ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2230

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-757875-12
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging op de openbare weg met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In de nacht van 31 maart 2012 vond er een vechtpartij plaats op de openbare weg in Den Haag tussen [verdachte B] en zijn broer aan de ene kant, en [slachtoffer A] en [slachtoffer B] aan de andere kant. Tijdens deze confrontatie heeft [verdachte B] zich agressief opgesteld, wat resulteerde in een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. De rechtbank heeft vastgesteld dat [verdachte B] openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd, wat niet alleen de slachtoffers, maar ook de veiligheid van de samenleving als geheel heeft aangetast. De rechtbank heeft [verdachte B] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 98 dagen, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De verdediging voerde aan dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk was in de vervolging, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel, aangezien de slachtoffers geen aangifte hadden gedaan. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partijen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat er mogelijk sprake was van medeschuld van de benadeelde partijen bij de vechtpartij. De rechtbank heeft de zaak behandeld in een meervoudige kamer en de uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/757875-12
Datum uitspraak: 2 november 2012
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de [verdachte B]:
[verdachte ,
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] (Somalië),
adres [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de raadsman van [verdachte B] mr. M. van Dam, advocaat te Amsterdam, en door de [verdachte B] naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de [verdachte B] is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 31 maart 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door [verdachte B] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet met kalm beraad en rustig overleg
- met een vuurwapen (vanaf een korte afstand) een of meer kogels af te vuren op het lichaam en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer A] en/of
- die [slachtoffer B] vast te pakken en/of een vuurwapen tegen de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer B] te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[verdachte A, zijn broer] op of omstreeks 31 maart 2012 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] van het leven te beroven althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet met kalm beraad en rustig overleg
- met een vuurwapen (vanaf een korte afstand) een of meer kogels heeft afgevuurd op het lichaam en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer A] en/of
- die [slachtoffer B] vastgepakt en/of een vuurwapen tegen de buik, althans het lichaam van die [slachtoffer B] heeft gedrukt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
bij welk misdrijf [verdachte B] opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van het feit door op of omstreeks 31 maart 2012 te 's-Gravenhage
- de auto waarin hij en/of [verdachte A, zijn broer] zich verplaatsten te besturen en/of
- vanaf het Spui achter [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] aan te rijden en/of
- de auto tot stilstand te brengen en/of [verdachte A, zijn broer]uit te laten stappen en/of
- te vechten met [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B],
terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat [verdachte A, zijn broer](op dat moment) in het bezit was van een vuurwapen;
2.
hij op of omstreeks 31 maart 2012 te 's-Gravenhage met een ander of anderen, op of aan de openbare weg,de Parallelweg en/of de Koninginnestraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B], welk geweld bestond uit
- het slaan en/of stompen van die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of
- het maken van slaande bewegingen in de richting van die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] en/of
- het slaan met een baksteen, althans een hard en/of zwaar voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer A] en/of
- het met een vuurwapen afvuren van een of meer kogels op en/of in de richting van het lichaam van die [slachtoffer A] en/of
- het drukken van een vuurwapen tegen de buik van die [slachtoffer B].
3. Voorvragen
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
3.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van [verdachte B] en voert daartoe aan dat de te vervolgen [verdachte B] willekeurig zijn geselecteerd. [slachtoffer A] en [slachtoffer B], te weten de tegenpartij bij de vechtpartij, worden niet vervolgd terwijl [verdachte B] en zijn broer [verdachte A] wel zijn vervolgd. Dit levert strijd met de beginselen van een goede procesorde, meer in het bijzonder het gelijkheidsbeginsel op, aldus de verdediging.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft betoogd dat van schending van de beginselen van een goede procesorde geen sprake is. Dat [slachtoffer A] en [slachtoffer B] niet zijn vervolgd houdt verband met het feit dat [verdachte B] dan wel [verdachte A, zijn broer] geen aangifte tegen hen hebben gedaan. Door of namens [verdachte B] is er geen verzoek tot vervolging ingediend en er is ook geen zogenaamde artikel 12-procedure gestart. Er is geen sprake van gelijke gevallen of van willekeur. Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van [verdachte B].
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het bepaalde in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering komt aan het Openbaar Ministerie een zelfstandige beslissingsbevoegdheid toe om na een onderzoek al dan niet een vervolging tegen een [verdachte B] in te stellen. Het enkele feit dat - zoals in casu is aangevoerd - anderen niet worden vervolgd, brengt nog niet zonder meer mee dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Bijkomende omstandigheden die tot dat oordeel zouden kunnen leiden, zijn niet aannemelijk geworden. De officier van justitie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van [verdachte B].
4. Bewijsoverwegingen
4.1 Inleiding
Op 31 maart 2012 tussen 01.30 en 01:50 uur – toen de politie ter plaatse ging – heeft een vechtpartij plaatsgevonden op de openbare weg, de Parallelweg en Koninginnestraat , in Den Haag, waarbij enerzijds [verdachte B] en zijn broer en anderzijds [slachtoffer A en [slachtoffer B] betrokken waren .
Op enig moment tijdens die vechtpartij is [verdachte A] naar de auto gelopen, waarmee hij en [verdachte B] waren komen aanrijden. Hij heeft uit die auto een vuurwapen gepakt, is teruggerend en toen is er geschoten. [slachtoffer A] is door een kogel in zijn voet geraakt.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank [verdachte B] zal vrijspreken van feit 1 primair en feit 1 subsidiair – kort gezegd – het incident met het vuurwapen. Het staat niet vast dat [verdachte B] wist van de aanwezigheid van het wapen in de auto en verder blijkt uit niets dat [verdachte B] zijn broer heeft aangemoedigd om het wapen uit de auto te pakken en te schieten of dat hij op een andere wijze nauw en bewust heeft samengewerkt met zijn broer bij het schieten of de andere verweten handelingen met het vuurwapen.
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring gevorderd van de openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer A] en [slachtoffer B] (feit 2).
4.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van [verdachte B] heeft algehele vrijspraak bepleit.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman aangevoerd dat bij [verdachte B] geen sprake is van opzet op openlijke geweldpleging. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het in deze relevant is wie met de vechtpartij is begonnen. Uit de bewijsmiddelen volgt dat [verdachte B] als eerste een klap heeft gekregen van [slachtoffer B], waarna de vechtpartij tussen beide partijen uitbrak.
4.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair en feit 1 subsidiair
De rechtbank acht – met de officier van justitie en de raadsman – op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de [verdachte B] onder 1 primair en 1 subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2: openlijke geweldpleging
[slachtoffer B] heeft verklaard dat in eerste instantie [verdachte A] met [slachtoffer A] aan het vechten was en dat hij met [verdachte B] aan het vechten was , maar dat hij ook met [verdachte A] heeft gevochten; het gevecht wisselde steeds.
[slachtoffer A] heeft verklaard dat hij in gevecht is geraakt met de jongen zonder boksbeugel, naar de rechtbank begrijpt: [verdachte B], en dat de jongen met de boksbeugel op hem geschoten heeft: [verdachte A] . [slachtoffer B] was aan het vechten met [verdachte A]. Hij zag dat [verdachte A] [verdachte B] [slachtoffer B] met gebalde vuist sloeg. Op een gegeven moment was hij, [slachtoffer A], aan het vechten met [verdachte A] en [slachtoffer B] met [verdachte B]. [verdachte A] heeft hem tegen zijn dijbeen geslagen. Ze kwamen hierna op de grond terecht; toen is het echt fysiek geworden. [slachtoffer B] is blijven vechten met [verdachte B].
[verdachte B] heeft tegenover de politie en ter terechtzitting verklaard dat er tussen hem en zijn broer enerzijds en [slachtoffer A] en [slachtoffer B] anderzijds een vechtpartij uitbrak en zij elkaar over en weer hebben geduwd en aan elkaar hebben getrokken.
Wettig en overtuigend kan bewezen worden dat [verdachte B] zich samen met zijn broer [verdachte A] schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging jegens [slachtoffer A] en [slachtoffer B].
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat voor het bestanddeel “opzet” niet relevant is wie met de vechtpartij is begonnen. Vast staat – gelet op de bewijsmiddelen – dat [verdachte B] willens en wetens heeft deelgenomen aan de vechtpartij.
De rechtbank acht niet bewezen dat [slachtoffer A] met een baksteen op zijn hoofd is geslagen, nu [slachtoffer A]en [de zus van slachtoffer B] de enigen zijn die hierover hebben verklaard. In het geheel van gebeurtenissen is dat bewijs onvoldoende overtuigend. De rechtbank zal [verdachte B] ten aanzien van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte B] het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, door welke verbetering de [verdachte B] niet in de verdediging is geschaad - dat [verdachte B]:
op 31 maart 2012 te 's-Gravenhage met een ander op de openbare weg, de Parallelweg en de Koninginnestraat, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A] en [slachtoffer B], welk geweld bestond uit het slaan en stompen van die [slachtoffer A] en [slachtoffer B].
5. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6. De strafbaarheid van de [verdachte B]
[verdachte B] is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
7. De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte B] ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 98 dagen, gelijk aan het voorarrest, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich hieromtrent niet uitgelaten, gezien zijn pleidooi om [verdachte B] integraal vrij te spreken.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de [verdachte B], zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder wordt het volgende in aanmerking genomen. In de nachtelijke uren hebben [verdachte B] en zijn broer op de openbare weg gevochten met twee andere mannen. [verdachte B] heeft een agressieve confrontatie niet geschuwd.
[verdachte B] heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer B] en [slachtoffer A]. Daarnaast tast een dergelijke feit ook het gevoel van veiligheid van de samenleving als geheel aan. De rechtbank rekent [verdachte B] dit alles aan.
Omtrent de persoon van [verdachte B] heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 19 september 2012 betreffende [verdachte B], waaruit blijkt dat [verdachte B] in 2006 door de kinderrechter is veroordeeld ter zake van openlijke geweldpleging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Deze veroordeling heeft [verdachte B] er klaarblijkelijk niet van weerhouden de dreigende geweldssituatie in te gaan en opnieuw een geweldsfeit te plegen.
Voor een andere dan een vrijheidsstraf is in dit geval geen plaats, waarbij de rechtbank ook ten aanzien van de duur daarvan de gevorderde straf passend en geboden acht.
8. De vordering van de benadeelde partij
8.1 De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer B] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 1.459,95, te weten materiële schade.
[slachtoffer A] heeft zich eveneens als benadeelde partij gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding, groot € 3.314,95, te weten een bedrag van € 1.514,95 aan materiële schade en een bedrag van € 1.800,= aan immateriële schade.
8.2 Het standpunt van de officier van justitie
Vordering [slachtoffer B]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van € 749,95, met betrekking tot de posten “Chasin jas”, “schoenen”, “pet” en “telefoon”. Voor wat betreft de vordering met betrekking tot de oorbellen heeft de officier van justitie geconcludeerd de benadeelde partij niet ontvankelijk te verklaren. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan [verdachte B] hoofdelijk de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 749,95, ten behoeve van [slachtoffer B].
Vordering [slachtoffer A]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de vordering van de benadeelde partij, nu zij heeft gevorderd [verdachte B] vrij te spreken van feit 1, te weten het feit waarop de vordering betrekking heeft.
8.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsman van [verdachte B] heeft betoogd dat de rechtbank de benadeelde partijen niet ontvankelijk dient te verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding.
8.4 Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer B]
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten “Chasin jas”, “schoenen”, “pet” en “telefoon”, is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de benadeelde partij echter niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, nu zeer wel mogelijk sprake is van medeschuld van de benadeelde partij bij de vechtpartij. Het verder onderzoeken daarvan zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De benadeelde partij kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering [slachtoffer A]
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien [verdachte B] ten aanzien van het ten laste gelegde feit waarop de vordering betrekking heeft, is vrijgesproken.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals zij gold ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de [verdachte B] het bij dagvaarding onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de [verdachte B] daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de [verdachte B] het bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
verklaart het bewezen verklaarde en de [verdachte B] deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de [verdachte B] meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de [verdachte B] daarvan vrij;
veroordeelt de [verdachte B] tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 98 (achtennegentig) dagen;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
benadeelde partijen
bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer B] en [slachtoffer A] niet ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer B] zijn vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.W. du Pon, voorzitter,
mr. H.W. Vogels en mr. G.H.M. Smelt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Moese, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 november 2012.