ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1567

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1874
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim van brandweerman betrokken bij hennepkwekerij

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een brandweerman, eiser, en het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Haaglanden, verweerder. Eiser was ontslagen wegens plichtsverzuim, dat onder andere bestond uit betrokkenheid bij de inrichting en exploitatie van een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 20 mei 2010 was aangehouden in verband met deze hennepkwekerij, maar dat hij door de strafrechter was vrijgesproken van de strafbare feiten die hem waren ten laste gelegd. De rechtbank oordeelde dat vijf van de zes elementen van het plichtsverzuim geen feitelijke grondslag hadden, en dat het enige resterende element, het onterecht ziekmelden, niet voldoende was om de zware disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft de beslissing van verweerder om eiser te ontslaan vernietigd, omdat de opgelegde straf niet evenredig was aan het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat eiser persoonlijk betrokken was bij de hennepkwekerij, en dat de onterechte ziekmelding op zichzelf geen onvoorwaardelijk ontslag rechtvaardigde. De rechtbank heeft verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 874, en moet verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 156 vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/1874
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 oktober 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
(gemachtigde: mr. E.A.C. van Kempen),
en
het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Haaglanden, verweerder
(gemachtigde: mr.drs. J.H.M. Wesseling).
Procesverloop
Bij besluit van 5 juli 2011 heeft verweerder eiser met onmiddellijke ingang geschorst. Voorts is eiser medegedeeld dat zijn bezoldiging met ingang van 12 juli 2011 geheel wordt ingehouden, behoudens een bedrag gelijk op het op eiser verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen. Ten slotte is eiser de toegang tot de gebouwen en terreinen van de Veiligheidsregio Haaglanden (hierna: VRH) ontzegd.
Eiser heeft bij brief van 22 juli 2011 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 26 augustus 2011 heeft verweerder eiser met ingang van 1 september 2011 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim.
Eiser heeft bij brief van 13 september 2011 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 16 januari 2012, verzonden op 19 januari 2012, heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 5 juli 2011 en 26 augustus 2011 ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij brief van 28 februari 2012 beroep ingesteld tegen dit besluit (AWB 12/1874). Voorts heeft hij bij brief van 16 maart 2012 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om een voorlopige voorziening is, in verband met de geplande zitting voor het onderhavige beroep, ingetrokken.
Het beroep is op 10 mei 2012 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. E.A.C. van Kempen en
mr. A.H. Westendorp.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen [A], beleidsmedewerker HRM bij verweerders organisatie.
Overwegingen
1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten
en omstandigheden.
1.1 Eiser is werkzaam geweest als brandweerman voor de VRH.
1.2 De politie Haaglanden heeft op 20 mei 2010 in het achterhuis van het perceel
[a-straat 1A] te [plaats] een hennepkwekerij aangetroffen. Daarbij is vastgesteld dat de ijkzegels van de stroommeterinrichting waren verbroken en dat het telwerk van de meter op elke willekeurige stand kon worden geplaatst.
Eiser is op 20 mei 2010 aangehouden en, na een eerste verhoor, in verzekering gesteld wegens verdenking van betrokkenheid bij deze hennepkwekerij. Na een tweede verhoor is eiser op 21 mei 2010 in vrijheid gesteld.
Op 28 mei 2010 heeft Stedin aangifte gedaan van energiediefstal ter waarde van € 4277,16.
1.3 Bij brieven van 14 juni 2010 en 19 juli 2010 heeft verweerder eiser medegedeeld
dat besloten is om eiser vooralsnog tot 1 oktober 2010 te schorsen bij wijze van ordemaatregel.
1.4 Op 29 september 2010 is eiser tijdens het zienswijzegesprek ter zake van dat voornemen het besluit tot verlenging van de schorsing per 1 oktober 2010
kenbaar gemaakt. Bij brief van 5 oktober 2010 heeft verweerder dit besluit bevestigd en hieraan toegevoegd dat de verlenging van de schorsing is gebaseerd op artikel 8:15:1, eerste lid, onder c, van de Arbeidsvoorwaardenregeling Veiligheidsregio Haaglanden (Arg VRH). De schorsing zal voortduren tot het moment waarop duidelijkheid bestaat of eiser naar aanleiding van de strafrechtelijke vervolging een straf krijgt opgelegd, dan wel wordt vrijgesproken. Voorts is medegedeeld dat met ingang van 15 oktober 2010 de bezoldiging voor een derde gedeelte wordt ingehouden, tot het moment waarop de schorsing wordt opgeheven.
1.5 Bij besluit van 29 maart 2011 heeft verweerder de schorsing en de ontzegging van
de toegang tot de gebouwen en terreinen van de VRH per direct opgeheven, omdat niet duidelijk was hoe lang het strafrechtelijk onderzoek zou gaan duren. De korting op de bezoldiging is met terugwerkende kracht beëindigd. Verweerder heeft hierbij aangegeven dat hij ernaar streeft de herberekening van de bezoldiging van eiser in april 2011 te laten plaatsvinden.
1.6 Bij besluit van 5 juli 2011 heeft verweerder eiser op grond van artikel 8:15:1, eerste lid, onder a, van de Arg VRH met onmiddellijke ingang geschorst in verband met het voornemen om eiser onvoorwaardelijk strafontslag te verlenen. Dit voornemen zal op korte termijn worden toegezonden. Voorts is eiser medegedeeld dat zijn bezoldiging op grond van artikel 8:15:2, tweede en derde lid, van de Arg VRH met ingang van 12 juli 2011 geheel wordt ingehouden, behoudens een bedrag gelijk aan het op eiser verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen. Ten slotte is eiser op grond van artikel 15:1:19 van de Arg VRH de toegang tot de gebouwen en terreinen van de VRH ontzegd.
Eiser heeft bij brief van 22 juli 2011 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.7 Bij brief van 11 juli 2011 heeft verweerder eiser het voornemen tot het opleggen
van strafontslag kenbaar gemaakt.
1.8 Bij besluit van 26 augustus 2011 heeft verweerder eiser, onder verwijzing naar het voornemen van 11 juli 2011, met toepassing van artikel 8:13 van de Arg VRH met ingang van 1 september 2011 de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag opgelegd wegens plichtsverzuim.
Eiser heeft bij brief van 13 september 2011 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij brief van 21 december 2011 heeft eiser verweerder medegedeeld dat de behandeling van de strafzaak en de ontnemingsvordering heeft plaatsgevonden op 28 november 2011. De rechtbank heeft mondeling vonnis gewezen. Eiser is vrijgesproken van wat hem ten laste is gelegd en de ontnemingsvordering is afgewezen. De Officier van Justitie heeft ter zitting zelf gerekwireerd tot vrijspraak en afwijzing van de ontnemingsvordering.
1.9 Bij het bestreden besluit van 16 januari 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de besluiten van 5 juli 2011 en 26 augustus 2011 ongegrond verklaard.
2 Verweerder heeft ter zake van het verweten plichtsverzuim uit het proces-verbaal
met parketnummer [a] opgemaakt dat
- eiser huurder was van het achterhuis van [a-straat 1A], waarin de hennepplantage is aangetroffen;
- de politie eigendommen van eiser heeft aangetroffen in het gedeelte van het huis waarin de hennepplantage zich bevond;
- eiser de enige was met een sleutel van de meterkast waarin aanpassingen ten behoeve van de hennepplantage zijn verricht; en
- uit de verklaringen van getuigen kan worden opgemaakt dat in de hier van belang zijnde periode, buiten eiser, geen andere personen in en rond het betreffende pand zijn waargenomen, waarvan aannemelijk is dat zij een rol hebben gespeeld bij het inrichten en exploiteren van de hennepplantage.
Verweerder heeft het verweer van eiser dat het gedeelte van het pand waarin de hennepplantage zich bevond, in de periode eind december 2009 tot mei 2010 had (onder)verhuurd aan een zekere [B] niet overtuigend geacht. Daartoe is overwogen dat
- eiser geen enkel tastbaar bewijs van het bestaan c.q. de aanwezigheid van bedoelde [B] in en rond het betrokken pand heeft kunnen overleggen;
- getuige [C], eigenaresse van de kapperszaak, heeft verklaard dat er op enig moment weliswaar een jonge vrouw rond het pand is waargenomen, maar dat deze vrouw al een jaar eerder weer was vertrokken; en
- Stedin heeft vastgesteld dat er al vanaf augustus 2008 elektriciteit en gas werd gebruikt zonder betaling.
Verweerder acht het aannemelijk dat eiser verantwoordelijk was voor:
a. het inrichten en exploiteren van een hennepplantage;
b. het zonder toestemming aanpassen van de elektriciteits- en gasvoorziening en het aldus zonder betaling gebruiken van een hoeveelheid energie ter waarde van meerdere duizenden euro’s;
c. het, door a en b, teweegbrengen van een onveilige c.q. brandgevaarlijke situatie;
d. het onterecht ziekmelden, ter verdoezeling van een aanhouding door de politie;
e. het onjuist inlichten van de organisatie met betrekking tot het bovenstaande; en
f. het schade toebrengen aan het aanzien van de dienst.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat hoge eisen worden gesteld aan de integriteit van medewerkers van de brandweer. De opgesomde gedragingen betekenen een ontoelaatbare inbreuk op eisers integriteit. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat eiser in ieder geval op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat in de door hem verhuurde ruimte, die zich direct onder eisers eigen woonruimte bevond, een hennepplantage was ingericht. Daarbij is in aanmerking genomen dat eiser als (voormalig) brandweerman een bovengemiddeld inzicht had in de energie- en watervoorziening van woonhuizen als ook in het fenomeen hennepplantage en de aanzienlijke veiligheidsrisico’s die aan een dergelijke plantage verbonden zijn. Verweerder meent dat eiser heeft zich schuldig gemaakt aan gedragingen die als een misdrijf kunnen worden gekwalificeerd. Daarbij zij aangetekend dat het op de markt brengen van cannabis normaliter contacten vergt met bepaalde personen en netwerken. Dergelijke contacten kunnen als onwenselijk worden aangemerkt voor een ambtenaar belast met taken op het gebied van orde en veiligheid. Voorts heeft eiser door de organisatie onjuist dan wel onvolledig in te lichten het in hem gestelde vertrouwen ernstig geschonden, aldus verweerder.
3 Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet is genomen met de daartoe vereiste zorgvuldigheid en dat het bestreden besluit is genomen in strijd met
het vertrouwensbeginsel. Eiser heeft hiertoe aangevoerd dat hem meerdere malen te kennen is gegeven dat hij zijn werk zou kunnen hervatten als hij zou worden vrijgesproken. Verweerder heeft zich bij zijn besluitvorming enkel gebaseerd op het strafdossier. De strafrechter heeft zijn uitspraak echter niet alleen gebaseerd op de strafrechtelijke stukken, maar ook op het verhandelde ter zitting. Er is tijdens de strafzitting hoor en wederhoor toegepast en er zijn getuigen gehoord. Door deze getuigen is komen vast te staan dat de ruimte waarin de planten zijn aangetroffen wel degelijk werd bewoond door een ander. Daarbij is aannemelijk geacht dat deze bewoner de hennepkwekerij in de woning heeft geëxploiteerd. Eiser heeft er verder op gewezen dat in de beslissing op bezwaar nieuwe onderdelen zijn toegevoegd. Zo is gesteld dat eiser in ieder geval op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat in de door eiser verhuurde ruimte, die zich direct onder zijn eigen woonruimte bevond, een hennepplantage was ingericht. Daarbij is verwezen naar het bovengemiddelde inzicht dat eiser als (voormalig) brandweerman moet hebben gehad in de energie- en watervoorziening van woonhuizen. Voorts is gesteld dat het ongeloofwaardig wordt geacht dat eiser zijn waardevolle sportfiets zou hebben uitgeleend aan [B]. Ten slotte stelt eiser dat geen belangenafweging heeft plaatsgevonden. Eiser acht het opgelegde strafontslag niet in verhouding met het met het besluit te dienen doel.
4.1 Ingevolge artikel 15:1 van de Arg VRH is de ambtenaar gehouden zijn betrekking
nauwgezet en ijverig te vervullen en zich ook overigens te gedragen zoals een goed ambtenaar betaamt.
4.2 Ingevolge artikel 8:13 van de Arg VRH kan aan de ambtenaar als disciplinaire straf ongevraagd ontslag worden verleend.
4.3 Ingevolge artikel 16:1:1, eerste lid, van de Arg VRH kan de ambtenaar, die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt dan wel bij herhaling aanleiding geeft tot toepassing te zijnen aanzien van maatregelen van inhouding, beslag of korting, als bedoeld in de tweede titel van de Ambtenarenwet, deswege disciplinair worden bestraft.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
4.4 Ingevolge artikel 16:1:2 van de Arg VRH kunnen, naast de mogelijkheid genoemd in artikel 8:13 andere (genoemde) disciplinaire straffen worden toegepast.
4.5 Ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Arg VRH kan de ambtenaar onverminderd het bepaalde in artikel 16:1:2 door het college worden geschorst wanneer hem het voornemen tot bestraffing met onvoorwaardelijk ontslag te kennen is gegeven of hem de oplegging van deze straf mededeling is gedaan.
4.6 Ingevolge artikel 8:15:2, tweede lid, van de Arg VRH kan tijdens de schorsing ingevolge artikel 8:15:1, eerste lid, onder a, de in de strafaanzegging of –oplegging genoemde datum van ingang van het ontslag de bezoldiging geheel of gedeeltelijk worden ingehouden, behoudens het bepaalde in het derde lid. Met ingang van de datum van het ontslag wordt de uitkering van de bezoldiging geheel gestaakt.
4.7 Ingevolge artikel 8:15:2, derde lid, van de Arg VRH kan het betaalbare gedeelte van de bezoldiging aan anderen dan de ambtenaar worden uitgekeerd. Gedurende de schorsingsperiode blijft de ambtenaar in ieder geval in het genot van een bedrag, gelijk aan het op hem verhaalbare gedeelte van de premies voor pensioen.
Met betrekking tot het ontslag
5 Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep gelden in het
ambtenarentuchtrecht niet die strikte bewijsregels die in het strafrecht van toepassing zijn. Anderzijds is ook voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt (CRvB 14 december 2006, LJN AZ5283).
6.1 De rechtbank overweegt dat eiser de benedenwoning waar de hennepkwekerij is aangetroffen in zijn reactie op het voornemen verlenging schorsing, verzonden per
e-mailbericht van 26 september 2010, heeft aangeduid als [a-straat 1B]. De rechtbank zal, nu de politie in de voorhanden zijnde processen-verbaal de benedenwoning heeft geduid als het perceel [a-straat 1A] te [plaats] en in de strafrechtelijke procedure hiervan is uitgegaan, in deze procedure uitgaan van het adres [a-straat 1A] te [plaats].
6.2 De rechtbank stelt vast dat eisers verklaring over de gang van zaken bij de zitting van de strafrechter niet is betwist. Eiser is bij vonnis van de politierechter van de rechtbank ’s-Gravenhage van 28 november 2011 vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten (parketnr. [b], volgnr. [c]).
6.3 Uit het proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2010 blijkt dat de politie
opdracht had gekregen om zich te begeven naar het adres [a-straat 1A] te [plaats]. Naar aanleiding van stroomstoringen en een te hoog energieverbruik in de woning, waren inspecteurs Handhaving van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag en een fraudespecialist van energiemaatschappij Stedin aldaar bezig met een onderzoek.
In het perceel [a-straat 1] is op de begane grond een kapperszaak gevestigd. De voordeur naast de kapperszaak geeft toegang tot een gang die leidt naar woningen boven de kapperszaak. Aan het eind van de gang bevindt zich een deur die toegang geeft tot perceel [a-straat 1A]. In deze gang bevinden zich voorts meterkasten. Vastgesteld is dat de ijkzegels van de elektriciteitsmeter in de meterkast behorende bij perceel [a-straat 1A] waren verbroken en dat het telwerk van de meter op elke willekeurige stand kon worden geplaatst. Voorts zijn onder meer ongebruikte valse zegels aangetroffen. De eigenaresse van de kapperszaak heeft verklaard dat zij regelmatig een penetrante hennepgeur rook als zij het raam aan de achterzijde van de zaak open had staan. Dit raam kijkt uit over de binnenplaats tussen de percelen [a-straat 1] en [a-straat 1A]. Op grond van deze bevindingen is bij de politie het vermoeden ontstaan dat er een hennepkwekerij aanwezig was in de woning [a-straat 1A].
De politie heeft vervolgens aangeklopt bij de deur van perceel [a-straat 1A], waarna de deur werd geopend door eiser. Eiser heeft verklaard dat hij de bovenwoning huurt en bewoont. De benedenwoning, die is afgesloten met een afzonderlijke deur, is door hem sinds
januari 2010 (onder)verhuurd aan een vrouw genaamd [B]. In de benedenwoning is een hennepkwekerij aangetroffen. De politie heeft sporenonderzoek gedaan. Eiser heeft verklaard dat hij tot medio 2007 in de benedenwoning heeft gewoond en dat hij daarna naar de bovenwoning is gegaan. De benedenwoning heeft hij nog even gebruikt als opslag voor antieke spulletjes en curiosa die hij verhandelde.
6.4 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser betrokken is geweest bij het inrichten en exploiteren van een hennepplantage.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat hij niet weet of eiser persoonlijk betrokken is geweest bij inrichten en exploiteren van de aangetroffen hennepkwekerij. Er zijn geen sporen van eiser aangetroffen op alles wat met hennep te maken heeft of op het aangetroffen boek en frisdrankblikje. Met betrekking tot de in de meterkast aangetroffen handgeschreven notities over meterstanden en data is niet vastgesteld dat de het handschrift van eiser betrof. Verweerder meent echter dat het feit dat enkele kledingstukken van eiser en zijn zwarte fiets van het merk Gazelle zijn aangetroffen in de benedenwoning wijzen op eisers betrokkenheid bij de hennepkwekerij.
Volgens eiser waren het oude kledingstukken die in een kast waren blijven liggen en had hij de fiets uitgeleend aan onderhuurster [B]. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee een plausibele verklaring gegeven voor de in de benedenwoning aangetroffen kledingstukken en zijn fiets. Dat verweerder deze verklaring niet voor waar wenst aan te nemen, maakt dit niet anders. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eisers verklaring over de uitspraak van de strafrechter niet is betwist. Daarom wordt ook voor deze procedure aannemelijk geacht dat de benedenruimte van het perceel [a-straat 1A] door een ander werd bewoond dan wel gebruikt. Uit het vorenstaande vloeit voort dat niet is komen vast te staan dat eiser persoonlijk handelingen heeft verricht bij het inrichten en exploiteren van de aangetroffen hennepkwekerij.
Verweerder meent verder dat eiser, door het beschikbaar stellen van de benedenruimte, de hennepkwekerij heeft gefaciliteerd en zo betrokken is geweest bij de inrichting en exploitatie van de kwekerij.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat uit het dossier wellicht niet blijkt dat bedoeld faciliteren in verband kan worden gebracht met de gestelde betrokkenheid van eiser bij de inrichting van de hennepkwekerij, maar dat hij wel overtuigd is van eisers betrokkenheid.
Eiser heeft verklaard dat hij de ruimte beschikbaar heeft gesteld met het oog op verhuur en niet met het oog op het inrichten van een hennepkwekerij.
Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van verweerder dat eiser de hennepkwekerij heeft gefaciliteerd door de benedenruimte ter beschikking te stellen niet houdbaar. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de gedingstukken geen aanknopingspunten bieden voor een andere verklaring dan door eiser is gegeven.
Verweerder heeft daarnaast betekenis toegekend aan de verklaring van de eigenaresse van de kapperszaak, die heeft verklaard dat zij regelmatig een henneplucht heeft geroken, en aan het bovengemiddelde inzicht dat eiser als brandweerman zou moeten hebben in de energie- en watervoorziening van woonhuizen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat binnenshuis dan wel in de gang van het perceel [a-straat 1A] een zodanige henneplucht waarneembaar was, dat eiser dit zou hebben moeten opmerken. De rechtbank overweegt hierbij dat de aanleiding om onderzoek te verrichten in het perceel [a-straat 1A] niet een hennepgeur was, maar stroomstoringen en een te hoog energieverbruik. Bovendien blijkt uit de gedingstukken niet dat tijdens het onderzoek bij de meterkast van het perceel [a-straat 1A] een henneplucht is waargenomen. Verweerder heeft eisers standpunt dat - door nabijgelegen coffeeshops - een henneplucht op [a-straat] niet ongebruikelijk is, niet bestreden. Voor zover verweerder - eerst ter zitting - heeft gesteld dat eiser op de hoogte moet zijn geweest van de hennepkwekerij door de grootschalige verbouwing, die moet hebben plaatsgevonden in de betreffende ruimten, overweegt de rechtbank dat de gedingstukken hiertoe geen aanknopingspunten bieden. Daarbij heeft eiser verklaard dat hij onder meer door onregelmatige diensten weinig thuis was. Ook dit is niet door verweerder weersproken. Het enkele gevoel van verweerder dat eiser betrokken moet zijn geweest bij de inrichting en exploitatie van de hennepkwekerij levert, zonder deugdelijk vastgestelde gegevens, geen plichtsverzuim op.
6.5 Verweerder heeft eiser voorts verweten dat hij zonder toestemming de elektriciteits- en gasvoorziening heeft aangepast en aldus zonder betaling een hoeveelheid energie ter waarde van meerdere duizenden euro’s heeft gebruikt.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat niet kan worden hard gemaakt dat eiser zelf aanpassingen heeft gedaan aan de elektriciteit- en gasvoorziening. Verweerder meent wel dat eiser had moeten opmerken dat de elektriciteitsmeter was gemanipuleerd met het oog op energievoorziening voor de hennepkwekerij en dat hij diefstal van elektriciteit heeft gedoogd.
Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat uit het proces-verbaal blijkt dat de elektriciteitsmeter professioneel gemanipuleerd was. Eiser heeft erkend dat hij een sleutel had van de meterkast, maar hij heeft ook medegedeeld dat hij niet de enige was. Voorts heeft eiser aangevoerd dat de meterkast, zoals blijkt uit het politiedossier, was geforceerd. Naar het oordeel van de rechtbank berust verweerders standpunt niet op deugdelijk vastgestelde gegevens. Wat eiser op dit punt heeft aangevoerd is door verweerder niet betwist. De enkele verwijzing van verweerder naar het gestelde, niet onderbouwde, bovengemiddelde inzicht dat eiser zou moeten hebben in de energie- en watervoorziening van woonhuizen is hiertoe onvoldoende. Dat eiser onderhuurster [B] nauwelijks zag en dat de luxaflex van de benedenruimte gesloten was, maakt evenmin niet dat bij eiser de alarmbellen hadden moeten afgaan. Zoals hiervoor overwogen heeft eiser – onbetwist - verklaard dat hij weinig verbleef in het perceel [a-straat 1A]. In de gedingstukken bevinden zich ook geen aanknopingspunten voor het standpunt van verweerder dat eiser zelf zonder toestemming de elektriciteits- en gasvoorziening heeft aangepast en aldus zonder betaling een hoeveelheid energie ter waarde van meerdere duizenden euro’s heeft gebruikt, dan wel had moeten opmerken dat de elektriciteitsmeter was gemanipuleerd en diefstal van elektriciteit heeft gedoogd. Van plichtsverzuim is daarom geen sprake.
6.6 Gelet op wat is overwogen in de overwegingen 6.4 en 6.5, is niet gebleken dat eiser een onveilige c.q. brandgevaarlijke situatie teweeg heeft gebracht. Van plichtsverzuim op dit punt is evenmin sprake.
6.7 Eiser heeft erkend dat hij zich onterecht heeft ziek gemeld, ter verdoezeling van zijn aanhouding door de politie. Hieruit volgt dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Nu niet is gebleken dat dit plichtsverzuim niet aan eiser is toe te rekenen, heeft verweerder zich terecht bevoegd geacht een disciplinaire straf op te leggen.
6.8 Verweerder heeft eiser verder verweten dat hij de organisatie met betrekking tot het bovenstaande onjuist heeft ingelicht door niet aanstonds het strafdossier aan verweerder ter beschikking te stellen. Verweerder meent dat eiser hem alle informatie had dienen te verstrekken die hij beschikbaar had.
De rechtbank stelt vast dat eiser op 2 juni 2010 is gehoord naar aanleiding van het voornemen tot schorsing van 31 mei 2010. Volgens het verslag van dat gesprek is eiser medegedeeld dat het handig is als eiser ‘als er duidelijkheid komt vanuit de politie’ dit schriftelijk meedeelt en dit laat bevestigen door middel van een brief vanuit de politie. Daarbij is medegedeeld dat verweerder een kopie van die brief zou willen hebben als het is afgerond. Verweerder heeft echter niet verzocht om toezending van schriftelijke informatie uit het strafdossier. Eiser heeft in zijn e-mailbericht van 26 september 2010 uiteengezet wat de stand van zaken was van de strafrechtelijke procedure. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder evenmin gevraagd om nadere informatie op dit punt. Het Arrondissementsparket ’s-Gravenhage heeft verweerder, naar aanleiding van het daartoe strekkend verzoek van verweerder, in april 2011 het proces-verbaal van de strafrechtelijke procedure toegezonden. Ook na ontvangst hiervan is eiser niet verzocht om toezending van nadere informatie. Eiser heeft bij bezwaarschrift van 13 september 2011 aan verweerder te kennen gegeven dat hij in april 2011 nog niet was gedagvaard, dat geen enkele strafvervolging was ingezet en dat zelfs het strafdossier nog niet voorhanden was. Voorts heeft eiser medegedeeld dat verweerder blijkbaar een proces-verbaal heeft ontvangen van het Arrondissementsparket, terwijl eiser niets was bericht en hij tot op dat moment nog steeds niets van het Openbaar Ministerie heeft vernomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiser niet kunnen verwijten dat hij de organisatie onjuist heeft ingelicht, nu eiser op geen enkele wijze is verzocht om toezending van informatie, behoudens de vraag om toezending van een afsluitend stuk van de politie dat niet is afgekomen. De rechtbank kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat eiser had kunnen weten dat hij de organisatie op de gestelde wijze moest informeren. Van plichtsverzuim op dit punt is daarom geen sprake.
6.9 Verweerder meent ten slotte dat eiser schade heeft toegebracht aan het aanzien van
de dienst, omdat binnen de politie bekend is geworden dat een brandweerman betrokken is geweest bij de hennepkwekerij. Binnen het brandweerkorps is dit ook bekend geworden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de gestelde schade pas aanwezig kan worden geacht als tot de conclusie is gekomen dat de betrokkene daadwerkelijk betrokken is geweest bij de ontdekte hennepkwekerij. Gelet op wat hiervoor is overwogen is hiervan geen sprake. Ook op dit punt is van plichtsverzuim geen sprake.
6.10 Nu voor vijf van de zes elementen van het gestelde plichtsverzuim geen feitelijke grondslag bestaat, was verweerder slechts bevoegd om eiser een disciplinaire straf op te leggen voor de onterechte ziekmelding.
7 Thans staat nog ter beoordeling of de opgelegde straf van ontslag evenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim, bestaande uit de onterechte ziekmelding.
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd verklaard dat de onterechte ziekmelding op zichzelf geen onvoorwaardelijk strafontslag rechtvaardigt.
Nog daargelaten de omstandigheid dat in het geheel niet is gebleken van een belangenafweging waarbij de belangen van eiser kennelijk zijn betrokken, is ook de rechtbank van oordeel dat de straf van ontslag niet evenredig is aan de mate van plichtsverzuim die zich hier aandient.
8 Het beroep, voor zover het betreft het ontslag, is gegrond en het bestreden besluit van 16 januari 2012 komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
Met betrekking tot de schorsing
9 Verweerder beschikte ten tijde van zijn schorsingsbesluit van 5 juli 2011 over dezelfde gegevens als ten tijde van het voornemen tot strafontslag van 11 juli 2011. Het ontslagbesluit is gebaseerd op het voornoemd voornemen. Nu het ontslagbesluit niet in rechte stand houdt, is het beroep, voor zover het betreft de schorsing, eveneens gegrond. Het bestreden besluit van 16 januari 2012 komt ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking.
10 Verweerder wordt opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat is overwogen in deze uitspraak.
11 Verweerder dient te worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 874. Hiertoe is twee punten toegekend voor het indienen van het beroepschrift en het verschijnen ter zitting Het gewicht van de zaak is bepaald op gemiddeld en de waarde per punt op € 437.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 16 januari 2012;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 874, welke kosten verweerder aan eiser moet vergoeden;
- gelast dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 156, vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, rechter, in aanwezigheid van
A.J. Faasse - van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 oktober 2012.
griffier de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.