ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2386

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
426596 FA RK 12-6687
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding van minderjarigen naar Frankrijk

In deze zaak gaat het om de internationale kinderontvoering van twee minderjarige kinderen door de moeder, die hen vanuit Frankrijk naar Nederland heeft gebracht. De vader verzoekt de rechtbank om teruggeleiding van de kinderen naar Frankrijk, waarbij hij zich beroept op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering. De moeder stelt dat zij zich genoodzaakt ziet in Nederland te blijven vanwege haar financiële situatie en de woonomstandigheden van de vader, en beroept zich op de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1b van het Verdrag. De rechtbank oordeelt dat de weigeringsgrond zich niet voordoet, omdat de moeder niet heeft aangetoond dat de situatie bij de vader onacceptabel is voor de kinderen. De rechtbank wijst erop dat de kinderen voor hun vasthouding in Nederland hun gewone verblijfplaats in Frankrijk hadden en dat er geen toestemming was gegeven voor hun vasthouding. De rechtbank gelast de onmiddellijke terugkeer van de kinderen naar Frankrijk, met een uiterste datum van 10 november 2012, en compenseert de proceskosten tussen partijen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie kinderrechters, en is openbaar uitgesproken op 26 oktober 2012.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 12-6687
Zaaknummer: 426596
Datum beschikking: 26 oktober 2012
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 5 september 2012 ingekomen verzoek van:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats vader], Frankrijk,
advocaat: mr. J.W. Leseman te Tilburg.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. M.L. Daniels-Vetter te Amsterdam.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brief d.d. 19 september 2012, met bijlagen, van de zijde van de vader;
- de brief d.d. 9 oktober 2012, met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 20 september 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. M. Kramer.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Op 24 september 2012 heeft het Mediation Bureau de rechtbank bericht dat de mediation tussen partijen niet is geslaagd.
Op 12 oktober 2012 is de behandeling ter terechtzitting van de meervoudige kamer voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de moeder, bijgestaan door haar advocaat. Van de zijde van de moeder is een nader stuk overgelegd.
De minderjarige [minderjarige 1], is voorafgaand aan deze behandeling ter terechtzitting gehoord.
Verzoek en verweer
Het verzoek luidt:
I te gelasten dat de moeder na te melden minderjarigen uiterlijk op een door de rechtbank te bepalen datum afgeeft aan de vader, zodat de vader de minderjarigen kan terugbrengen naar Frankrijk, ofwel terugbrengt dan wel laat terugbrengen naar de vader op zijn woonadres in Frankrijk, althans te gelasten de teruggeleiding c.q. terugkeer van de minderjarigen naar Frankrijk uiterlijk op een door de rechtbank te bepalen datum;
II te bepalen dat de moeder ten profijte van de vader een dwangsom van € 500,-- per dag zal verbeuren, indien zij in gebreke mocht blijven aan het onder I genoemde bevel te voldoen;
III de moeder te veroordelen in de kosten van de procedure.
De moeder heeft verweer tegen het verzoek van de vader, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken.
Feiten
- Partijen zijn gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk].
- Uit dit huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1], op [geboortedatum] te [geboorteplaats], die door de vader is erkend;
- [minderjarige 2], op [geboortedatum] te [geboorteplaats].
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarigen uit.
- Partijen woonden sinds medio 2006 als gezin in Frankrijk, laatstelijk te [plaats in Frankrijk].
- In februari 2012 is de samenwoning van partijen verbroken en is de vader bij zijn moeder (hierna te noemen: de grootmoeder), wonende te [woonplaats vader], gelegen in de nabijheid van [plaats in Frankrijk], ingetrokken.
- Na de verbreking van de samenwoning zijn partijen een co-ouderschapsregeling overeengekomen op grond waarvan de minderjarigen gedurende de helft van de week bij de vader en gedurende de andere helft van de week bij de moeder verbleven.
- De vader heeft bij de Rechtbank in Avignon, Frankrijk, een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, welk verzoekschrift op 13 april 2012 door de griffie van genoemde rechtbank is ontvangen.
- De moeder heeft bij deze rechtbank een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend, welk verzoekschrift op 19 april 2012 door de griffie van deze rechtbank is ontvangen. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 november 2012 pro forma in afwachting van de beslissing van de Franse rechter ter zake van de bevoegdheid.
- Op 23 juni 2012 is de moeder met de minderjarigen naar Nederland vertrokken.
- Op 15 juli 2012 heeft de vader de minderjarigen weer mee teruggenomen naar Frankrijk.
- Op 24 juli 2012 heeft de vader de minderjarigen voor een kortdurende vakantie meegegeven aan de . moeder
- Op 8 augustus 2012 heeft de moeder de minderjarigen niet teruggebracht naar de vader.
- De minderjarigen verblijven thans bij de moeder in Nederland.
- De vader en de moeder hebben de Nederlandse nationaliteit.
- Bij beschikking van 19 juli 2012 heeft deze rechtbank zich in het kader van voorlopige voorzieningen onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de verzoeken van de moeder tot toevertrouwing van de minderjarigen aan haar en tot vaststelling van een voorlopige kinderalimentatie.
- Bij vonnis in kort geding van [datum vonnis] 2012 van deze rechtbank is de vordering van de vader - zakelijk weergegeven - te gelasten dat de moeder de minderjarigen binnen 24 uur na betekening van dit vonnis afgeeft aan de vader, zodat de vader de minderjarigen terug kan brengen naar Frankrijk, ofwel de minderjarigen terugbrengt dan wel laat terugbrengen naar de vader op zijn woonadres in Frankrijk op straffe van een dwangsom, afgewezen.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Frankrijk zijn partij bij het Verdrag.
Het Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
Niet in geschil is dat de minderjarigen onmiddellijk voor hun vasthouding in Nederland hun gewone verblijfplaats in Frankrijk hadden. Evenmin in geschil is dat het gezagsrecht gezamenlijk daadwerkelijk werd uitgeoefend op het tijdstip van de vasthouding, dan wel zou zijn uitgeoefend, indien de vasthouding niet had plaatsgevonden. Nu voorts niet in geschil is dat de vader geen toestemming heeft gegeven voor de vasthouding in Nederland en dat de vasthouding van de minderjarigen in Nederland is geschied in strijd met het gezagsrecht van de vader naar Frans recht, komt de rechtbank tot het oordeel dat de vasthouding van de minderjarige in Nederland aangemerkt dient te worden als ongeoorloofd als bedoeld in artikel 3 van het Verdrag.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
Op grond van het tweede lid van artikel 12 van het Verdrag wordt de terugkeer van een kind gelast, zelfs als de termijn van één jaar is verstreken, tenzij wordt aangetoond dat het kind inmiddels is geworteld in zijn nieuwe omgeving.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarigen naar Nederland en het tijdstip van indiening van het verzoek, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of de minderjarigen in Nederland zijn geworteld en dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
Op grond van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Het doel en de strekking van het Verdrag brengen met zich dat deze weigeringsgrond restrictief moet worden uitgelegd.
De moeder heeft betoogd dat er sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag. De moeder heeft voorop gesteld dat zij zich genoodzaakt ziet in Nederland te blijven, ook als de kinderen terug zouden moeten keren naar Frankrijk, nu zij in Nederland inmiddels een baan heeft geaccepteerd en in Frankrijk niet zodanige middelen van bestaan zal kunnen verwerven dat zij voor de kinderen kan zorgen. De moeder heeft gesteld dat bij een terugkeer van de kinderen naar Frankrijk de veiligheid en gezondheid van de kinderen in het geding zijn. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de vader de kinderen niet kan onderhouden, nu hij geen vaste baan, geen inkomen en geen vermogen heeft, zodat alle basisvoorzieningen voor de kinderen onzeker zijn. De moeder heeft er voorts op gewezen dat de vader inwoont bij grootmoeder en dat het onaanvaardbaar is dat de kinderen daar gaan wonen, nu er gebrek is aan eigen woonruimte en gebrek is aan behoorlijke verwarming. Daarnaast heeft de moeder gesteld dat er een niet-omheind zwembad aanwezig is, hetgeen een onaanvaardbare en gevaarlijke situatie kan opleveren, nu de jongste minderjarige nog niet kan zwemmen. De moeder heeft gesteld dat de vader niet in staat is de kinderen behoorlijk te verzorgen, dat hij zijn verantwoordelijkheid niet neemt daar waar het gaat om het naar school laten gaan van de kinderen, alsmede dat de vader veel drinkt en dat hij niet de discipline heeft om ervoor te zorgen dat hij niet gedronken heeft als hij met de kinderen in de auto stapt. Voorts heeft de moeder gewezen op de gevaarlijke bergweg die in de winter vaak is geblokkeerd door sneeuwval of gladheid en die de vader moet berijden om de kinderen naar school te brengen.
De vader heeft betwist dat er sprake is van de door de moeder genoemde weigeringsgrond.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder in het licht van de betwisting van de vader niet heeft aangetoond dat de situatie van artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag zich hier voordoet en overweegt daartoe het volgende.
Vaststaat dat in de periode na de verbreking van de samenwoning in februari 2012 totdat de moeder de minderjarigen in juni 2012 mee naar Nederland heeft genomen sprake is geweest van een co-ouderschapsregeling op grond waarvan de dagelijkse zorg voor de minderjarigen bij helfte tussen de ouders werd gedeeld. De vader woonde toen al in bij grootmoeder. De moeder heeft zich kennelijk toen met die regeling kunnen verenigen. Noch de financiële situatie van de vader, noch de woonsituatie van grootmoeder en het in de tuin gelegen zwembad, vormde kennelijk voor de moeder een beletsel voor deze regeling.
De kinderen zullen bij een terugkeer naar Frankrijk, nu de moeder te kennen heeft gegeven niet mee terug te gaan naar Frankrijk, vooralsnog met de vader bij grootmoeder verblijven en naar hun vertrouwde school gaan. De moeder heeft niet gesteld en in ieder geval is niet gebleken dat de woonomstandigheden van de kinderen bij de vader anders zullen zijn dan in de periode waarin met instemming van de moeder uitvoering werd gegeven aan de co-ouderschapsregeling. Dit geldt ook voor de weg die naar de school van de kinderen moet worden bereden. Niet valt derhalve in te zien dat deze woonomstandigheden of die weg thans een gevaar opleveren voor de veiligheid en gezondheid van de kinderen en in ieder geval niet dat deze een gevaar als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag opleveren.
De vader heeft daarnaast ter terechtzitting onbetwist gesteld dat hij met een partner een licentie voor vijf jaar heeft gekocht voor het afzetten van tuingereedschap van de merken Stanley en Black en Decker en zich daarmee middelen van bestaan verschaft. In dit licht kan er, anders dan de moeder heeft betoogd, niet van worden uitgegaan dat de vader financieel niet in staat is de kinderen te onderhouden, althans dat de terugkeer van de kinderen om die reden moet worden geweigerd.
De rechtbank gaat ten slotte voorbij aan de stellingen van de moeder omtrent de wijze van verzorging van de kinderen, de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid door de vader en de persoonlijke eigenschappen van de vader, nu de vader deze stellingen heeft betwist en de moeder deze niet nader heeft onderbouwd.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming te gelasten, zoals door de moeder ter terechtzitting verzocht. Dit nu de rechtbank in de onderhavige zaak dient te beoordelen of er sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag en niet, zoals de moeder haar verzoek ter terechtzitting heeft toegelicht, hoe het nu met de kinderen gaat en wat het meest in het belang van de kinderen is.
Nu er geen sprake is van de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag en ook niet gebleken is dat er sprake is van een van de overige in artikel 13 van het Verdrag genoemde weigeringsgronden - de moeder heeft hierop ook geen beroep gedaan -, terwijl er minder dan een jaar is verstreken tussen de ongeoorloofde overbrenging van de minderjarigen en de indiening van het verzoekschrift, dient ingevolge artikel 12, lid 1, van het Verdrag de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen.
De rechtbank acht het wenselijk dat de minderjarigen een eventuele uitspraak in hoger beroep in Nederland kunnen afwachten. De rechtbank zal daarom de terugkeer gelasten op uiterlijk 10 november 2012, zijnde de eerste dag na afloop van de termijn waarbinnen hoger beroep tegen onderhavige beslissing kan worden ingediend. Ingevolge artikel 13, vijfde lid, van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering schorst een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking, tenzij de rechter in het belang van het kind op verzoek of ambtshalve anders bepaalt. Een verzoek om anders te bepalen, is niet gedaan en de rechtbank ziet in onderhavige situatie geen aanleiding hieromtrent ambtshalve anders te bepalen.
Dwangsom
De rechtbank zal het verzoek van de vader om te bepalen dat de moeder ten profijte van de vader een dwangsom van € 500,-- per dag zal verbeuren, indien zij in gebreke mocht blijven aan het bevel van de rechtbank tot teruggeleiding te voldoen, afwijzen, nu de rechtbank geen aanwijzingen heeft dat de moeder geen uitvoering zal geven aan deze beschikking.
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, ziet de rechtbank geen aanleiding om de moeder te veroordelen in de proceskosten, maar zal de rechtbank de proceskosten compenseren.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank:
Gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats];
naar Frankrijk uiterlijk op 10 november 2012, waarbij de moeder de minderjarigen afgeeft aan de vader, zodat de vader de minderjarigen kan terugbrengen naar Frankrijk, ofwel waarbij de moeder de minderjarigen terugbrengt dan wel laat terugbrengen naar de vader op het woonadres van de vader te [adres vader] Frankrijk;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, I.D. Bellaart en J.A. van Steen, tevens kinderrechters, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 oktober 2012.