ECLI:NL:RBSGR:2012:BY1082

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/28939, 12/28761
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering asielzoeker op basis van Schengengrenscode en Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel. De eiser, een Eritrese asielzoeker, had op 4 september 2012 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen op basis van artikel 13 van de Schengengrenscode in samenhang met artikel 3 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. De voorzieningenrechter heeft op 17 september 2012 de zitting gehouden, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De voorzieningenrechter overwoog dat de toegang van asielzoekers, zoals eiser, niet anders kan worden begrepen dan de verdere toegang, en dat een andere lezing in strijd zou zijn met de bijzondere bepalingen inzake het asielrecht. De rechtbank volgde eerdere uitspraken en oordeelde dat de verdere toegangsweigering van eiser op goede gronden was gebaseerd op de Schengengrenscode. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de gronden voor de toegangsweigering niet bestreden waren door de eiser.

Ten aanzien van het beroep tegen de vrijheidsontneming oordeelde de rechtbank dat de weigering van toegang terecht was en dat de vrijheidsontnemende maatregel niet in strijd was met de Vreemdelingenwet. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12 / 28939 (vrijheidsontneming)
AWB 12 / 28761 (toegangsweigering)
uitspraak van de voorzieningenrechter en de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 27 september 2012 in de zaak tussen
[verzoeker]
geboren op [geboortedatum], van Eritrese nationaliteit, verblijvende in Uitzetcentrum(UZC)Schiphol, eiser, verzoeker,
(gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
(gemachtigde: mrs. C.J. Tromp en W. Fairweather, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage).
Procesverloop
De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 4 september 2012 aan eiser op grond van artikel 13, eerste lid van de verordening EG 562/2006 (Schengengrenscode) in samenhang met artikel 3, derde lid van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de verdere toegang tot Nederland geweigerd en bij besluit van 5 september 2012 aan hem op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Eiser heeft tegen de maatregel op 7 september 2012 beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding toe te kennen.
Eiser heeft tegen het besluit tot toegangsweigering op 7 september 2012 een administratief beroepschrift ingediend. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt de voorzieningenrechter te bepalen dat hij, hangende het namens hem ingediende administratieve beroepsschrift, wordt behandeld als vreemdeling die toegang tot Nederland heeft verkregen.
Het onderzoek ter zitting inzake het verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden op 17 september 2012. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Het onderzoek inzake het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel is op 17 september 2012 aangehouden omdat eiser niet was aangevoerd door de Dienst Vervoer en Ondersteuning. Het onderzoek ter zitting inzake het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel heeft plaatsgevonden op 20 september 2012. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
1. Indien tegen een besluit administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Verweerder heeft eiser op grond van artikel 13, eerste lid van de Schengengrenscode in samenhang met artikel 3 Vw de toegang geweigerd omdat eiser:
- niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en/of in het bezit van een document voor grensoverschrijding waarin het nodige visum ontbreekt;
- niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd.
3. Eiser voert - samengevat - het volgende aan. Eiser heeft op grond van zijn asielaanvraag rechtmatig verblijf. Hem kan derhalve op grond van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 oktober 2011 (LJN: BT7118) de toegang tot Nederland niet worden geweigerd. Anders dan de Afdeling in de uitspraak van 4 oktober ten aanzien van artikel 3 Vw heeft geoordeeld, kunnen de artikelen 5 juncto 13 van de Schengengrenscode, niet richtlijnconform worden uitgelegd, in die zin dat eiser nadat hem toegang is verleend, de verdere toegang wordt geweigerd. Onder deze omstandigheden is de toegangsweigering onrechtmatig.
4. Niet in geschil is dat verzoeker bij aankomst in Nederland ten overstaan van een medewerker van de Koninklijke Marechaussee te kennen heeft gegeven dat hij asiel wil aanvragen. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2011 kan in dat geval alleen de verdere toegang worden geweigerd.
5. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode wordt een onderdaan van een derde land die niet aan alle in artikel 5, eerste lid, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, en niet tot de in artikel 5, vierde lid, genoemde categorieën personen behoort, de toegang tot het grondgebied van de lidstaten geweigerd. Dit laat de toepassing van de bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming of inzake afgifte van een visum voor een verblijf van langere duur onverlet.
Ingevolge de preambule onder 20 van de Schengengrenscode eerbiedigt deze verordening de grondrechten en de beginselen die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Deze verordening wordt uitgevoerd met inachtneming van de verplichtingen van de lidstaten inzake internationale bescherming en non-refoulement.
6. Volgens vaste rechtspraak moet voor de uitleg van Unierechtelijke bepalingen niet enkel rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (Zie in dit verband met name arresten van 18 mei 2000, KVS International, C-301/98 onder punt 21 en van 23 november 2006, ZVK, C-300/05 onder punt 15).
7. De voorzieningenrechter leidt uit de tweede volzin van artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode af dat de toegangsweigering op basis van dit artikel niet in strijd mag zijn met bijzondere bepalingen inzake asielrecht en internationale bescherming. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kunnen die bijzondere bepalingen onder meer gelegen zijn in de richtlijn 2004/83/EG (de Definitierichtlijn), de richtlijn 2005/85/EG (de Procedurerichtlijn) en de richtlijn 2003/9/EG (de Opvangrichtlijn).
8. Op grond van het Unierecht is grenstoezicht op asielzoekers nog steeds mogelijk. Uit artikel 2, aanhef en onder k, gelezen in samenhang met de artikelen 3, eerste lid, en 7, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, volgt dat onder op het grondgebied van een lidstaat blijven ook wordt begrepen verblijf aan de grens of in een transitzone. Artikel 35 biedt de lidstaten de mogelijkheid om in een normale of een speciale procedure asielverzoeken aan de grens te behandelen. Hieruit kan in ieder geval worden afgeleid dat de Procedurerichtlijn er niet aan in de weg staat dat lidstaten de mogelijkheid hebben om in het kader van het grenstoezicht asielzoekers de verdere toegang tot het grondgebied, dat wil zeggen de feitelijke verdere binnenkomst in het grondgebied, te ontzeggen. Steun voor deze lezing is ook te vinden in de bewoordingen ‘aangehouden of onderschept wegens het niet op reguliere wijze overschrijden over land, over zee of door de lucht van de buitengrens’ in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder a, van de Terugkeerrichtlijn.
Voorts wordt voormelde lezing ondersteund door de preambule onder 16 van de Procedurerichtlijn waarin staat dat veel asielverzoeken worden gedaan aan de grens of in de transitzone van een lidstaat voordat een beslissing over de toegang van de asielzoeker is genomen. De lidstaten moeten bestaande procedures kunnen behouden die zijn aangepast aan de specifieke situatie van deze asielzoekers aan de grens. Er moeten gemeenschappelijke regels worden vastgesteld inzake de mogelijke uitzonderingen die in deze omstandigheden worden gemaakt ten aanzien van de waarborgen die asielzoekers normaliter genieten. Grensprocedures zijn voornamelijk van toepassing op asielzoekers die niet voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot het grondgebied van de lidstaten.
9. Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter de toegang in de zin van artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode in het geval van asielzoekers, zoals verzoeker, niet anders worden begrepen dan de verdere toegang. Een andere lezing van dit artikel zou immers in strijd zijn met voormelde bijzondere bepalingen inzake het asielrecht, in dit geval de Procedurerichtlijn. In navolging van de uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 15 augustus 2012 (LJN: BX4862) is de voorzieningenrechter derhalve van oordeel dat verweerder de verdere toegangsweigering van verzoeker, gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 juni 2012 (LJN: BW9432) inzake Anafé en voormelde uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2012, op goede gronden heeft gebaseerd op artikel 13 van de Schengengrenscode.
10. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen en nu de gronden waarop de toegangsweigering is gebaseerd door verzoeker niet bestreden zijn, heeft het administratief beroep van 7 september 2012 tegen de beschikking houdende weigering verdere toegang geen redelijke kans van slagen.
11. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep vrijheidsontneming
13. Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
14. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening moet het er vooralsnog voor worden gehouden dat aan eiser de toegang terecht is geweigerd.
15. Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
16. Blijkens de gedingstukken is op 11 september 2012 met betrekking tot eisers asielaanvraag een voornemen uitgebracht omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag. Op 12 september 2012 is een overnameverzoek op basis van de European Agreement on Transfer of Responsability for Refugees Strasbourg 16 october 1980 bij de Italiaanse autoriteiten ingediend.
17. Gelet op het vorenstaande en op hetgeen de voorzieningenrechter hiervoor ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening tegen de toegangsweigering heeft geoordeeld, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel, dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw dan wel dat de voortduring daarvan bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
18. Gesteld noch gebleken is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw dan wel dat de voortduring daarvan bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
19. Het beroep is ongegrond.
20. De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat zij de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet zal bevelen.
21. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W.S. Kiliç, rechter, tevens voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.I. Siers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2012.
griffier rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.