ECLI:NL:RBSGR:2012:BY0534

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
421828 FA RK 12-4602
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggeleiding van minderjarigen naar Engeland na ongeoorloofde overbrenging naar Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 30 augustus 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar Engeland. De vader had verzocht om de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen, die zonder zijn toestemming door de moeder naar Nederland waren overgebracht. De rechtbank oordeelde dat de stelling van de moeder, dat de vader het gezag niet uitoefende, niet was komen vast te staan. De rechtbank ging ervan uit dat partijen gezamenlijk gezag uitoefenden en dat de overbrenging van de minderjarigen in strijd was met het gezagsrecht van de vader. De rechtbank gelastte de teruggeleiding van vijf minderjarige kinderen naar Engeland, waarbij werd opgemerkt dat er geen sprake was van weigeringsgronden zoals worteling of ernstig risico op schade bij terugkeer. De rechtbank bepaalde dat de terugkeer uiterlijk op 8 september 2012 diende plaats te vinden, zodat de kinderen op tijd konden beginnen met het nieuwe schooljaar in Engeland. Tevens werd bepaald dat een eventueel hoger beroep de tenuitvoerlegging van de beschikking niet schorst, in het belang van de minderjarigen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van kinderrechters, waarbij de vader en moeder beiden waren vertegenwoordigd door hun advocaten. De rechtbank concludeerde dat de moeder niet had aangetoond dat de vader zijn gezag niet uitoefende en dat de minderjarigen bij terugkeer naar Engeland een veilige woonplek zouden hebben.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Meervoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 12-4602
Zaaknummer: 421828
Datum beschikking: 30 augustus 2012 (mondeling)
Internationale kinderontvoering
Beschikking op het op 21 juni 2012 ingekomen verzoek van:
[de vader],
hierna: de vader;
wonende te [plaats in Engeland],
advocaat: mr. H.P. Scheer te Utrecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats moeder],
advocaat: mr. M.T.N. Whiterod te Utrecht.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- de brief d.d. 26 juni 2012 met bijlagen behorende bij het verzoekschrift;
- de brief d.d. 5 juli 2012 met bijlagen van de zijde van de vader;
- het faxbericht d.d. 9 juli 2012 met bijlagen van de zijde van de vader;
- het faxbericht d.d. 10 juli 2012 van de zijde van de moeder.
Op 12 juli 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader met mr. F. van Rooy en de moeder vergezeld van haar advocaat. Ten behoeve van de vader is voorts verschenen dhr. A. Abdi en ten behoeve van de moeder dhr. O. Ilmi, beiden tolk in de Somalische taal. Het betrof hier een regiezitting in het kader van crossborder mediation in internationale kinderontvoeringszaken met als behandelend rechter, tevens kinderrechter, mr. M. Kramer.
Na genoemde regiezitting hebben de vader en de moeder getracht door middel van crossborder mediation, gefaciliteerd door het Mediation Bureau, onderdeel van het Centrum Internationale Kinderontvoering, tot een minnelijke schikking te komen. Het Mediation Bureau heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 16 juli 2012 meegedeeld dat de mediation niet is geslaagd.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- het faxbericht d.d. 28 augustus 2012 van de zijde van de moeder;
- het verweerschrift tevens houdende een zelfstandig verzoek;
- het faxbericht d.d. 29 augustus 2012 van de zijde van de moeder.
Op 30 augustus 2012 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank bij de meervoudige kamer behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vader en de moeder, beiden vergezeld van hun advocaat. Voorts zijn beide partijen bijgestaan door dhr. A. Abdi, tolk in de Somalische taal. Van de zijde van de vader zijn pleitnotities en nadere stukken overgelegd.
De minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben zich op 30 augustus 2012 in raadkamer uitgelaten over het verzoek.
Verzoek en verweer
De vader verzoekt de rechtbank de onmiddellijke terugkeer te bevelen van de minderjarigen:
- [geslachtsnaam], [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [geslachtsnaam], [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië,
- [geslachtsnaam], [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië,
- [geslachtsnaam], [minderjarige 5], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië,
- [geslachtsnaam], [minderjarige 6], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië,
althans hun terugkeer te bevelen op een datum die de rechtbank juist acht, waarbij de moeder de kinderen dient terug te brengen naar Engeland dan wel, indien zij dit nalaat, te bepalen op welke datum de moeder de kinderen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven zodat de vader de kinderen zelf mee kan nemen naar Engeland.
De moeder voert verweer tegen het verzoek, welk verweer hierna - voor zover nodig - zal worden besproken. Tevens heeft de moeder zelfstandig verzocht te bepalen dat, voor zover het verzoek van de vader en de Centrale Autoriteit wordt toegewezen, de kinderen bij wijze van voorlopige voorziening en in afwachting van een procedure in Engeland, hun verblijf in Nederland bij de moeder hebben.
Feiten
- De ouders zijn met elkaar gehuwd op [datum huwelijk] te [plaats huwelijk].
- Uit dit huwelijk zijn geboren de thans meerderjarigen:
- [geslachtsnaam], [jong-meerderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], en
- [geslachtsnaam], [jong-meerderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
alsmede de thans nog minderjarige kinderen:
- [geslachtsnaam], [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [geslachtsnaam], [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [geslachtsnaam], [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië,
- [geslachtsnaam], [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië,
- [geslachtsnaam], [minderjarige 5], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië en
- [geslachtsnaam], [minderjarige 6], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië.
- De ouders hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. Zij zijn belast met het gezamenlijk gezag over de minderjarigen.
- De moeder heeft in de maand juli 2011 de minderjarigen [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3], [minderjarige 4], [minderjarige 5] en [minderjarige 6] vanuit hun gewone verblijfplaats in [plaats in Engeland], Groot-Brittannië, naar Nederland overgebracht. Zij heeft hiervoor van de vader geen toestemming gekregen. Zij heeft in oktober 2011 toestemming gegeven aan [minderjarige 1] om terug te keren naar [plaats in Engeland], hetgeen [minderjarige 1] ook daadwerkelijk heeft gedaan. De overige minderjarigen verblijven thans nog bij de moeder in Nederland.
- Bij beschikking van de rechtbank Arnhem d.d. 11 mei 2012 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is een beslissing ten aanzien van de hoofdverblijf-plaats van de minderjarigen aangehouden tot 1 augustus 2012 pro forma. De echtscheidingsbeschikking is nog niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Beoordeling
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
De ongeoorloofde achterhouding
Het verzoek van de vader is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale kinderontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag). Nederland en Engeland zijn partij bij het Verdrag.
Het Verdrag heeft - voor zover hier van belang - tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin de kinderen zich bevonden direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor de kinderen te beperken.
Er is sprake van ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde achterhouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren geschiedt in strijd met een gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin de kinderen onmiddellijk voor hun overbrenging of vasthouding hun gewone verblijfplaats hadden en dit recht alleen of
gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden (artikel 3 van het Verdrag).
[minderjarige 2]
Partijen strijden thans niet meer over de vraag of [minderjarige 2] dient terug te keren naar [plaats in Engeland], Groot-Brittannië. Het verzoek van de vader zal daarom als niet langer weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
[minderjarige 3], [minderjarige 4], [minderjarige 5] en [minderjarige 6]
Zoals hiervóór vermeld staat tussen partijen vast dat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen voor de overbrenging in [plaats in Engeland], Groot-Brittannië, was. Voorts is uitgangspunt dat de ouders zijn belast met het gezamenlijk gezag en dat de moeder voor de overbrenging van de minderjarigen naar Nederland geen toestemming heeft verkregen van de vader.
De moeder heeft zich beroepen op het bepaalde in art. 13 lid 1 sub a van het Verdrag, stellende dat de vader zijn gezag niet daadwerkelijk uitoefende ten tijde van de overbrenging naar Nederland. Uiteindelijk heeft zij - naar de rechtbank begrijpt - dit verweer alleen nog gevoerd ten aanzien van [minderjarige 4], [minderjarige 5] en [minderjarige 6].
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij. Daartoe wordt vooropgesteld dat de voorwaarde dat het gezag daadwerkelijk wordt uitgeoefend in de rechtspraak ruim pleegt te worden uitgelegd en dat niet nodig is dat degene die met het gezag belast is de dagelijkse zorg voor het kind heeft. Voldoende is dat de met het gezag belaste ouder zich overeenkomstig de inhoud van het gezagsrecht de belangen van het kind aantrekt en dat het gezag dus geen 'lege huls' is (HR 20 oktober 2006, NJ 2007, 384). De bewijslast op dit punt ligt bij de moeder. Zij heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader, niet aangetoond dat hij het gezag niet uitoefende. Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is in tegendeel gebleken dat de vader zich de belangen van de minderjarigen heeft aangetrokken door betrokken te zijn bij bijvoorbeeld schoolactiviteiten, bij medische aangelegenheden van de minderjarigen en door met enige regelmaat samen met hen activiteiten te ondernemen. Overigens heeft de vader al op 22 september 2011 de Engelse Centrale Autoriteit ingeschakeld in verband met de ontvoering van de minderjarigen naar Nederland en heeft hij het afgelopen jaar de minderjarigen zeer regelmatig opgezocht in Nederland en heeft hij steeds actief contact met zijn gezin onderhouden. Dit bevestigt het beeld van een bij de kinderen betrokken vader.
Nu er minder dan één jaar is verstreken sinds de overbrenging van de minderjarigen naar Nederland, dit vond immers plaats in juli 2011 terwijl het verzoek is ingediend op 21 juni 2012, dient ingevolge artikel 12 van het Verdrag in beginsel de onmiddellijke terugkeer van de minderjarigen te volgen, tenzij er sprake is van één of meer weigeringsgronden als bedoeld in artikel 13 van het Verdrag.
Het beroep van de moeder op de worteling van de minderjarigen in Nederland krachtens artikel 12, lid 2, van het Verdrag wordt verworpen, nu nog geen jaar is verstreken tussen de overbrenging van de minderjarigen en de indiening van het verzoek door de vader. Bovendien heeft de moeder - tegenover de betwisting door de vader - niet aangetoond dat de minderjarigen in Nederland zijn geworteld. Zo hebben de minderjarigen in Nederland op diverse plaatsen verbleven (bij familie, in de vrouwenopvang [naam] in [plaats in Nederland] en thans sinds korte tijd in een woning in [plaats in Nederland]) en gaan zij pas sinds augustus 2012 naar een basisschool in [plaats in Nederland]. Tot slot heeft de minderjarige [minderjarige 3] verklaard heel graag haar school in Engeland af te willen maken, zodat ook op grond van haar verklaring worteling van deze minderjarige niet kan worden aangenomen.
De moeder heeft tot slot een beroep gedaan op de weigeringsgrond ex artikel 13, lid 1 sub b, van het Verdrag, stellende dat er ernstig risico bestaat dat de minderjarigen door hun terugkeer worden blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, of dat zij op andere wijze in een ondragelijke toestand worden gebracht. Vooropgesteld wordt dat deze weigeringsgrond volgens vaste jurisprudentie restrictief dient te worden uitgelegd en dat de bewijslast ook in zoverre op de moeder rust. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader toegezegd dat de moeder, bij terugkeer naar Engeland met de minderjarigen, tijdelijk in haar voormalige huurwoning kan terugkeren met de minderjarigen, terwijl de vader die woning dan zal verlaten, totdat de moeder vervangende woonruimte heeft gevonden. Voorts heeft hij toegezegd dat hij financiële steun zal helpen aanvragen ten behoeve van de minderjarigen. Er zijn geen andere feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit volgt dat er ernstig risico bestaat dat de minderjarigen na terugkeer in Groot-Brittannië worden blootgesteld aan geestelijk of lichamelijk gevaar dan wel dat zij op andere wijze in een ondragelijke toestand worden gebracht. De door de moeder gegeven toestemming voor terugkeer van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] staat hier ook haaks op. Nu de minderjarigen derhalve bij terugkeer een woonplek hebben en de vader bereid is mede voor hen te zorgen, is geen sprake van een situatie als bedoeld in voormelde weigeringsgrond, zodat het beroep op die weigeringsgrond moet worden verworpen.
Terugkeertermijn en eventuele schorsende werking van het appel
De rechtbank zal bepalen dat de minderjarigen uiterlijk op zaterdag 8 september 2012 terug dienen te keren naar Engeland, aangezien de scholen daar op maandag 10 september a.s. weer beginnen en de rechtbank het in hun belang acht dat zij vanaf het begin van het Engelse schooljaar weer aldaar onderwijs zullen volgen. Indien en voor zover de moeder niet met de minderjarigen meereist, dient de moeder de vader in de gelegenheid te stellen om tijdig met de minderjarigen terug te keren naar Engeland.
De rechtbank zal op grond van artikel 13, vijfde lid, van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering in het belang van de minderjarigen ambtshalve bepalen dat een eventueel in te stellen hoger beroep de tenuitvoerlegging van deze beschikking niet schorst, in verband met de aanvangsdatum van het nieuwe schooljaar in Engeland.
Het verzoek van de vader zal, in het licht van het vorenoverwogene, worden toegewezen als na te melden.
Bij deze stand van zaken heeft de vader geen belang meer bij zijn verzoek om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te horen, dan wel nadere stukken in het geding te brengen, zodat dit verzoek (reeds hierom) zal worden afgewezen.
Zelfstandig verzoek
De rechtbank zal bepalen dat zij geen rechtsmacht heeft om te beslissen op het zelfstandig verzoek van de moeder. Immers, nu de overbrenging als onrechtmatig wordt beschouwd, is de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Groot-Brittannië, zodat de Engelse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van het verzoek. Het aannemen van rechtsmacht inzake (en zeker het toewijzen van) het zelfstandige verzoek van de moeder zou het systeem van het Verdrag en van de Verordening Brussel II bis doorkruisen, nu dat haaks zou staan op het uitgangspunt dat in kinderontvoeringszaken de oorspronkelijke situatie zo spoedig mogelijk moet worden hersteld en dat vervolgens de rechter van de gewone verblijfplaats moet beslissen wat er met de minderjarigen moet gebeuren. Overigens acht de rechtbank het - zoals hierboven overwogen - in het belang van de minderjarigen dat zij zo snel mogelijk terugkeren naar [plaats in Engeland], Groot-Brittannië, om daar vanaf het nieuwe schooljaar onderwijs te kunnen volgen.
Dit alles leidt tot de navolgende beslissing.
Beslissing
De rechtbank:
gelast de terugkeer van de minderjarigen:
- [geslachtsnaam], [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
- [geslachtsnaam], [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië,
- [geslachtsnaam], [minderjarige 4], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië,
- [geslachtsnaam], [minderjarige 5], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië, en
- [geslachtsnaam], [minderjarige 6], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], Groot-Brittannië,
naar Engeland uiterlijk op 8 september 2012, waarbij de moeder de minderjarigen dient terug te brengen naar Engeland en beveelt, indien de moeder nalaat de minderjarigen terug te brengen naar Engeland, dat de moeder de minderjarigen met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, opdat de vader de minderjarigen uiterlijk op 8 september 2012 zelf mee terug kan nemen naar Engeland en bepaalt dat een eventueel in te stellen hoger beroep de tenuitvoerlegging van deze beschikking niet schorst;
verklaart dat zij geen rechtsmacht heeft om op het zelfstandige verzoek van de moeder te beslissen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. M.J. Alt - van Endt, M. Dam en A.M. Brakel, kinderrechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2012. Bij afwezigheid van de voorzitter wordt de beschikking ondertekend door de oudste rechter.