uitspraak van de meervoudige kamer van 10 oktober 2012 in de zaak tussen
[A] en [B], te [plaats], eisers
(gemachtigde: mr. O.V. Wilkens),
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
(gemachtigde: mr. T.J. Smittenaar).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: de maatschap [C],
te [plaats] (gemachtigde: mr. P. Drenth).
Bij besluit van 22 november 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder, na het doorlopen van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor het samenvoegen van de panden op de percelen [a-straat 1] en [b-straat 1] te [plaats] en voor het wijzigen van het gebruiken van deze panden.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De derde-partij heeft zijn zienswijze op het beroep gegeven.
Het onderzoek ter zitting door de enkelvoudige kamer heeft plaatsgevonden op
17 april 2012. Eiser [A] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.T. Brandenburg. Namens de derde-partij zijn verschenen mr. A.A. van Harmelen en mr. P. Drenth.
De rechtbank heeft na sluiting van het onderzoek het onderzoek heropend en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden op
31 augustus 2012. Eiser [A] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de derde-partij zijn verschenen mr. A.A. van Harmelen en mr. P. Drenth.
1.1 Op 27 januari 2011 heeft de derde-partij een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met betrekking tot de percelen [a-straat 1] en [b-straat 1] te [plaats] voor de activiteiten bouwen en gebruiken van de gronden in strijd met het geldende planologische regiem als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, onderscheidenlijk c, van de Wabo. De aanvraag heeft betrekking op het samenvoegen van de panden op de percelen en het gebruiken van de eengezinswoningen als kantoor.
1.2 In de Staatscourant van 21 september 2011 heeft verweerder bekendgemaakt dat met ingang van 21 september 2011 het ontwerpbesluit voor een periode van zes weken ter inzage zal worden gelegd. Verweerder heeft tevens de terinzagelegging van het ontwerpbesluit op de website gepubliceerd.
2. Op 22 november 2011 is met het bestreden besluit een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en gebruik, waarbij ten aanzien van het strijdig planologisch gebruik de vergunning is verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo.
3. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en hebben onder meer aangevoerd dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit niet op juiste wijze heeft plaatsgevonden. Zij hebben aangevoerd dat voor een deugdelijke bekendmaking van het ontwerpbesluit naast de publicatie in de Staatscourant en op de website tevens een kennisgeving overeenkomstig artikel 3:12 van de Awb noodzakelijk is.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Ingevolge artikel 3.10, eerste lid, onder a, van de Wabo is afdeling 3.4. van de Awb van toepassing op de voorbereiding van de beschikking op een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, voor zover er strijd is met het bestemmingsplan en slechts vergunning kan worden verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°.
4.2 Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken, tenzij het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb.
4.3 Ingevolge artikel 3:15, eerste lid, van de Awb kunnen belanghebbenden bij het bestuursorgaan naar keuze schriftelijk of mondeling hun zienswijze over het ontwerp naar voren brengen.
4.4 Ingevolge artikel 6:13 van de Awb kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht.
4.5 Voor de beoordeling van de vraag of het eisers redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht is van belang of verweerder op juiste wijze kennis heeft gegeven van de terinzagelegging van het ontwerpbesluit.
4.6 Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Awb legt het bestuursorgaan het ontwerp met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
4.7 Ingevolge artikel 3:12, eerste lid, van de Awb geeft het bestuursorgaan, voorafgaand aan de terinzagelegging, in een of meer dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen of op een andere geschikte wijze kennis van het ontwerp.
4.8 Ingevolge artikel 3.12, tweede lid van de Wabo worden een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 van de Awb en een mededeling als bedoeld in artikel 3:44 van die wet:
a. in de Staatscourant geplaatst, voor zover dat bij algemene maatregel van bestuur is voorgeschreven;
b. tevens langs elektronische weg gedaan en beschikbaar gesteld, voor zover en op de wijze waarop dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur is voorgeschreven.
4.9 Ingevolge artikel 6.14, van het Besluit omgevingsrecht (Bor) wordt een kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12 en een mededeling als bedoeld in artikel 3:44 van de Awb in de Staatscourant geplaatst, voor zover het betreft een besluit tot verlening van een omgevingsvergunning waarbij sprake is van een geval als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3°, van de wet.
4.10 De rechtbank is van oordeel dat de in artikel 3.12, tweede lid, van de Wabo opgenomen verplichtingen ten aanzien van de publicatie van de kennisgeving in aanvulling gelden op de in artikel 3:12 van de Awb opgenomen verplichtingen. De rechtbank verwijst naar de memorie van toelichting bij de Wabo (Kamerstukken II 2006/2007, 30 844, nr. 3, p. 127), waarin ten aanzien van artikel 3.12 van de Wabo het volgende is opgenomen:
“Dit artikel bevat enkele aanvullingen ten opzichte van afdeling 3.4 van de Awb. De in het tweede lid, onder a, opgenomen verplichting tot plaatsing van het ontwerp van de beschikking op de aanvraag in de Staatscourant is een aanvulling op de overeenkomstige verplichting van artikel 3:12 van de Awb.”
4.11 Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis niet dat de wetgever heeft beoogd een wijziging aan te brengen in de voordien geldende publicatievereisten. De omgevingsvergunning voor strijdig planologische gebruik, ingevolge artikel 2.1, onder c, van de Wabo die slechts op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo kan worden verleend, betrof voor de invoering van de Wabo het projectbesluit, opgenomen in artikel 3.10 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). De kennisgeving van een projectbesluit diende ingevolge artikel 3.11 van de Wro te worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3.12 van de Awb en tevens diende deze kennisgeving in de Staatscourant te worden geplaatst en voorts langs elektronische weg te geschieden.
4.12 Niet in geschil is dat de kennisgeving van het ontwerpbesluit voldoet aan de vereisten zoals opgenomen in artikel 3.12, tweede lid, van de Wabo. Ondanks het feit dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat met de publicatie op de website niet is beoogd om te voldoen aan artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, dient de rechtbank ambtshalve te beoordelen of aan deze bepaling is voldaan.
4.13 De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar uitspraak van 15 augustus 2012, LJN: BX4681, overwogen dat een kennisgeving via het internet een geschikte wijze van kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, van de Awb kan zijn. Zoals wordt bevestigd in de memorie van toelichting bij de Wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Kamerstukken II 2001-2002, 28 483, nr. 3, blz. 24 en 38), is op de kennisgeving als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, echter tevens artikel 2:14, tweede lid, van de Awb van toepassing. Artikel 2:14, tweede lid, en artikel 3:12, eerste lid, van de Awb dienen in onderlinge samenhang aldus te worden uitgelegd dat op grond daarvan vereist is dat, in verband met de artikelen 3:11, eerste lid, en 3:15, eerste lid, van een ontwerpbesluit op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze als bedoeld in artikel 3:12, eerste lid, kennis wordt gegeven, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, aldus de ABRvS in voornoemde uitspraak. Nu binnen de gemeente Den Haag ten tijde van de kennisgeving van het ontwerpbesluit niet een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 2:14, tweede lid, van de Awb gold, had verweerder op ten minste één niet-elektronische, geschikte wijze kennis moeten geven van het ontwerpbesluit.
4.14 Gezien het vorenstaande is de wijze waarop verweerder kennis van het ontwerpbesluit heeft gegeven in strijd is met artikel 3:12, eerste lid, van de Awb, zodat eisers niet kan worden verweten dat zij geen zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht. Eisers zijn dan ook ontvankelijk in hun beroep. Het bestreden besluit zal worden vernietigd nu dit gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. Het is immers niet aannemelijk geworden dat (andere) belanghebbenden hierdoor niet zijn benadeeld.
5. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met
artikel 3:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
6. Verweerder wordt in de door eisers gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting en het verschijnen ter nadere zitting) 3 punten worden toegekend.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,- aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.311,-, te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Koper, voorzitter en mr. H.P.M. Meskers en
mr. C.J. Waterbolk, leden, in aanwezigheid van mr. A. Koppe, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2012.
Afschrift verzonden naar partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.