Zittinghoudende te Amsterdam
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1960], van (gestelde) Chinese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. W.L.C. Rijk, advocaat te Rotterdam
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Op 25 juni 2012 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft een eerder beroep tegen de oplegging dan wel voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 27 juli 2012 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij heeft hij opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd en toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 7 augustus 2012. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Tang, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig Y.L. Kwok als tolk in de Mandarijnse taal.
Op 13 augustus 2012 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken. Bij faxbericht van 17 augustus 2012 heeft verweerder nadere inlichtingen verstrekt. De gemachtigde van eiser heeft hierop bij faxbericht van eveneens 17 augustus 2012 gereageerd. Beide partijen hebben toestemming verleend de zaak zonder nadere zitting af te doen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
1. Het onderhavige beroep is een vervolgberoep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank dient te beoor¬delen of de voortgezette toepassing daarvan sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige beroepsprocedure gerechtvaardigd is te achten.
2.1 Eiser verwijst naar de uitspraak van 30 juli 2012 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle (AWB 12/22099). Daarin is overwogen dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat in 2012 geen laissez passers zijn afgegeven en dat de Chinese autoriteiten sinds eind juni geen EU staten meer accepteren van personen die enkel een kopie van hun paspoort kunnen overleggen. Gelet daarop heeft de rechtbank in die zaak geoordeeld dat niet langer sprake is van een redelijk zicht op uitzetting. Gelet op deze overwegingen is de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2012 niet langer leidend en kan, nu eiser niet beschikt over een paspoort, in onderhavige zaak evenmin worden gesproken van zicht op uitzetting naar China.
2.2 Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de mededelingen door verweerder gedaan in de zaak bij de rechtbank Zwolle juist zijn. Het diplomatieke overleg met de Chinese autoriteiten wordt weer in gang gezet en verweerder is in afwachting van de stand van zaken. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hem enige tijd moet worden gegund om dit overleg af te wachten.
Daarbij komt dat bij voldoende medewerking toch uitzetting naar China mogelijk is. Eiser heeft gesteld dat hij graag terug wil naar China en dat hij in China beschikt over documenten. Nu verder is gebleken dat eiser contacten heeft in China is het aan eiser om deze documenten boven water te krijgen, zodat misschien een paspoort kan worden verstrekt en niet gewacht hoeft te worden op een laissez passer. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat er nog steeds sprake is van zicht op uitzetting.
3.1 De rechtbank heeft op 13 augustus 2012 het onderzoek heropend en heeft verweerder verzocht om nadere informatie te verstrekken met betrekking tot stand van zaken in het overleg met de Chinese autoriteiten.
3.2 Bij faxbericht van 17 augustus 2012 heeft verweerder de rechtbank medegedeeld dat de Chinese autoriteiten te kennen hebben gegeven dat in september 2012 weer een afspraak voor overleg gemaakt kan worden. Deze afspraak zal door DT&V op korte termijn worden gemaakt. Het doel van dit voorgenomen overleg is om in samenspraak met de Chinese autoriteiten te komen tot een hervatting van het proces tot afgifte van laissez passers.
3.3 Bij faxbericht van eveneens 17 augustus 2012 heeft de gemachtigde van eiser op verweerders inlichtingen gereageerd en gesteld dat uit de informatie van verweerder weliswaar blijkt dat in september een nieuwe afspraak voor overleg kan worden gemaakt, maar dat niet duidelijk is wanneer de afspraak uiteindelijk zal plaatsvinden. Er zijn nog geen concrete afspraken bekend over de afgifte van laissez passers en niet duidelijk is of de Chinese autoriteiten in de toekomst weer bereid zullen zijn om EU-staten en presentaties in persoon te accepteren. Daarom is er geen zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn.
4.1 De rechtbank is van oordeel dat vooralsnog voldoende zicht op uitzetting van eiser naar China aanwezig is. De Chinese autoriteiten hebben te kennen gegeven dat in september 2012, derhalve op korte termijn, weer een afspraak voor overleg kan worden gemaakt. Verweerder heeft daarbij meegedeeld dat DT&V op korte termijn een afspraak zal maken om in samenspraak met de Chinese autoriteiten te komen tot een hervatting van het proces tot afgifte van laissez passers.
4.2 Verder is op 5 juli 2012 een laissez-passeraanvraag ten behoeve van eiser verzonden naar de Chinese autoriteiten en heeft verweerder op 25 juli 2012 bij deze autoriteiten gerappelleerd. De Chinese autoriteiten hebben de afgifte van een laissez passer niet op voorhand afgewezen. Verder is voor de vraag of er zicht op uitzetting bestaat van belang dat eiser zijn volledige medewerking verleent bij het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling van
14 november 2005, (LJN AU6710), waarin is geoordeeld dat bij het niet meewerken door de vreemdeling het zicht op uitzetting aanwezig wordt geacht. Van een actieve en volledige medewerking bij het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit is naar het oordeel van de rechtbank in het geval van eiser geen sprake. Niet is gebleken dat eiser geen mogelijkheden heeft om documenten te verkrijgen. Eiser heeft in het gehoor van 25 juni 2012 verklaard dat hij een vrouw en twee kinderen in China heeft waarmee hij af en toe contact heeft. Verder heeft eiser in het vertrekgesprek van 29 juni 2012 verklaard dat hij in China beschikte over documenten maar dat hij die daar heeft achtergelaten. Van eiser mag worden verwacht dat hij contact opneemt met zijn familie teneinde deze documenten uit China te laten komen.
5. Na beoordeling van de door of namens eiser naar voren gebrachte beroepsgronden, concludeert de rechtbank dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel of de wijze van tenuitvoerlegging niet in strijd is met de wet en dat deze bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is te achten. De rechtbank verklaart het beroep dan ook ongegrond.
6. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank geen gronden aanwezig om toepassing te geven aan artikel 106 van de Vw 2000 of artikel 8:75 van de Awb.
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
M.M.J. Mooijer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.