vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
zaaknummer / rolnummer: 417863 / HA ZA 12-517
Vonnis van 24 oktober 2012 bij vervroeging
1.[eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2.[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
3.[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. P. Habermehl te Amsterdam,
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A] HOLDING B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.H.M. Spanjaard te Alphen aan den Rijn,
2.[A1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.H.M. Spanjaard te Alpen aan den Rijn,
3.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] BEHEER B.V.,
gevestigd te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
4.[B1],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna [eisers c.s.] en enkelvoud [A c.s.] genoemd worden. Waar nodig zullen gedaagde sub 1 als de holding en gedaagde sub 2 als [A] worden aangeduid.
1.De procedure
1.1.Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 10 april en 11 april 2012, met producties;
- de conclusie van antwoord van de zijde van [A c.s.], met producties;
- het tussenvonnis van 20 juni 2012
- het proces-verbaal van comparitie van 30 augustus 2012 en de daarin genoemde stukken.
1.2.Tegen gedaagden sub 3 en 4 is verstek verleend. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.[eisers c.s.] heeft in februari 2010 in totaal € 150.000,-- geleend aan de holding. Hiervan is een onderhandse akte opgesteld met de volgende inhoud:
"Hierbij verklaar ik, [A1], directeur/ eigenaar van [A] Holding bv, een bedrg ontvangen te hebben groot € 150.000,--.
Dit bedrag wordt uiterlijk terug betaald op 1 april 2010 inclusief een bedrag aan kosten van een totaal bedrag van € 50.000,--
Het totaal terug te betalen bedrag op die datum bedraagt dan € 200.000,-- en wordt in dezelfde valuta terug betaald als het geleende bedrag.
Voor terugbetaling van dit totale bedrag staan de volgende personen/ bedrijven borg:
- [A1] - [A] Holding bv
- [B1] - [B] Beheer bv."
2.2. De holding heeft tot op heden het geleende bedrag of de kosten niet terugbetaald.
2.3.[eisers c.s.] heeft de navolgende conservatoire beslagen gelegd ter verzekering van de vordering:
- op de aandelen in de holding ten laste van [A];
- op de onroerende zaak [A-straat te plaats A], ten laste van de holding;
- op de onroerende zaak [B-straat te plaats A], ten laste van [A];
- op niet periodieke betalingen (de rechtbank begrijpt: huurpenningen) onder [A] Engineering B.V. ten laste van de holding.
3.Het geschil
3.1.[eisers c.s.] vordert na wijziging van eis - samengevat - veroordeling van de holding en indien deze niet betaalt hoofdelijke veroordeling van [A] en gedaagden sub 3 en 4 tot betaling van € 200.000,--, vermeerderd met rente en kosten. Grondslag voor de vordering is de toerekenbare tekortkoming in de verplichtingen van de holding tot terugbetaling van het onder 2.1 bedoelde bedrag van € 200.000,--.
3.2.[A c.s.] voert verweer.
3.3.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1.[A c.s.] betwisten de geldlening en de borgstelling niet. Gedaagden sub 3 en 4 hebben geen verweer gevoerd.
4.2.[A c.s.] heeft bij wege van verweer aangevoerd dat zij het rentebedrag niet kan herleiden en dat het rentebedrag ten onrechte over de rente- en kostenvergoeding is berekend, nu uitgangspunt van een contractuele rentevergoeding is dat geen rente over rente kan worden berekend.
4.3.Dit verweer moet worden verworpen. [eisers c.s.] vordert wettelijke rente vanaf 1 april 2010. Een vordering tot betaling van contractuele rente is niet aan de orde.
Voor zover van belang treedt ingevolge art. 6:83 Burgerlijk Wetboek (BW) verzuim zonder ingebrekestelling in wanneer een voor de voldoening bepaalde termijn verstrijkt zonder dat de verbintenis is nagekomen, tenzij blijkt dat de termijn een andere strekking heeft. Betaling door de holding diende op 1 april 2010 plaats te vinden en is op die datum niet gevolgd. Dat de termijn geen fatale strekking had is niet (voldoende) gesteld of gebleken. Dat betekent dat de holding met ingang van 1 april 2010 in verzuim verkeert.
Ingevolge artikel 6:119, lid 1, BW bestaat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening in verzuim is geweest. Dat betekent dat [eisers c.s.] terecht aanspraak maakt op de wettelijke rente met ingang van 1 april 2010.
Artikel 6:119, lid 2, BW voorziet vervolgens in de berekening van rente op rente. Bijzondere omstandigheden die zouden kunnen meebrengen dat van dit wettelijke systeem dient te worden afgeweken zijn niet (voldoende) gesteld of gebleken.
Nu de holding geen ander verweer heeft gevoerd, laat een en ander geen andere slotsom toe dan dat de vordering jegens de holding toewijsbaar is.
4.4.[A] heeft aan het verweer van de holding wat hem persoonlijk betreft nog toegevoegd, dat zijn echtgenote de borgstelling op grond van de artikelen 1:88 en 1:89 BW heeft vernietigd omdat zij haar toestemming niet heeft gegeven. Ter onderbouwing van dit verweer heeft hij een verklaring van zijn echtgenote van die strekking, overgelegd.
4.5.Met betrekking tot deze verklaring geldt dat deze moet worden gericht aan de wederpartij van de handelende echtgenoot, niet mede aan deze zelf (artikel 1:89, lid 4, BW). De overgelegde verklaring voldoet niet aan deze eis, nu deze niet aan enige partij in het bijzonder is gericht. Indien de verklaring wel aan deze eis zou voldoen geldt het volgende.
4.6.De bevoegdheid tot vernietiging als bedoeld in artikel 1:89, lid 1, BW komt uitsluitend toe aan de echtgenote van [A]. Het in artikel 3:51, lid 3, BW bedoelde beroep in rechte op een vernietigingsgrond als verweer kan alleen door laatstgenoemde worden gedaan ter afwering van een op die rechtshandeling steunende, (mede) tegen haar gerichte, vordering (HR 17 februari 2012, LJN BU6506). Van een dergelijke situatie is in dit geval geen sprake. Niet is gesteld of gebleken dat de echtgenote zelf een vordering tot vernietiging van de borgstelling tegen [eisers c.s.] aanhangig heeft gemaakt. De situatie zou mogelijk anders zijn indien [eisers c.s.] de ingeroepen nietigheid zou hebben aanvaard, maar dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken. In tegendeel [eisers c.s.] betwist dat de echtgenote van [A] de nietigheid zou hebben ingeroepen. Ook hierom zou het verweer falen.
4.7.Ten overvloede merkt de rechtbank op dat in het debat van partijen voorts aan de orde is geweest dat ingevolge artikel 1:88, lid 5, BW, voor zover hier van belang, toestemming voor overeenkomsten die ertoe strekken dat de handelende echtgenoot, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg verbindt, niet is vereist indien zij wordt verricht door een bestuurder van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, die daarvan alleen de meerderheid der aandelen houdt, mits zij geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.
4.8.Ter comparitie van partijen heeft [eisers c.s.] aangevoerd dat van deze situatie sprake is geweest. Namens [A] heeft zijn raadsman ter comparitie gesteld dat het niet gebruikelijk is dat een vennootschap als de holding een lening aangaat bij een niet-bancaire instelling en dat de hoogte van de kosten en de rente ligt op het niveau als in de onderhavige zaak.
4.9.Ook dit verweer dient te worden verworpen. In het algemeen kan het aangaan van een geldlening geacht worden in de normale uitoefening van het bedrijf te geschieden van een rechtspersoon die een onderneming drijft. De stelplicht voor het verweer dat een geldlening niet is geschied ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf rust op degene die zich op vernietiging beroept. In dit geval zou dat de echtgenote van [A] zijn. Ware zij verschenen en zou zij dit verweer hebben gevoerd, dan zou het volgende gelden. De rechtbank acht het van algemene bekendheid dat hoogte van de vergoeding van de kosten en de rente een weerspiegeling is van de inschatting van het debiteurenrisico. Het enkele feit dat een hoge rente- en kostenvergoeding is overeengekomen maakt een geldlening niet alleen daarom al niet gebruikelijk. Datzelfde geldt voor het betrekken van gelden van een niet-bancaire instelling, nu particuliere geldschieters in het bedrijfsleven als zodanig niet ongebruikelijk zijn. Dit betekent dat het verweer onvoldoende zou zijn onderbouwd.
4.10.Nu het verweer in alle opzichten faalt is het gevorderde toewijsbaar. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. [A c.s.] heeft de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten gemotiveerd betwist. Tegenover deze betwisting heeft [eisers c.s.] deze kosten onvoldoende gespecificeerd, zodat niet kan worden geoordeeld dat sprake is van redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt. Daarmee dienen de buitengerechtelijke incassokosten te worden afgewezen. Geen verweer is gevoerd tegen de toewijzing van de gevorderde beslagkosten, zodat deze, gelet op het bepaalde in artikel 706 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, toewijsbaar zijn. De rechtbank begrijpt het petitum onder 3 en 4 aldus dat [eisers c.s.] ook hoofdelijke veroordeling van gedaagden beogen wat de proceskosten betreft. Hiertegen hebben gedaagden geen verweer gevoerd, zodat deze hoofdelijkheid toewijsbaar is.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.veroordeelt [A] Holding tot betaling van € 200.000,-- aan [eisers c.s.], waarvan € 100.000,-- aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en € 100.000,-- aan [eiser sub 3], te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen met ingang van 1 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.veroordeelt [A], [B] Beheer en [B1], indien en voor zover [A] Holding niet betaalt, hoofdelijk tot betaling van € 200.000,-- aan [eisers c.s.], waarvan € 100.000,-- aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en € 100.000,-- aan [eiser sub 3], te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen met ingang van 1 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.veroordeelt [A c.s.], ieder hoofdelijk, in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van [eisers c.s.] begroot op € 2.718,03 (inclusief de kosten van beslag) aan verschotten en € 6.000,-- aan salaris voor de advocaat;
5.4.veroordeelt [A c.s.], ieder hoofdelijk, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A c.s.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C.M. van Dijk en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.