ECLI:NL:RBSGR:2012:BY2050

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
awb 12/27353
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking arbeid als zelfstandige en inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking 'arbeid als zelfstandige'. Eiser, een Turkse nationaliteit houder, had eerder meerdere aanvragen ingediend, die alle waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het thans bestreden besluit, dat de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag van 30 september 2011 betreft, van gelijke strekking is als een eerder besluit van 5 september 2011. Eiser had geen nieuw feit of veranderde omstandigheid aangevoerd die een herbeoordeling rechtvaardigde. De rechtbank concludeerde dat de formele rechtskracht van het eerdere besluit aan eiser kan worden tegengeworpen.

Daarnaast had de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. De rechtbank oordeelde dat dit inreisverbod niet in strijd is met de Associatieovereenkomst tussen de Europese Unie en Turkije, omdat eiser aan deze overeenkomst geen rechten ontleent. Eiser's argument dat het inreisverbod een toekomstige aanvraag zou bemoeilijken, werd eveneens verworpen. De rechtbank stelde vast dat de wetgeving voorziet in de mogelijkheid om een inreisverbod op te heffen bij een nieuwe aanvraag op basis van het Associatierecht.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenlocatie Middelburg
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 12/27353
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[naam], eiser
(gemachtigde W. Kaldenberg),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde mr. J.M. van Leeuwe-Hokke).
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 augustus 2012 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Partijen zijn ter zitting verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [1987] en bezit de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op 15 augustus 2008, 23 juli 2009 en 26 mei 2011 zonder succes aanvragen ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Steeds is door verweerder geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat met diens arbeid als zelfstandige in Nederland een wezenlijk Nederlands economisch belang is gemoeid. De aanvragen hebben alle betrekking op een eetcafé met de naam [naam restaurant], ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer [nummer 2]. De aanvraag van 15 augustus 2008 is afgewezen, omdat het door eiser overgelegde ondernemingsplan betrekking had op de eenmanszaak van een ander dan eiser. Met betrekking tot de afwijzing van de aanvraag van 23 juli 2009 heeft de rechtbank in beroep geoordeeld dat er sprake was van een besluit van gelijke strekking dat niet opnieuw in rechte kon worden beoordeeld. De aanvraag van 26 mei 2011, die zag op de onderneming [naam restaurant], is door verweerder afgewezen bij besluit van 5 september 2011, waarbij is overwogen dat het door eiser overgelegde ondernemingsplan niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Hiertegen heeft eiser geen rechtsmiddelen aangewend.
2. Het thans bestreden besluit betreft de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van eisers aanvraag van 30 september 2011. Ook deze aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’. Bijgevoegd is een schrijven van eisers gemachtigde, waarin wordt verwezen naar het bij de aanvraag van 26 mei 2011 overgelegde ondernemingsplan.
Hieruit volgt dat het bestreden besluit in zoverre van gelijke strekking is als verweerders besluit van 5 september 2011.
3. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer de uitspraak van 6 maart 2008, LJN: BC7124) vloeit voort dat, indien na een eerder afwijzend besluit, materieel een besluit van gelijke strekking wordt genomen, door het instellen van beroep tegen het laatste besluit niet kan worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst, als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het aldus door betrokkene aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen, door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders, indien zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen (EHRM 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, JV 1998/45).
4. Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova) moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen.
5. In dit geval is niet gebleken van enig nieuw feit of veranderde omstandigheid. Eiser heeft ter zitting gesteld dat hij per gewone post op 12 mei 2012 een aangepast ondernemingsplan aan verweerder heeft gestuurd. Verweerder heeft de ontvangst van dit ondernemingsplan weersproken. Eiser heeft de verzending van een aangepast ondernemingsplan niet aannemelijk gemaakt, zodat daarmee geen rekening kan worden gehouden. Nu voorts geen sprake is van een voor eiser relevante
wijziging van het recht of van bijzondere feiten en omstandigheden op grond waarvan de formele rechtskracht van het besluit van 5 september 2011 niet aan eiser zou kunnen worden tegengeworpen, is voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit geen plaats, voor zover dat van gelijke strekking is.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder daarnaast aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat een dergelijk inreisverbod niet in strijd is met de Associatieovereenkomst EEG/Turkije, nu in rechte is vastgesteld dat eiser aan die overeenkomst geen rechten ontleend.
Het betoog van eiser dat het inreisverbod een eventuele volgende aanvraag bemoeilijkt, slaagt evenmin. Uit het bepaalde in artikel 6.5, derde lid, van het Vb 2000, in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder g van dat artikel volgt dat verweerder bij verblijfsaanspraken op grond van het Associatierecht op een daartoe strekkende aanvraag het inreisverbod zal opheffen.
7. Het beroep is ongegrond
8. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in tegenwoordigheid van F.L. Blok, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 november 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op: 1 november 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuurs¬recht¬spraak van de Raad van State.