Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummers: AWB 12/19413 (vervolgberoep)
AWB 12/20033 (verlengingsbesluit)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
geboren op [1984], van (gestelde) Indiase nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. R.T. Laigsingh, advocaat te Amsterdam
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 18 december 2011 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft eerdere beroepen tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschriften van 15 juni 2012 (AWB 12/19413) en 21 juni 2012 (AWB 12/20033) heeft eiser beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder tot voortduring en verlenging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen behandeld ter openbare zitting van 3 juli 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig
R.B. Raj, als tolk in de taal Punjabi.
Ten aanzien van zaaknummer AWB 12/20033 (verlengingsbesluit)
1. De rechtbank stelt vast dat de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op 15 juni 2012 zes maanden duurde. Verweerder heeft op 14 juni 2012 een verlengingsbesluit aan eiser uitgereikt, ingaande 15 juni 2012, waarin de bewaring met twaalf maanden is verlengd. Verweerder heeft aan het verlengingsbesluit onder meer ten grondslag gelegd dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting.
2.1. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat eiser geen documenten heeft ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit, maar dat hij wel zijn laissez passer (lp)-aanvraag heeft ingevuld, dat hij heeft meegewerkt aan zijn presentatie bij de vertegenwoordiging van India, dat hij aan de vertegenwoordiging heeft verklaard dat hij terug wil naar India, dat hij brieven stuurt naar zijn familie in India met het verzoek om documenten te sturen, dat hij brieven stuurt aan de ambassade om het onderzoek naar de lp-aanvraag te bespoedigen, dat zijn vriendin bij de ambassade langs is geweest om te informeren naar de voortgang van het onderzoek en dat zijn vriendin heeft geprobeerd telefonisch contact te leggen met eisers familie in India. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij zijn familie heeft gevraagd om alle documenten waar zijn naam op kan staan, bijvoorbeeld een voedselkaart of documenten van zijn school, en dat hij ook brieven heeft gestuurd om te vragen waarom hij geen reactie krijgt op zijn eerdere brieven. Zijn vriendin heeft zijn familie niet telefonisch kunnen bereiken omdat het telefoonnummer niet (meer) klopte.
2.2. Verweerder werpt tegen dat eisers pogingen geen succes hebben gehad, dat hij nog steeds geen documenten heeft overgelegd, dat hij onvoldoende concrete informatie heeft verstrekt, bijvoorbeeld over de school waarop hij heeft gezeten, dat hij ook via andere kanalen, bijvoorbeeld zijn school, kan proberen documenten te krijgen en dat eiser niet achter zijn brieven aan heeft gebeld om te vragen waarom hij daarop geen reactie heeft gekregen.
2.3. De rechtbank is van oordeel dat eiser beduidend meer doet om aan zijn uitzetting mee te werken dan de meeste andere vreemdelingen in bewaring. Niet kan worden gezegd dat hij in het geheel niet meewerkt. Hoewel aan verweerder kan worden toegegeven dat eiser nóg meer zou kunnen doen, is de rechtbank van oordeel dat dit onvoldoende is om de bewaring van eiser met twaalf maanden te verlengen op de grond dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verlenging van de bewaring op grond van artikel 15, zesde lid, van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees parlement en de Raad (Terugkeerrichtlijn), slechts in beperkte mate kan geschieden. Bovendien neemt verweerder eerst nu bij het verlengingsbesluit het standpunt in dat eiser met verdere concrete informatie had moeten komen en dat hij zijn school had moeten aanschrijven. Verweerder heeft dit niet eerder in de vertrekgesprekken aan eiser kenbaar gemaakt. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat deze grond de verlenging van de maatregel niet kan dragen.
3.1. Verweerder heeft aan het verlengingsbesluit ook ten grondslag gelegd dat de nodige documentatie op zich laat wachten.
3.2. De rechtbank stelt vast dat eiser op 8 februari 2012 in persoon is gepresenteerd bij de autoriteiten van India. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraken van 26 maart 2012 (LJN: BW0585) en 19 juni 2012 (LJN: BW9105) geoordeeld dat voor verlenging niet is vereist dat zonder meer vaststaat dat en wanneer een aangevraagde lp zal worden verleend. Anders dan in die zaken is in dit geval echter nog niet de nationaliteit bevestigd. Die situatie deed zich ook voor in een andere uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2012 (LJN: BW0598), maar in dat geval was de vreemdeling eerst kort voor het verstrijken van de zes maanden gepresenteerd bij de autoriteiten. Nu in het onderhavige geval eiser al ruim vier maanden voor het uitreiken van het verlengingsbesluit is gepresenteerd, er sinds die datum elke drie weken schriftelijk is gerappelleerd, maar nog geen contact op dossierniveau is geweest en eisers nationaliteit nog niet is bevestigd, is de rechtbank van oordeel dat het enkele wachten op een reactie van de autoriteiten zonder dat er een concreet aanknopingspunt is dat deze op niet al te lange termijn een lp zullen afgeven onvoldoende is om de verlenging van de maatregel te dragen. De rechtbank wijst in dit verband wederom op artikel 15, zesde lid, van de Terugkeerrichtlijn.
4. Het voorgaande betekent dat het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond is en dat de maatregel in elk geval na zes maanden onrechtmatig moet worden geacht.
Ten aanzien van zaaknummer AWB 12/19413 (vervolgberoep)
5. De rechtbank zal vervolgens in het kader van het vervolgberoep onderzoeken of de voortgezette toepassing van de maatregel sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure tot aan het verstrijken van de zes maanden gerechtvaardigd is te achten.
6. Eiser heeft – kort samengevat – aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld en dat geen zicht op uitzetting bestaat. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de belangen van eiser zwaarder dienen te wegen dan het algemene belang. Verweerder betwist dit.
7.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld. Uit de door verweerder verstrekte inlichtingen blijkt dat er sinds de laatste uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats op 6 juni 2012 (AWB 12/17185) een vertrekgesprek met eiser is gevoerd op 14 juni 2012 en dat schriftelijk gerappelleerd is op 15 juni 2012. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende inspanningen heeft verricht ten aanzien van de uitzetting. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder te gelasten op dossierniveau te rappelleren. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat rappelleren in algemene zin de normale gang van zaken is en dat alleen bij zeer bijzondere omstandigheden op dossierniveau wordt gerappelleerd. De door eiser aangevoerde omstandigheden dat hij vanaf het begin af aan heeft meegewerkt en dat hij brieven heeft geschreven aan de Indiase ambassade en zijn familie in India vormen niet een zeer bijzondere omstandigheid.
7.2. De rechtbank is voorts van oordeel dat er wel zicht op uitzetting bestaat. Eiser is op 8 februari 2012 gepresenteerd bij de Indiase autoriteiten. Het thans lopende onderzoek naar eisers identiteit en nationaliteit is niet dusdanig lang gaande dat reeds daarom geen zicht op uitzetting aanwezig is.
7.3. Ten aanzien van de belangenafweging overweegt de rechtbank dat verweerder deze in redelijkheid nog in het voordeel van verweerder heeft kunnen laten uitvallen. Voor een verzwaarde belangenafweging voordat de bewaring zes maanden duurt, ziet de rechtbank geen aanleiding. Eiser heeft voorts geen bijzondere en of klemmende omstandigheden voor het voetlicht gebracht die kunnen maken dat de voortduring van de bewaring disproportioneel moet worden geacht te zijn.
7.4. De beroepsgronden in het vervolgberoep kunnen niet slagen.
8. Het voorgaande betekent dat het beroep tegen het verlengingsbesluit gegrond is en dat het beroep tegen het vervolgberoep ongegrond is. De bewaring moet dan ook na zes maanden, te weten vanaf 16 juni 2012, onrechtmatig worden geacht. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring.
9. De rechtbank ziet op grond van het voorgaande aanleiding gebruik te maken van de bevoegdheid om schadevergoeding toe te kennen als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 en wel tot een bedrag van € 80,-- per dag dat eiser in een huis van bewaring aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 1.520,--.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,--, en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand, moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
in de zaak geregistreerd onder nummer 12/20033:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.520,-- (zegge: vijftienhonderd en twintig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 874,-- (zegge: achthonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier;
in de zaak geregistreerd onder nummer 12/19413:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 5 juli 2012 door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.Y. Sumer, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.