ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1549

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/29435 en AWB 12/30379
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 12 oktober 2012 uitspraak gedaan in een beroep van een vreemdeling tegen de voortduren van een maatregel van bewaring. De vreemdeling, geboren in 1971 en van Ghanese nationaliteit, had op 14 september 2012 een beroepschrift ingediend tegen de bewaring die op 16 februari 2012 was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was geworden op 4 september 2012, omdat verweerder verzuimd had tijdig kennis te geven van een verlengingsbesluit dat op 7 augustus 2012 was genomen. Dit verzuim was niet te wijten aan de vreemdeling, die zijn meewerkplicht niet had geschonden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 1.600,--, te betalen door de verweerder. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van € 437,--. De rechtbank benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het verzenden van de kennisgeving volledig bij de verweerder ligt, en dat het niet meewerken van de vreemdeling niet kan leiden tot een beperking van zijn recht op schadevergoeding. De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/29435 en AWB 12/30379
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2012, beroep vrijheidsontnemende maatregel in de zaak tussen
[vreemdeling], V-nummer [a],
(gemachtigde: mr. R.L. Braakman),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. J.F. Huising, ambtenaar ten departemente).
Procesverloop
De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1971 en de Ghanese nationaliteit te hebben.
Op 14 september 2012 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 16 februari 2012 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
Op 25 september 2012 heeft verweerder te kennen gegeven dat de bewaring op diezelfde datum is opgeheven in verband met vormfouten.
Bij faxbericht van 27 september 2012 heeft de gemachtigde van de vreemdeling te kennen gegeven het beroep te handhaven voor wat betreft het verzoek om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 28 september 2012.
De vreemdeling en zijn gemachtigde zijn - met bericht - niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Ten aanzien van AWB 12/29435 (vervolgberoep).
1 De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 5 maart 2012. Voorts heeft deze rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 10 augustus 2012 geoordeeld dat het voortduren van de bewaring niet strijdig was met het bepaalde in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 toe te kennen.
2 Namens de vreemdeling is bij brief van 20 september 2012, aangevuld bij brief van 26 september 2012, onder meer aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen kennisgeving ex artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 heeft gedaan van het feit dat aan de vreemdeling op 7 augustus 2012 een verlengingsbesluit is uitgereikt. Naar de mening van de vreemdeling dient de bewaring reeds hierom onrechtmatig te worden geoordeeld.
3 Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat verzuimd is tijdig kennisgeving te doen van het feit dat de vreemdeling op 7 augustus 2012 een verlengingsbesluit is uitgereikt, waardoor de bewaring na ommekomst van de termijn van 28 dagen, te weten op 4 september 2012, onrechtmatig is geworden, nu ook de vreemdeling geen beroep tegen het verlengingsbesluit heeft ingesteld. Verweerder heeft gesteld dat er derhalve in beginsel een aanspraak bestaat op schadevergoeding over de periode van 4 september 2012 tot 25 september 2012. Verweerder heeft echter onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de AbRS) van 25 april 2005,
JV 2005/233, primair betoogd dat de toe te kennen schadevergoeding dient te worden gematigd tot 10% vanwege de omstandigheid dat de vreemdeling, ondanks de op hem rustende verplichting daartoe, geen enkele medewerking aan zijn uitzetting heeft verleend. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat de vreemdeling een afwachtende houding heeft aangenomen, geen documenten heeft overgelegd en tijdens de presentatie in persoon niets concreets heeft kunnen verklaren over Accra, terwijl de vreemdeling wel stelt daar vandaan te komen. Gelet hierop zijn er naar de mening van verweerder voldoende bijzondere omstandigheden om de schadevergoeding te matigen tot 10%.
Subsidiair heeft verweerder betoogd dat uitsluitend een recht op schadevergoeding bestaat over de periode van 4 september 2012 tot 14 september 2012, de datum waarop de vreemdeling een volgberoep heeft ingediend. Verweerder stelt in dit verband dat uit de brief van 20 september 2012 blijkt dat de gemachtigde van de vreemdeling het verlengingsbesluit heeft ontvangen op 7 augustus 2012. Verweerder verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van de AbRS van 23 maart 2009, LJN:BH8487, en heeft benadrukt dat de vreemdeling de mogelijkheid heeft gehad om zelf beroep in te stellen tegen het verlengingsbesluit en aldus de termijn waarbinnen hij door de rechter wordt gehoord had kunnen doen aanvangen. Gelet op deze beroepsmogelijkheid van de vreemdeling bepleit verweerder analoge toepassing van de uitspraak van de AbRS van 23 maart 2009.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
In artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 is bepaald dat verweerder uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in de artikelen 6, 58 en 59 van de Vw 2000 de rechtbank hiervan in kennis stelt, tenzij de vreemdeling voordien zelf beroep heeft ingesteld.
Bij Wet van 15 december 2011 ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn, van kracht geworden op 31 december 2011, is aan artikel 94 een vijfde lid toegevoegd, inhoudende dat
het eerste, derde en vierde lid van dit artikel van overeenkomstige toepassing is op een besluit tot verlenging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000.
Nu niet in geschil is dat de vreemdeling geen beroep tegen het verlengingsbesluit heeft ingesteld en verweerder een (tijdige) kennisgeving achterwege heeft gelaten, is de rechtbank van oordeel dat het beroep van de vreemdeling reeds om die reden gegrond dient te worden verklaard.
Hetgeen de vreemdeling voor het overige in de gronden van 20 september 2012 heeft aangevoerd kan dan ook onbesproken blijven.
5 Ten aanzien van het beroep van verweerder op matiging van de schadevergoeding dan wel de beperking van de periode waarover recht op schadevergoeding bestaat overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 94, vijfde lid, van de Vw 2000 er, net als het eerste lid van dat artikel, toe strekt te verzekeren dat, ingeval de vreemdeling zelf geen beroepschrift bij de rechtbank indient, het verlengingsbesluit desalniettemin uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking ervan ter beoordeling aan de rechtbank wordt voorgelegd. Dit artikel dient ter verzekering van de rechtszekerheid en de rechtsbescherming van de vreemdeling. De verantwoordelijkheid voor het verzenden van de kennisgeving is ten volle bij de minister gelegd. De rechtbank overweegt voorts dat uit de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EHRM) van 29 mei 2012, LJN:BX0917, volgt dat het recht op schadevergoeding in artikel 5, vijfde lid, van het EVRM met voldoende zekerheid dient te worden gegarandeerd en dat dit artikellid een direct recht op schadevergoeding creëert op het moment dat de nationale rechtbank heeft geoordeeld dat de detentie in strijd is met artikel 5, leden 1 tot en met 4 van het EVRM. Het nihilstellen van de schadevergoeding op gronden niet gerelateerd aan de eigenlijke detentie is in strijd met artikel 5, vijfde lid, van het EVRM, aldus het EHRM. Hieruit volgt dat de schadevergoeding wel kan worden gematigd op gronden die wel zijn gerelateerd aan de eigenlijke detentie, zoals naar het oordeel van de rechtbank onder omstandigheden het niet meewerken aan het vaststellen van de identiteit of nationaliteit. In het onderhavige geval staat het niet meewerken van de vreemdeling evenwel niet in causaal verband met de geconstateerde tekortkoming, te weten het ontbreken van een kennisgeving van het verlengingsbesluit. Het niet doen van de kennisgeving door verweerder is niet door de vreemdeling veroorzaakt en kan ook niet aan de vreemdeling worden toegerekend. Door niet te voldoen aan de meewerkplicht heeft de vreemdeling weliswaar het risico aanvaard dat hij in bewaring zou worden gesteld, maar niet dat hij onrechtmatig in bewaring zou worden gesteld. Gelet hierop passeert de rechtbank het beroep van verweerder op matiging van de schadevergoeding.
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt van verweerder overweegt de rechtbank dat het feit dat de vreemdeling de mogelijkheid had om zelf beroep tegen het verlengingsbesluit in te stellen, maar dit heeft nagelaten, niet meebrengt dat om die reden de periode waarover een aanspraak op schadevergoeding bestaat zou dienen te worden verkort. Zoals hierboven reeds is opgemerkt is de verantwoordelijkheid voor het verzenden van de kennisgeving ten volle bij verweerder gelegd. In die situatie past het naar het oordeel van de rechtbank niet om, indien verweerder verzuimt aan die verantwoordlijkheid te voldoen, de daardoor veroorzaakte schade geheel of gedeeltelijk bij de vreemdeling te laten vanwege het feit dat hij ook zelf beroep had kunnen instellen. Het beroep op de uitspraak van de AbRS van 27 maart 2009 kan verweerder niet baten, nu deze uitspraak betrekking heeft op een andere rechtsvraag, namelijk de toepasselijkheid van de Algemene termijnenwet, en naar het oordeel van de rechtbank niet op de onderhavige situatie toepasbaar is.
6 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling vanaf 4 september 2012 onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond.
Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 20 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 20 x € 80,-- = € 1.600,--. De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 437,-- (1 punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 437,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Ten aanzien van procedure AWB 12/30379 (verlengingsbesluit).
De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van 20 september 2012 abusievelijk zijn opgevat als een beroepschrift tegen het verlengingsbesluit van 7 augustus 2012. Het dossier met betrekking tot het beroep tegen het verlengingsbesluit is derhalve ten onrechte aangemaakt. Zoals hiervoor reeds is besproken heeft verweerder immers geen kennisgeving gedaan, en heeft de vreemdeling in de gronden van 20 september 2012 niet tevens gronden tegen het verlengingsbesluit aangevoerd, zodat er geen beroep tegen het verlengingsbesluit aanhangig is, terwijl het uitblijven van de kennisgeving reeds door de gemachtigde van de vreemdeling in het volgberoep aan de orde is gesteld.
Nu er geen beroep tegen het kennisgevingsbesluit aanhangig is, kan de rechtbank in deze zaak geen uitspraak doen. Het dossier is ten onrechte aangemaakt en zal worden afgeboekt.
Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
- verklaart het beroep in procedure AWB 12/29435 gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 1.600,-- ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 437,-- welke kosten verweerder aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van J.J. Brands, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2012.
De griffier is buiten staat deze
uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.