afkomstig van handel in verdovende middelen, zo heeft het Gerechtshof te Amsterdam volgens de Staat vastgesteld in het onder 1.1. genoemde arrest, waarna de onder 1.2 genoemde ontnemingsmaatregel is opgelegd door het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
3.5 Het standpunt van de Staat lijkt erop neer te komen dat de bestreden beslagen onder [eiser] en [C.] zijn gelegd op voorwerpen, afkomstig van een misdrijf waarvoor [betrokkene] reeds was veroordeeld en reeds een ontnemingsmaatregel opgelegd had gekregen. Aangezien het ingevolge artikel 94a Sv moet gaan om een op te leggen ontnemingsmaatregel rijst de vraag of conservatoir beslag na die veroordelingen wel mogelijk was. Dat in 2007 een nieuw strafrechtelijk onderzoek tegen [betrokkene] is gestart, in verband waarmee machtiging is verkregen een strafrechtelijk financieel onderzoek te openen, doet daaraan op het eerste gezicht niets af, te meer nu uit de in het geding gebrachte stukken niet blijkt van welke misdrijf [betrokkene] in dat kader werd verdacht.
3.6 Partijen worden in de gelegenheid gesteld zich hierover nader uit te laten. De zaak wordt daartoe verwezen naar de rol van 4 juni 2012, eerst voor akte aan de zijde van de Staat. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
- verwijst naar de rol van 4 juni 2012 voor akte aan de zijde van de Staat;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.A.M. Veraart, kantonrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 mei 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.