beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/55
rekestnummer: 425892 / HA RK 12-490
parketnr: 09/711418-11
datum beschikking: 1 oktober 2012
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 513 van het Wetboek van Strafvordering,
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland, huis van bewaring 'De Geniepoort' te Alphen aan den Rijn,
verzoeker,
advocaat: mr. I.A. van Straalen,
de officier van justitie van het Arrondissementsparket 's-Gravenhage,
strekkende tot wraking van:
mr. E.J. van As,
mr. E.C.M. Bouman,
mr. A.M.G. van de Kragt,
allen rechters in de rechtbank te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de rechters.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Op 23 juli 2012 is verzoeker - kort gezegd - poging tot moord (primair) ten laste gelegd en gedagvaard te verschijnen voor de meervoudige strafkamer van deze rechtbank om aldaar terecht te staan. De behandeling van de zaak is aangevangen op 13 mei 2012.
Op 15 augustus 2012 is de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker voortgezet. Ter zitting is namens verzoeker onder andere verzocht de leider en de leden van een onderzoeksteam te horen.
Na schorsing heeft de meervoudige kamer op 16 augustus 2012 het onderzoek hervat en het hiervoor genoemde verzoek afgewezen. De rechtbank heeft daarop het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Bij brief van 20 augustus 2012 heeft verzoeker de rechters gewraakt. De rechters hebben kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten, en de wrakingskamer daarvan in kennis gesteld.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek.
Op 17 september 2012 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoeker is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. Van Straalen. Laatstgenoemde heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. De rechters zijn niet verschenen. Ook de officier van justitie was niet ter zitting aanwezig.
3. Het standpunt van verzoeker.
Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat de afwijzing van het verzoek om de operationeel leider en de leden van het onderzoeksteam te horen dermate onbegrijpelijk is, dat daarvoor geen andere verklaring is dan dat de afwijzing door vooringenomenheid is ingegeven.
De afwijzing is allereerst volstrekt ongemotiveerd. Dat wekt de objectief gerechtvaardigde schijn dat de rechters ten koste van alles willen voorkomen dat de verdediging in staat zal zijn de betrouwbaarheid van de inhoud van een voor verzoeker belastend proces-verbaal te onderzoeken.
Dat klemt temeer nu er over cruciale elementen - het lossen van schoten - tegenstrijdig is verklaard.
De beslissing schaadt dan ook de integriteit van het strafrechtelijk onderzoek en de waarheidsvinding, en duidt erop dat de rechters op voorhand uitgaan van de betrouwbaarheid van de betreffende politieagenten.
4. Het standpunt van de rechters.
De rechters hebben niet inhoudelijk op het wrakingsverzoek en de aangevoerde gronden gereageerd.
5. Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich niet over het verzoek uitgelaten.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Het wrakingsverzoek ziet - kort gezegd - op de afwijzende beslissing van de rechters op een onderzoekswens van verzoeker. Vooropgesteld is dat het niet aan de wrakingskamer is om deze beslissing en de daaraan ten grondslag liggende motivering op inhoudelijke juistheid te beoordelen. De vraag is of de beslissing en de motivering daarvan feiten en omstandigheden opleveren die blijk geven van vooringenomenheid of die de vrees voor onpartijdigheid objectief rechtvaardigen.
De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. Het betreft hier een processuele beslissing die genomen is na hoor en wederhoor. Uit het proces-verbaal van de zitting van 15 augustus 2012 blijkt immers dat de rechtbank de standpunten van zowel verzoeker als die van de officier van justitie heeft gehoord, en dat de rechtbank na beraad heeft besloten het verzoek tot het horen van de leider en de leden van het onderzoeksteam af te wijzen. De rechtbank heeft daarbij overigens nog overwogen dat een verzoek van diezelfde strekking in een later stadium, indien het antwoord op schriftelijke vragen van de verdediging niet tot duidelijkheid leidt, opnieuw kan worden bezien, in het licht van het verdedigingsbelang.
Uit die - niet ongebruikelijke - processuele beslissing en de motivering ervan volgt niet dat de rechtbank geen oog heeft gehad voor het belang van de verdediging of voor de door haar aangevoerde tegenstrijdigheden, zoals verzoeker heeft gesteld. Evenmin volgt eruit dat de rechtbank een definitief oordeel heeft geveld over de betrouwbaarheid van de bevindingen van het onderzoeksteam of reeds tot een oordeel is gekomen over de gang van zaken rond het lossen van de schoten. Anders dan verzoeker heeft bepleit is van een onbegrijpelijke, op vooringenomenheid duidende beslissing dan ook geen sprake, terwijl ook de vrees voor onpartijdigheid niet objectief gerechtvaardigd is.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
- de verzoeker via zijn advocaat, mr. Van Straalen;
- de officier van justitie, mr. Van der Leeuw;
- de rechter, mrs.Van As, Bouman en Van de Kragt.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.J. Hoekstra - van Vliet, mr. J.G.J. Brink en mr. T.F. Hesselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2012.