beslissing
WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2012/54
rekestnummer: 425656 / HA RK 12-478
zaaksnr: 1133457 / RL EXPL 12-977
datum beschikking: 1 oktober 2012
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv), in de zaak van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
gemachtigde: mr. B. Bernard,
strekkende tot wraking van:
mr. R.J. ter Kuile,
kantonrechter in de rechtbank te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende:
de besloten vennootschap
[BV] B.V.,
gevestigd te [plaats],
gemachtigde: mr. drs. F. Terpstra.
1. De voorgeschiedenis en het procesverloop.
Verzoekster is op 3 januari 2011 door belanghebbende gedagvaard (hierna: de hoofdzaak). Bij incidentele conclusie van 28 februari 2012 heeft verzoekster het treffen van een voorlopige voorziening gevorderd.
Op 15 mei 2012 heeft een comparitie van partijen plaats gehad. Bij vonnis van 19 juni 2012 heeft de kantonrechter in deze rechtbank vonnis gewezen in het incident en de vordering tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is een comparitie van partijen in de hoofdzaak bepaald.
Bij brief van 2 augustus 2012 heeft verzoekster de rechter gewraakt. Bij brief van 27 augustus 2012 heeft de rechter kenbaar gemaakt niet in de wraking te berusten en de wrakingskamer in kennis gesteld van zijn standpunt ter zake.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 17 september 2012 is ter openbare terechtzitting van deze wrakingskamer het wrakingsverzoek behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De laatste heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. De rechter is - zoals vooraf bericht - niet verschenen. Ook de belanghebbende is niet verschenen.
3. Het standpunt van verzoekster
Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechter ter comparitie van 15 mei 2012 blijk van vooringenomenheid heeft gegeven. De rechter heeft toen, alvorens partijen het woord te geven, meegedeeld dat er weinig in het incident en de hoofdzaak zat, omdat het bij een grote betalingsachterstand logisch is dat men achtergelaten spullen niet meer terugkrijgt en de gehuurde winkel niet meer in kan. Het incident was evenwel beperkt tot het toegang krijgen tot de winkel en het terugkrijgen van de aldaar achtergebleven eigendommen: over de betalingsachterstand was in de conclusie van antwoord in het incident met geen woord gerept, terwijl de achterstand evenmin door partijen ter comparitie ter sprake was gebracht. De vooringenomenheid van de rechter blijkt ook uit de omstandigheid dat de betalingsachterstand in het vonnis onder de feiten is geschaard.
Uit het vorenstaande blijkt dat er sprake is van feiten en omstandigheden die grond geven voor de gerechtvaardigde vrees dat de rechter ook bij de comparitie in de hoofdzaak niet onpartijdig zal zijn.
4. Het standpunt van de rechter
Volgens de rechter heeft de belanghebbende de betalingsachterstand gesteld, en heeft verzoekster deze achterstand niet duidelijk weersproken. De rechter is dan ook uitgegaan van het bestaan van een betalingsachterstand en heeft dit bij de behandeling van het incident aan verzoekster voorgehouden. Daarbij heeft de rechter - als voorlopig oordeel en met het oog op het bewerkstelligen van een schikking tussen partijen - ter zitting meegedeeld dat de kansen op succes niet zo groot zijn.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
Wat betreft de gewraakte uitlating van de rechter gedaan tijdens de comparitie van partijen ('er zit niet veel in') is de wrakingskamer van oordeel dat deze uitlating gezien dient te worden als een voorlopig oordeel in het incident, dat ter zitting ter nadere bespreking aan partijen is voorgehouden. Met dat voorlopig oordeel, later bevestigd in het vonnis in het incident, heeft de rechter nog geen oordeel gegeven over de uitkomst in de hoofdzaak. Hetgeen de rechter tijdens de comparitie heeft gesteld over de betalingsachterstand en wat daarover later is opgenomen in het vonnis in het incident maakt dat niet anders. Gesteld noch gebleken is dat verzoekster, hoewel zij daartoe in de gelegenheid was, tijdens de behandeling van het incident de betalingsachterstand weersproken heeft en ook overigens betreft het hier een voorlopige vaststelling van de (relevante) feiten.
Van feiten of omstandigheden die grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt is dan ook geen sprake.
Derhalve zal als volgt worden beslist.
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
- verzoekster via haar advocaat, mr. Bernard;
- belanghebbende via haar advocaat, mr. Terpstra;
- de rechter, mr. Ter Kuile.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.A.G.M. van Rens, mr. J.G.J. Brink en mr. T.F. Hesselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Snoeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 oktober 2012.