Parketnummer 09/757310-11
Datum uitspraak: 16 oktober 2012
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats],
thans preventief gehecht in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Scheveningen.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 9 maart 2012 (pro forma), 25 april 2012 (pro forma), 6 juli 2012 (pro forma) en 2 oktober 2012 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.M. van Gosen en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte mr. N. Kellouh, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
Het slachtoffer [A] heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 januari 2011 te 's-Gravenhage
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid (gouden) sieraden,in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [juwelier 1] en/of [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [A] heeft gedwongen tot de afgifte van een grote hoeveelheid (gouden) sieraden,in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [juwelier 1] en/of [A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- tonen en/of doorladen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of
- slaan met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen/op het hoofd van die [A] en/of
- op die [A] richten van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp)
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 februari 2011 te Rijswijk met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid goud en/of
sieraden en/of een of meer geldbedragen (van in totaal € 33.000), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan juwelier [juwelier 2] en/of [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [B],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- richten op die [B] van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en/of
- het vastbinden van handen en voeten met tie-rips en/of
- slaan met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen/op het hoofd van die [B];
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 2 mei 2011 te 's-Gravenhage te zamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons (merk Nokia) en/of een smartphone (merk Blackberry) en/of een of meer sleutel(s) en/of een computer (merk Compaq) en/of een camera (merk Canon) en/of twee horloges en/of een of meer geldbedragen (in totaal 2.700) en/of een grote hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan juwelier [juwelier 3] althans juwelier [juwelier 3][C], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [C],
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het:
- tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) met geluidsdemper en/of
- richten op die [C] van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) met geluidsdemper en/of
- bij de nek pakken en/of
- het vastbinden van handen en voeten met tie-rips en/of
- spuiten van een bijtende stof in de ogen van die [C];
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 6 december 2011 te Haarlem, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om telkens opzettelijk [D] en/of [E] wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet een zelfgemaakt mesje, althans een scherp voorwerp met zich mee heeft gevoerd en/of bij/in de hand heeft gehouden en/of (hierbij) die [D] vast heeft gegrepen (ten gevolge waarvan die [D] ten val kwam) en/of vervolgens die [E] met een arm bij/om de nek heeft gegrepen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 6 december 2011 te Haarlem opzettelijk een persoon (te weten [D]), heeft mishandeld door haar vast te grijpen (waardoor die [D] ten val kwam), waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
hij op of omstreeks 6 december 2011 te Haarlem opzettelijk een persoon (te weten [E]), heeft mishandeld door haar met een arm bij/om de nek te grijpen waarna hij, verdachte, met die [E] heeft geworsteld, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.1 Inleiding
Deze zaak draait om een drietal gewelddadige overvallen op juweliers, die hebben plaatsgevonden op respectievelijk 28 januari, 19 februari en 2 mei 2011. De verdenking luidt dat verdachte (een van) de dader(s) van deze overvallen is geweest.
Naast deze drie overvallen, is verdachte een vierde geweldsdelict ten laste gelegd, dat zou zijn gepleegd tegen twee verpleegkundigen in het Kennemergasthuis in Haarlem op 6 december 2011.
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder feit 1, tweede alternatief ten laste gelegde afpersing, alsmede de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal met geweld en de onder feit 3 ten laste gelegde diefstal met geweld in vereniging heeft begaan. Ten aanzien van feit 4 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de onder feit 4 eerste cumulatief ten laste gelegde poging wederrechtelijke vrijheidsberoving, meermalen gepleegd, alsmede de onder feit 4 tweede en derde cumulatief ten laste gelegde mishandelingen heeft begaan.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit niet uitgelaten over de vraag of het bewezen kan worden. Zij heeft betoogd dat voor de onder 2 en 3 ten laste gelegde overvallen onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is en daarom vrijspraak bepleit ten aanzien van deze feiten. De raadsvrouw heeft betoogd dat het onder feit 4 ten laste gelegde geen poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving oplevert. Ten aanzien van de mishandelingen heeft ze in dit kader geen verweren gevoerd.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging1
FEIT 1
Verdachte heeft het onder 1 ten laste gelegde feit bij de rechter-commissaris bekend. Ter terechtzitting heeft hij gesteld zich niets meer te kunnen herinneren. Wel heeft hij zichzelf ter terechtzitting herkend op de van deze overval getoonde camerabeelden. De raadsvrouw heeft geen vrijspraak bepleit. Gezien deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank, conform artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met een opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen:
- de aangifte van [A]2;
- de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris (inbewaringstelling)3;
- het forensisch technisch proces-verbaal4;
- het proces-verbaal van bevindingen 'Identificaties van dactyloscopische sporen5;
- de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting, inhoudende dat hij zichzelf heeft herkend op de getoonde beelden van de overval6;
- de eigen waarneming van de rechtbank ter terechtzitting van 2 oktober 2012 van de veiliggestelde beelden van 28 januari 2011 van een camera geplaatst in het bedrijf [juwelier 1], gevestigd aan de [adres 1] te Den Haag, welke waarneming inhoudt dat verdachte een sprekende gelijkenis vertoont met de dader van de overval, die te zien is op deze beelden.
Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat aangever [A] door verdachte is gedwongen tot de afgifte van zijn sieraden en dat verdachte niet zelf de sieraden heeft weggenomen. De rechtbank zal daarom ten aanzien van dit feitencomplex de afpersing van aangever [A] bewezen verklaren en verdachte vrijspreken van de diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld.
FEIT 2
Uit het geheel van feiten en omstandigheden leidt de rechtbank op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Aangever [B] heeft verklaard dat hij op 19 februari 2011 in zijn juwelierszaak in Rijswijk is overvallen. Een klant, die hij herkend had als iemand die de dag daarvoor een aanbetaling bij hem had gedaan op een ketting, stond ineens achter hem in de werkruimte achter de winkel waar hij die ketting wilde gaan pakken. Aangever zag dat de man een pistool op hem richtte. Aangever werd door de man in een stoel geduwd en zijn handen en voeten werden met tie-wraps vastgebonden. Aangever voelde dat hij van deze man twee harde klappen kreeg met het pistool op zijn linkerslaap. Aangever zag dat de man de kluis leeghaalde en een tas vulde met al het goud en de sieraden. In de kluis lag ongeveer 4,5 kilo aan goud en een geldbedrag van € 33.000,-. Dit heeft de man ook weggenomen7. Aangever denkt dat de dader van Marokkaanse afkomst is, omdat hij Arabisch met hem sprak.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft een tolk Arabische talen en dialecten naar opgenomen telefoongesprekken laten luisteren die verdachte tijdens zijn detentie heeft gevoerd en gevraagd deze te vergelijken met geluidsopnamen van de overval op aangever [B]. De tolk heeft vervolgens verklaard dat beide stemmen hetzelfde dialect hebben en ook gelijkend zijn, al kan ze niet met 100% zekerheid zeggen dat het om dezelfde persoon gaat8.
Ten aanzien van de manier waarop de overvaller te werk ging, overweegt de rechtbank het volgende.
Alle drie de juweliers hebben verklaard dat de overvaller eerder als klant in hun zaak is geweest en dat zij daarom in goed vertrouwen de deur voor hem hebben geopend9. Met alle drie de juweliers sprak de dader Arabisch10. Verder werden alle drie de juweliers bedreigd door het tonen en richten van een vuurwapen en komen de eerste twee overvallen wat betreft het toegepaste geweld overeen doordat deze juweliers met een vuurwapen tegen het hoofd zijn geslagen, hoewel ze zich niet verzetten.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat de overval op de juwelier in Rijswijk net als de overval op de juwelier in de [adres 1] en die op de [juwelier 3] door een en dezelfde persoon zijn gepleegd, namelijk een jongen die hij kent onder de naam [X].
Getuige heeft hierover verklaard dat hij op TV West en in het programma 'Opsporing Verzocht' beelden heeft gezien van alle drie de overvallen. Getuige kent de jongen die hij bedoelt en die in Marokko [X] heet, vanaf 2002/2003. Die jongen heeft twee nationaliteiten, de Duitse en de Marokkaanse. Getuige heeft hem leren kennen in de trein, waar zij beiden als zakkenroller in hun onderhoud voorzagen. Die jongen heeft bij hem aan de [adres 2] te Den Haag verbleven. Een week voor de eerste overval op de [adres 1] heeft hij tegen getuige gezegd dat hij wat beters wilde dan zakkenrollen en dat hij een klapper wilde maken door een overval te plegen of iemand te rippen.
Getuige heeft verklaard dat hij de jongen op de beelden van de drie overvallen herkent aan het loopje, de houding, de manier waarop hij een hand gaf, zijn lach, zijn lichaamsbouw en zijn manier van kleden. Hij heeft de jongen twee/drie weken na de overval op de [adres 1] gesproken toen die hem belde vanuit Marokko. Getuige vroeg hem wat hij had gedaan en toen vroeg die jongen hem: "Wat heb je gezien? Wat weten ze?" Eind vorig jaar heeft getuige nog geld naar de jongen overgemaakt via de Western Union. Het geld ging naar [plaats], Marokko. De jongen woonde volgens de getuige in Duitsland in [plaats] en sprak Nederlands met een Duits accent, maar met mensen onderling praatte hij Arabisch11.
In zijn tweede verklaring bij de politie heeft getuige [getuige 1] nader verklaard over de jongen die hij herkende op de beelden van de overvallen. Die jongen heeft getuige een Duits paspoort laten zien en daarin stond een naam '[deel naam verdachte] en dan nog wat. Getuige had 150 euro overgemaakt naar de jongen onder de naam [X] via Western Union. Over de beelden van de overval op de juwelier in Rijswijk heeft getuige verklaard dat die roze trui en dat bloemetjesoverhemd echt iets voor hem waren, omdat hij heel perfectionistisch in zijn kleding was. Hij besteedde echt aandacht aan zijn kleding. Over de overval op de [adres 1] had die jongen hem verteld dat het snel was gegaan en dat het goed geld was.
In 2010 zagen de getuige en de jongen elkaar elke doordeweekse dag in de trein12.
Betrouwbaarheid verklaring getuige [getuige 1]
De rechtbank acht de verklaringen van getuige [getuige 1] betrouwbaar en gaat er vanuit dat hij het in zijn verklaringen heeft over verdachte. De rechtbank baseert zich daarbij op het volgende.
- De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de jongen die hij bedoelde twee/drie weken na de overval op de [adres 1] telefonisch heeft gesproken vanuit Marokko. Dit deel van de verklaring van de getuige wordt ondersteund door de reisbewegingen van verdachte zoals die blijken uit zijn paspoort.
De rechtbank merkt hierbij op, dat het een feit van algemene bekendheid is dat de namen van enkele maanden van het jaar, die bij het navolgende van belang zijn, in het Frans luiden: janvier (januari), février (februari), avril (april) août (augustus) en novembre (november). De woorden 'entrée' en 'sortie' op het stempel betekenen respectievelijk 'binnenkomst' en 'vertrek' (wat eveneens van algemene bekendheid is).
In het paspoort van verdachte staan onder meer de volgende stempels:
"29 JAN 2011 ENTREE";
"15 FEV 2011 SORTIE";
"21 FEV 2011 ENTREE";
"10 AVR 2011 SORTIE;
"02 AOUT 2011 ENTREE.
Bovendien staat er een stempel "22 NOV 2011 SORTIE" in het paspoort van verdachte en verdachte is op die dag, komende vanuit Marokko,aangehouden op een vliegveld in België13. De rechtbank gaat er dan ook van uit, dat genoemde stempels betrekking hebben op reizen van verdachte van en naar Marokko.
Uit de stempels in het paspoort van verdachte blijkt daarmee dat hij een dag na de overval op de [adres 1] (die immers plaatsvond op 28 januari 2011) naar Marokko is gereisd en daar ongeveer twee en een halve week heeft verbleven. De verklaring van [getuige 1] dat verdachte hem twee/drie weken na deze overval vanuit Marokko heeft gebeld, wordt dus ondersteund door de gegevens van het paspoort van verdachte.
Uit vermelde stempels blijkt ook, dat verdachte vier dagen voordat de overval in Rijswijk plaatsvond Marokko weer heeft verlaten. Twee dagen na 19 februari 2011, de datum van die overval, is verdachte wederom naar Marokko vertrokken. Ook ten tijde van de laatste overval op 2 mei 2011 was verdachte niet in Marokko.
- De getuige [getuige 1] heeft voorts op 11 oktober 2011 verklaard dat hij eind vorig jaar via Western Union 150 euro naar de persoon die hij herkende op de camerabeelden heeft overgemaakt op naam van [X] in [plaats in Marokko]. Dit deel van de verklaring van de getuige wordt ondersteund door het overzicht van betalingen van en aan getuige via Western Union in het dossier. Hieruit blijkt dat [getuige 1] op 20 november 2010 vanuit Den Haag 100 euro heeft overgemaakt naar [X anders gespeld] en dat de uitbetaling is gedaan in [plaats], Marokko. Op 22 november is op dezelfde manier 50 euro overgemaakt.
Uit het overzicht van Western Union blijkt dat op 5 november 2010 [verdachte] vanuit Den Haag 150 euro heeft overgemaakt naar [getuige 1]14. Uit deze laatste transactie blijkt eens temeer dat getuige [getuige 1] en verdachte elkaar kennen.
- Dat verdachte ook [X] of [X anders gespeld] wordt genoemd, blijkt uit een afgeluisterd telefoongesprek dat verdachte tijdens zijn detentie met zijn moeder voerde. In dat gesprek werd hij door zijn moeder met [X anders gespeld] aangesproken. Hoewel hij haar verbeterde, noemde ze hem aan het eind van het gesprek weer [X anders gespeld].15
- De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij verdachte kende uit de trein, omdat zij daar beiden zakken rolden. Dit deel van de verklaring van de getuige wordt ondersteund door het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 2 december 2011. In dit uittreksel staat onder parketnummer 16/277159-10 vermeld dat verdachte door de spoorwegpolitie is aangehouden op 20 december 2010 ter zake van diefstal.
- Getuige [getuige 1] heeft verdachte herkend als de overvaller van de juwelier aan de [adres 1]. Ook verdachte zelf en de rechtbank herkennen verdachte op deze beelden als de dader. De herkenning door [getuige 1] van verdachte als een van de daders van de derde overval wordt ondersteund door technisch bewijs in de vorm van DNA. Dit geeft extra gewicht aan de herkenning van verdachte door [getuige 1].
Als de dader van feit 2.
De rechtbank stelt vast, dat de verklaring van getuige [getuige 1] zodanig door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund, dat deze betrouwbaar moet worden geacht en bruikbaar is voor het bewijs.
Het is gezien het vorenstaande afdoende duidelijk dat [getuige 1] verdachte bedoelde met [X] dan wel [deel naam verdachte] en ook, dat hij hem goed kende. De rechtbank acht de stellige herkenning door [getuige 1] van de dader van de overval in Rijswijk als dezelfde man die ook de overval op de [adres 1] had gepleegd, dan ook een relevant bewijsmiddel.
De raadsvrouw heeft er nog op gewezen dat getuige [getuige 1] toen hij op 19 juni 2012 bij de rechter-commissaris werd gehoord aanzienlijk minder stellig heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat de getuige in dit verhoor op geen van de hiervoor vermelde punten is teruggekomen van zijn verklaringen bij de politie.
De rechtbank zal gezien het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen verklaren dat verdachte de ten laste gelegde diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld heeft gepleegd.
FEIT 3
Uit het geheel van feiten en omstandigheden leidt de rechtbank op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Aangever [C] heeft verklaard dat op 2 mei 2011 te 10:40 uur zijn juwelierszaak [juwelier 3], ook [juwelier 3] genaamd, aan de [adres 3] in Den Haag is overvallen door twee mannen. De eerste dader was iemand die al eerder als klant in zijn zaak was geweest om een batterijtje van een horloge te laten vervangen. Terwijl deze man met hem stond te praten, kwam er nog een man binnen. Dat kon, omdat man 1 de deur open had laten staan. Man 1, die een bruin/zwart kleurige lederen tas bij zich had, had ineens een zwart vuurwapen met een geluidsdemper in zijn handen en richtte dit op het gezicht van [C]. Man 2 zei, dat ze hem niets zouden doen als hij ook niets deed. Man 1 heeft aangever bij zijn nek gepakt. Aangever hoorde de mannen onderling en tegen hem Arabisch praten. Hij heeft verklaard dat hij van man 1 op zijn buik moest gaan liggen en dat zijn handen en voeten met tie-wraps werden vastgemaakt. Terwijl aangever op de grond lag, zag hij dat man 1 sieraden in de tas stopte. Hij hoorde dat ze nog meer kasten doorzochten. Er werd aangever een panty over zijn hoofd getrokken en tot slot werd een bijtende stof in zijn ogen gespoten16.
Aangever heeft in zijn tweede verhoor verklaard dat uit zijn zaak zijn weggenomen: twee Nokia's, een Blackberry, sleutels, een Compaq computer, een Canon camera, twee horloges, drie zakken met ongeveer 330 gram aan sieraden in zilver en 3897,20 gram aan gouden sieraden, alsmede een geldbedrag van € 2700,-17. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat met een Nokia een mobiele telefoon wordt bedoeld en met een Blackberry een smartphone.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij op 2 mei 2011 vanuit een bouwkeet, geplaatst bij [adres dicht bij adres 3] in Den Haag, twee mannen uit de richting van de [kade] zag komen lopen en zag dat zij vervolgens op een terras (de rechtbank begrijpt: op het [plein]) gingen zitten. Eén van de mannen had een koffiebeker bij zich. De getuige heeft verklaard dat hij omstreeks 10:00 uur twee foto's heeft gemaakt van deze mannen. Een half uurtje later hoorde de getuige van een collega dat er aan de overkant van de straat een juwelier was overvallen. De getuige heeft zich vervolgens gemeld bij de ter plaatse gekomen politie en hij heeft de koffiebeker die nog op het terras op de grond lag, zonder deze zelf aan te raken, aan de politie overhandigd18.
Op één van de foto's van de getuige is te zien dat er twee mannen op een terras zitten en dat bij hun tafeltje een bruine lederen tas staat19.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft de beelden van de Geïntegreerde Monitor Centrale (GMC) bekeken naar aanleiding van de overval op juwelier [juwelier 3] en heeft hierover onder meer het volgende verklaard.
De camera richt zich vanaf de [kade] over de [straat adres 3]. Precies op de hoek [straat adres 3]/[kade] is juwelier [juwelier 3] te zien. Op de beelden is te zien dat één persoon (dader 1) met een donker gekleurde schoudertas vanaf het [plein] de [straat adres 3] oversteekt. De andere man (dader 2) komt even later ook vanaf het [plein]. Vervolgens is te zien dat dader 1 om 10:24:27 uur de juwelierszaak binnenloopt. Omstreeks 10:25:13 is ook dader 2 in de winkel. Omstreeks 10:33:37 uur komt dader 2 de zaak uitgelopen. Omstreeks 10:33:50 uur komt ook dader 1 naar buiten. In zijn linkerhand houdt hij een lichtblauwe vuilniszak vast. Tevens is te zien dat hij nog steeds een donkere, vermoedelijk bruine, schoudertas om zijn nek heeft hangen20.
Het Nederland Forensisch Instituut heeft de koffiebeker onderzocht op DNA en dit vergeleken met het DNA van verdachte. De conclusie uit hun berekening luidt dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard21.
De rechtbank zal op grond van deze bewijsmiddelen, de al bij de bespreking van feit 2 vermelde herkenning van verdachte als een van de overvallers door getuige [getuige 1] en de eveneens al vermelde overeenkomsten in de modus operandi bewezen verklaren dat verdachte de ten laste gelegde diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld in vereniging met een ander heeft gepleegd.
FEIT 4
Uit het geheel van feiten en omstandigheden leidt de rechtbank op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Aangeefster [D] heeft verklaard dat zij op 6 december 2011 door een gedetineerde in het Kennemergasthuis in Haarlem is vastgegrepen, terwijl zij hem, zittend op haar knieën, hielp op de postoel. Zij is vervolgens met een harde klap op haar stuitje gevallen, waarna zij een pijnscheut voelde onder in haar rug ter hoogte van haar stuitje22.
Aangeefster [E] heeft verklaard dat zij op 6 december 2011 door de gedetineerde [verdachte] in het Kennemergasthuis in Haarlem in een soort wurghouding bij haar nek is vastgepakt. [verdachte] had een arm geheel om haar nek gelegd, waardoor zij schaafwonden en open wondjes in haar nek en rechterhand heeft opgelopen en achter haar rechteroor een kras. Zij had ook een schraal gevoel in haar nek23.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat hij op 6 december 2011 heeft gezien dat [verdachte] opsprong en een zuster vastpakte, waarna hij een andere zuster om haar nek vastpakte24.
Getuige [getuige 4] heeft verklaard dat hij op 6 december 2011 heeft gezien dat [verdachte] opsprong en een zuster vastgreep, waarna hij een andere zuster met zijn rechterarm om haar keel vastpakte.25
Uit de hiervoor opgesomde bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank geen begin van uitvoering van een door verdachte voorgenomen misdrijf om aangeefsters van hun vrijheid te beroven af te leiden. De gedragingen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank niet te kwalificeren als gericht op voltooiing van dat misdrijf. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde.
De rechtbank zal gelet op de bewijsmiddelen wel de onder tweede en derde cumulatief/alternatief ten laste gelegde mishandelingen van aangeefsters bewezen verklaren.
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1. tweede alternatief
hij op 28 januari 2011 te 's-Gravenhage met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [A] heeft gedwongen tot de afgifte van een grote hoeveelheid gouden sieraden toebehorende aan [A], welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- tonen en doorladen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en
- slaan met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die [A] en
- op die [A] richten van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp);
2.
hij op 19 februari 2011 te Rijswijk met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een grote hoeveelheid goud en sieraden en een geldbedrag van in totaal € 33.000 toebehorende aan juwelier [B], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [B], gepleegd met het oogwerk om die diefstal voor de breiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- richten op die [B] van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) en
- vastbinden van handen en voeten met tie-wraps en
- slaan met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) tegen het hoofd van die [B];
3.
hij op 2 mei 2011 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons (merk Nokia) en een smartphone (merk Blackberry) en sleutels en een computer (merk Compaq) en een camera (merk Canon) en twee horloges en een geldbedrag (in totaal € 2.700) en een grote hoeveelheid sieraden toebehorende aan juwelier [juwelier 3], althans juwelier [juwelier 3] en/of [C], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen die [C], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor de bereiden en gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld bestonden uit het:
- tonen van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) met geluidsdemper en
- richten op die [C] van een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) met geluidsdemper en
- het vastbinden van handen en voeten met tie-wraps en
- spuiten van een bijtende stof in de ogen van die [C];
4. tweede en derde cumulatief
hij op 6 december 2011 te Haarlem opzettelijk een persoon (te weten [D]), heeft mishandeld door haar vast te grijpen waardoor die [D] ten val kwam, waardoor deze pijn heeft ondervonden;
hij op 6 december 2011 te Haarlem opzettelijk een persoon (te weten [E]), heeft mishandeld door haar met een arm om de nek te grijpen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting verzocht verdachte met betrekking tot feit 1 en feit 4 ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Ten aanzien van feit 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verdachte zijn dagelijkse medicatie zou zijn onthouden, waardoor verdachte in een zodanige psychische toestand zou zijn geraakt dat hij het onder 4 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Deze psychische toestand van de verdachte werd volgens de raadsvrouw geïllustreerd door zijn opmerking vlak voor zijn handelen, te weten: "Angst, ik heb angst". Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van psychische overmacht.
De rechtbank begrijpt de raadsvrouw aldus dat zij heeft gevraagd verdachte wegens zijn geestesgesteldheid van alle rechtsvervolging te ontslaan ten aanzien van de feiten 1 en 4.
Om tot het oordeel 'ontoerekenbaarheid' te komen is vereist dat bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens bestaat. Verder moet er een causaal verband bestaan tussen die abnormale geestesgesteldheid en de verweten gedraging en moet de geestesgesteldheid zodanig zijn, dat zij aan de toerekening van het feit aan de dader in de weg staat.
Een Pro Justitia dubbelrapportage door een psychiater en een psycholoog heeft geen diagnose opgeleverd. Het advies was observatie in het Pieter Baan Centrum. Verdachte heeft echter niet willen meewerken aan een onderzoek naar zijn geestesgesteldheid in het Pieter Baan Centrum. In een verslag van 28 september 2012 van de observaties die daar zijn verricht hebben psychiater M.J. van Haaren en psycholoog A.H. Bouman gemeld dat het trekken van diagnostische conclusies niet mogelijk was. Aanwijzingen voor een psychotische stoornis zijn niet gevonden. Het staken van de anti-psychotische medicatie die betrokkene gebruikte, leidde niet tot het ontstaan van psychotische symptomen.
De rechtbank ziet in de haar ter beschikking staande informatie geen aanknopingspunten om tot de conclusie te komen dat verdachte ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard en verwerpt daarom dit verweer. Het subsidiaire verweer van de raadsvrouw, dat er sprake zou zijn van psychische overmacht, is niet nader onderbouwd en wordt reeds daarom verworpen door de rechtbank.
Dit betekent dat verdachte strafbaar is, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte ter zake van het onder feit 1 tweede alternatief, feit 2, feit 3 en feit 4 eerste, tweede en derde cumulatief ten laste gelegde een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 10 jaar, met aftrek van de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de rechtbank met de navolgende persoonlijke omstandigheden van verdachte rekening houdt bij het bepalen van de eventuele strafmaat. Verdachte heeft een vreselijke jeugd gehad en is hier in Nederland volledig afgesloten van zijn enige sociale 'netwerk', te weten zijn moeder die in Marokko woont. Verdachte is niet meer afhankelijk van drugs en alcohol en wil zijn leven in Marokko oppakken. Ten slotte is verdachte een first offender en is hij al voldoende gestraft voor wat hij heeft gedaan.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan drie gewelddadige overvallen op juweliers in Den Haag en Rijswijk. De verdachte heeft bij alle drie de overvallen de slachtoffers bedreigd met een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp. Bovendien heeft hij de eigenaren van de eerste twee juwelierszaken verwond door hen met dat vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp tegen het hoofd te slaan. Bij de laatste overval is de eigenaar in zijn ogen gespoten met een bijtende stof en bij de twee laatste overvallen zijn de handen en voeten van de eigenaren vastgebonden met tie-wraps.
Door aldus te handelen hebben verdachte en bij de laatste overval ook zijn mededader de benadeelden grote vrees aangejaagd en voorts voor hen zeer omvangrijke schade en overlast veroorzaakt. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. De ervaring leert dat slachtoffers van overvallen in het algemeen langdurig lijden onder de psychische gevolgen daarvan. Het slachtoffer [A] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet meer in zijn juwelierszaak durft te staan en dat hij nog altijd frequent nachtmerries heeft. Het slachtoffer [B] heeft geschreven dat hij nog veel last heeft van angst, wantrouwig is en slecht eet.
Daarnaast versterken feiten als deze reeds in de samenleving bestaande gevoelens van onrust en onveiligheid.
De verdachte heeft zich gedurende zijn voorlopige hechtenis bovendien schuldig gemaakt aan de mishandeling van twee verpleegkundigen. Eén van de verpleegkundigen heeft tijdens haar aangifte verklaard dat zij in haar beroep wel vaker incidenten heeft meegemaakt, maar dat zij zich nog nooit zo persoonlijk aangevallen heeft gevoeld. Met name in hulpverlenende beroepen zoals in de verpleging is het van essentieel belang dat er een veilige werkomgeving bestaat. Dit maakt het handelen van verdachte verwerpelijk.
De psychiater H. Wind en de klinisch psycholoog dr. R.A.R. Bullens adviseerden in hun Pro Justitia rapportages van respectievelijk 15 maart 2012 en 27 februari 2012 verdachte ter observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum, ten einde te komen tot mogelijke diagnostiek en eventueel daaruit voortvloeiende behandelingsmogelijkheden. Ook de reclassering kwam tot dit advies. De verdachte heeft in de gesprekken met deze psychiater en psycholoog en tegenover de reclassering namelijk verklaard dat hij zich niets kan herinneren. Verdachte is vervolgens ter observatie in het Pieter Baan Centrum geplaatst, maar heeft na twee weken zijn verdere medewerking geweigerd. In verband met die weigering heeft het Pieter Baan Centrum zoals reeds vermeld gerapporteerd dat er geen diagnose gesteld kan worden en dus geen advies over verdachte kan worden uitgebracht.
Nu verdachte met betrekking tot zijn persoonlijke omstandigheden heeft verklaard zich op relevante punten niets meer te kunnen herinneren en bij het onderzoek bij het Pieter Baan Centrum heeft geweigerd verdere medewerking te verlenen, is omtrent de mate waarin de feiten hem eventueel kunnen worden toegerekend geen oordeel te geven. De rechtbank van oordeel dat verdachte voor geheel toerekeningsvatbaar moet worden gehouden.
De LOVS-oriëntatiepunten vermelden een gevangenisstraf van 2 jaar voor een overval. Het gebruik van een vuurwapen of daarop gelijkend voorwerp jegens personen geldt als strafverzwarend, net als het in vereniging met een of meerdere anderen plegen van een dergelijk feit.
Gezien de bijzondere ernst van de feiten en het feit dat verdachte in een periode van slechts iets meer dan vier maanden drie van dergelijke feiten heeft gepleegd, acht de rechtbank een langdurige vrijheidsstraf aangewezen. Bij de bepaling van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de hiervoor genoemde LOVS-oriëntatiepunten en straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd.
7. De vordering van de benadeelde partij [A] (feit 1)
De schadevergoedingsmaatregel
[A] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 43.304,50.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te weten € 2.000,- aan immateriële schadevergoeding en € 27.500,- (gestolen sieraden) en € 2.702,- (gederfde inkomsten) aan materiële schadevergoeding en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 32.202,-, subsidiair 196 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A].
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid bepleit, omdat een vordering van een dergelijke omvang, waarvan een dag voor de zitting nog een wijziging van 50 bladzijden is gekomen, niet behandeld dient te worden door de strafrechter, maar door de civiele rechter.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 2.000,-, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2.000,--.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 28 januari 2011 is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze in zoverre vanwege de complexiteit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het is de rechtbank niet mogelijk op basis van de ingediende stukken en de ter zitting verstrekte toelichting een verantwoord standpunt in te nemen over de waarde van de gestolen sieraden en de hoogte van het bedrag dat benadeelde niet vergoed heeft gekregen van de verzekering. Evenmin is een eenduidig oordeel te vellen over de gederfde inkomsten.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2.000,--, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A], te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente, te rekenen vanaf het ontstaan van de schade.
8. De vordering van de benadeelde partij [B] (feit 2)
De schadevergoedingsmaatregel
[B] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 171.091,46.
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te weten € 2.500,- aan immateriële schadevergoeding en € 33.000,- aan materiële schadevergoeding en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 35.500,-, subsidiair 213 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B].
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen, omdat verdachte voor het feit waar de vordering betrekking op heeft, te weten feit 2, dient te worden vrijgesproken.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering, voor zover deze betrekking heeft op de posten 3 (gestolen contant geld) en 7 (sloten vervangen), is voldoende onderbouwd dan wel aannemelijk gemaakt door de benadeelde partij. De rechtbank acht deze vordering voorts, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 2.500,- (post 10), als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar. Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 35.840,-.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren, aangezien deze in zoverre vanwege de complexiteit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Uit de overgelegde nota's kan de rechtbank niet afleiden wat de door betrokkene geleden schade door de diefstal van de sieraden is geweest.
De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 35.840,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B].
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 57, 63, 300, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 1 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit, alsmede het onder 4 als eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 tweede alternatief, 2, 3 en 4 tweede en derde cumulatief ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, tweede alternatief:
afpersing;
ten aanzien van feit 2:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 3:
diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogwerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 4 tweede en derde cumulatief:
mishandeling, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 JAAR;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [A], een bedrag van € 2.000,--, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 januari 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, en aan
- [B], een bedrag van € 35.840,-;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat zij dit gedeelte van de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
- € 2.000, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [A], vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 januari 2011 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, en een bedrag groot
- € 35.840,-, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [B];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 respectievelijk 214 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Eisses, voorzitter,
mrs. M. van Seventer en A. Dantuma Hieronymus, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.N. Schuurmans-van Erkel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 oktober 2012.
Mr. A. Dantuma Hieronymus is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina's, betreft dit de pagina's van het proces-verbaal van de regiopolitie Haaglanden, bestaande uit een Algemeen dossier, Zaaksdossier Jakshals, Zaaksdossier Ster, Zaaksdossier Wax en Zaaksdossier Haarlem, allen met bijlagen (doorgenummerd blz. 3 t/m 1312).
2 Proces-verbaal aangifte [A] van 28 januari 2011, blz. 173 onderste helft van de bladzijde
3 Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling van 2 december 2011, punten 2 en 3
4 Forensisch technisch proces-verbaal van 19 september 2011, blz. 186 laatste regel, blz. 187 midden, blz. 190 bovenaan, blz. 191 midden
5 Proces-verbaal van bevindingen van 22 augustus 2011, blz. 198 derde alinea van onder
6 Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 2 oktober 2012
7 Proces-verbaal aangifte [B] van 19 februari 2011, blz. 368 laatste alinea en 369 eerste, tweede en derde alinea
8 Proces-verbaal van bevindingen van 30 januari 2011, blz. 574 laatste alinea
9 Proces-verbaal aangifte [A] van 28 januari 2011, blz. 172 onderaan en 173 bovenaan
Proces-verbaal aangifte [B] van 19 februari 2011, blz. 368 midden
Proces-verbaal aangifte [C] van 2 mei 2011, blz. 624 onderaan
10 Proces-verbaal van aangifte [A] van 28 januari 2011, blz. 174 bovenaan. En Proces-verbaal aangifte [C] van 2 mei 2011, blz. 626
11 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 11 oktober 2011, blz. 286 onderaan, 287 en 288 bovenaan
12 Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] van 8 februari 2012, blz. 301 en 302
13 Proces-verbaal paspoort van 13 januari 2012, blz. 91
14 Proces-verbaal van bevindingen van 13 juni 2012, blz. 1253 midden
15 Proces-verbaal blz 116 e.v.
16 Proces-verbaal aangifte [C] van 2 mei 2011, blz. 625 laatste alinea, blz. 626 eerste en derde alinea
17 Proces-verbaal verhoor aangever [C] van 6 mei 2011, blz. 630 tweede alinea
18 Proces-verbaal aangifte [getuige 2] van 2 mei 2011, blz. 666 en blz. 667 bovenaan
19 Foto gemaakt door getuige [getuige 2], als bijlage gevoegd bij het proces-verbaal aangifte, blz. 673 onderaan
20 Proces-verbaal van bevindingen van 12 mei 2011, blz. 706 en 707
21 Rapport van het NFI op 5 april 2012 opgemaakt door NFI-deskundige dr. I.E.P.M. Blom, blz. 1212 midden
22 Proces-verbaal aangifte [D] van 6 december 2011, blz. 1228 onderaan en 1229 bovenaan
23 Proces-verbaal aangifte [E] van 6 december 2011, blz. 1231 onderste helft
24 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] van 6 december 2011, blz. 1236 eerste en tweede alinea
25 Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] van 6 december 2011, blz. 1238 onderaan en blz. 1239 laatste zin van de verklaring