Overwegingen
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Indien tegen een besluit administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 13, eerste lid van de Schengengrenscode in samenhang met artikel 3 Vw de toegang geweigerd omdat eiser:
- niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en/of in het bezit van een document voor grensoverschrijding waarin het nodige visum ontbreekt;
- niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd.
3. Eiser voert - samengevat - het volgende aan. Eiser heeft op grond van zijn asielaanvraag rechtmatig verblijf. Hem kan derhalve op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 oktober 2011 (LJN: BT7118) de toegang tot Nederland niet worden geweigerd. Anders dan de Afdeling in de uitspraak van 4 oktober ten aanzien van artikel 3 Vw heeft geoordeeld, kunnen de artikelen 5 juncto 13 van de Schengengrenscode, niet richtlijnconform worden uitgelegd, in die zin dat eiser nadat hem toegang is verleend, de verdere toegang wordt geweigerd. Onder deze omstandigheden is de toegangsweigering onrechtmatig.
4. Niet in geschil is dat verzoeker bij aankomst in Nederland ten overstaan van een medewerker van de Koninklijke Marechaussee te kennen heeft gegeven dat hij asiel wil aanvragen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2011 kan in dat geval alleen de verdere toegang worden geweigerd.
5. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode wordt een onderdaan van een derde land die niet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en niet tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde categorieën personen behoort, de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet.
Ingevolge de preambule onder 20 van de Schengengrenscode eerbiedigt deze verordening de grondrechten en de beginselen die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze verordening wordt uitgevoerd met inachtneming van de verplichtingen van de lidstaten inzake internationale bescherming en non-refoulement.
6. Volgens vaste rechtspraak moet voor de uitleg van Unierechtelijke bepalingen niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (Zie in dit verband met name arresten van 18 mei 2000, KVS International, C-301/98 onder punt 21 en van 23 november 2006, ZVK, C-300/05 onder punt 15).
7. De voorzieningenrechter leidt uit de tweede volzin van artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode af dat de toegangsweigering op basis van dit artikel niet in strijd mag zijn met bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen die bijzondere bepalingen onder meer gelegen zijn in de richtlijn 2004/83/EG (de Definitierichtlijn), de richtlijn 2005/85/EG (de Procedurerichtlijn) en de richtlijn 2003/9/EG (de Opvangrichtlijn).
8. Op grond van het Unierecht is grenstoezicht op asielzoekers nog steeds mogelijk. Uit artikel 2, aanhef en onder k, gelezen in samenhang met de artikelen 3, eerste lid, en 7, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, volgt dat onder op het grondgebied van een lidstaat blijven ook wordt begrepen verblijf aan de grens of in een transitzone. Artikel 35 biedt de lidstaten de mogelijkheid om in een normale of een speciale procedure asielverzoeken aan de grens te behandelen. Hieruit kan in ieder geval worden afgeleid dat de Procedurerichtlijn er niet aan in de weg staat dat lidstaten de mogelijkheid hebben om in het kader van het grenstoezicht asielzoekers de verdere toegang tot het grondgebied, dat wil zeggen de feitelijke verdere binnenkomst in het grondgebied, te ontzeggen. Steun voor deze lezing is ook te vinden in de bewoordingen ‘aangehouden of onderschept wegens het niet op reguliere wijze overschrijden over land, over zee of door de lucht van de buitengrens’ in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn.
Voorts wordt voormelde lezing ondersteund door de preambule onder 16 van de Procedurerichtlijn waarin staat dat veel asielverzoeken worden gedaan aan de grens of in de transitzone van een lidstaat voordat een beslissing over de toegang van de asielzoeker is genomen. De lidstaten moeten bestaande procedures kunnen behouden die zijn aangepast aan de specifieke situatie van deze asielzoekers aan de grens. Er moeten gemeenschappelijke regels worden vastgesteld inzake de mogelijke uitzonderingen die in deze omstandigheden worden gemaakt ten aanzien van de waarborgen die asielzoekers normaliter genieten. Grensprocedures zijn voornamelijk van toepassing op asielzoekers die niet voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot het grondgebied van de lidstaten.