ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1942

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/12185
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beklag van een getuige-aangever in een vreemdelingenzaak met betrekking tot mensenhandel

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 augustus 2012 uitspraak gedaan in een beklagprocedure van eiseres, een getuige-aangever in een mensenhandelzaak. Eiseres had een beklag ingediend op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) tegen de niet-vervolging van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat een getuige-aangever, behoudens bijzondere omstandigheden, niet als rechtstreeks belanghebbende kan worden aangemerkt en dat haar beklag daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Dit oordeel is gebaseerd op de artikelen 3.48 en 3.88 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en de Vreemdelingencirculaire 2000, die de wetgever niet de bedoeling hebben gegeven om getuige-aangevers een inhoudelijk oordeel van het Gerechtshof te laten verkrijgen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geen inhoudelijk oordeel heeft kunnen verkrijgen van het Gerechtshof op haar beklag, maar dat de beklagprocedure van haar moeder nog loopt. Er wordt nader onderzoek verricht en er worden getuigen gehoord. De rechtbank heeft in overweging genomen dat het in dit geval redelijk is om de door eiseres gevraagde verlenging van haar verblijfsvergunning te koppelen aan de datum van de beslissing van het Gerechtshof op de klacht van haar moeder.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en is het door eiseres betaalde griffierecht vergoed. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, met een termijn van vier weken na verzending van een afschrift van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12/12185
V-nr: 273.081.6269
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 29 augustus 2012
in de zaak tussen:
[eiseres],
geboren op [1988], van Oekraïense nationaliteit, eiseres,
gemachtigde: mr. A. Berends, advocaat te Amsterdam,
en:
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.H. Belevska, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.
Met inachtneming van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de rechtbank onmiddellijk na sluiting van het onderzoek ter zitting mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank heeft hierbij aan partijen medegedeeld dat partijen binnen vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep kunnen instellen.
Beslissing
• De rechtbank verklaart het beroep gegrond;
• vernietigt het bestreden besluit;
• bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
• veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot € 874,-- (zegge: achthonderd en vierenzeventig euro), te betalen aan de griffier van deze rechtbank (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--, wegingsfactor 1);
• draagt verweerder op het door eiseres betaalde griffierecht ad € 156,-- (zegge: honderd en zesenvijftig euro) te vergoeden.
Motivering
Ingevolge artikel 3.48, eerste lid, onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend aan de vreemdeling die getuige-aangever is van mensenhandel, voor zover er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan en het verblijf in Nederland van de getuige-aangever naar het oordeel van Onze Minister in het belang van de opsporing of vervolging van de verdachte noodzakelijk is.
Het beleid van verweerder omtrent de getuige-aangever vermeldt in hoofdstuk B9/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 onder meer: ‘Getuige-aangevers kunnen vreemdelingen zijn die zelf werkzaam zijn in dezelfde sector als het slachtoffer. Tevens kunnen het personen zijn die werkzaam zijn buiten de sector en kennis dragen van mensenhandel’.
Ingevolge artikel 3.88 van het Vreemdelingenbesluit 2000, zoals geldig ten tijde van het bestreden besluit, wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, verleend onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel, niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, van de Wet afgewezen om de enkele reden dat een beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte is genomen, indien de vreemdeling tegen die beslissing schriftelijk beklag heeft gedaan bij het Gerechtshof en op dat beklag nog niet is beslist.
Het beleid van verweerder omtrent voornoemde beklagprocedure vermeldt in hoofdstuk B9/10 van de Vreemdelingencirculaire 2000 onder meer: ‘Wanneer de verdachte niet wordt vervolgd dan wel de vervolging niet wordt voortgezet, kunnen zowel slachtoffers als getuige-aangevers van mensenhandel daarover schriftelijk beklag doen bij het Gerechtshof (zie artikel 12 Wetboek van Strafvordering). De beslissing op het beklag mag in Nederland worden afgewacht.’
Vaststaat dat eiseres als getuige-aangever beklag tegen de niet-vervolging heeft ingesteld bij het Gerechtshof, welk beklag bij beslissing van 10 november 2011 niet-ontvankelijk is verklaard aangezien zij niet als een rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 12, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) kan worden beschouwd, nu zij niet in een specifiek eigen belang is geschaad door het sepot van de strafzaak met haar moeder daarin als slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat een beklag op grond van artikel 12 van het WvSv door een getuige-aangever per definitie, behoudens bijzonder omstandigheden, niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aangezien deze als enkel getuige niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van dit artikel kan worden aangemerkt. Dit is een kennelijk, gegeven voornoemde vreemdelingrechtelijke regelgeving inzake mensenhandel een door de wetgever niet beoogd gevolg. Immers de kennelijke bedoeling van deze regelgeving is dat ook een getuige-aangever, evenals het slachtoffer zelf, een inhoudelijk oordeel van het Gerechtshof zal kunnen verkrijgen naar aanleiding van een door de getuige-aangever ingediende klacht.
In het onderhavige geval heeft eiseres weliswaar - gegeven voornoemd kennelijk niet bedoeld gevolg - geen inhoudelijk oordeel kunnen verkrijgen van het Gerechtshof op haar beklag, maar de beklagprocedure van haar moeder is nog lopende, sterker nog, er wordt nader onderzoek verricht en in dat kader worden in ieder geval twee getuigen gehoord.
Gegeven deze situatie kan zonder nadere motivering niet worden ingezien waarom de aan eiseres verleende verblijfsvergunning slechts is verlengd tot de datum waarop haar klacht niet-ontvankelijk is verklaard. Het ligt in dit geval vooralsnog in de rede om voor wat de door eiseres gevraagde verlenging betreft aansluiting te zoeken bij de datum van de beslissing van het Gerechtshof op de door de moeder van eiseres ingediende klacht.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal.
M.R. van Kerkwijk mr. R.A. Sipkens
griffier rechter
afschrift verzonden op:
Conc.: MvK
Coll.:
D: B
VK
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken na verzending van een afschrift van deze uitspraak. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.