ECLI:NL:RBSGR:2012:BY0151

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
405889 - HA RK 11-654
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het Nederlanderschap van een minderjarige na erkenning en vernietiging van erkenning

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 oktober 2012 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van de minderjarige [B], vertegenwoordigd door haar moeder [A]. Het verzoek is ingediend omdat [B] door erkenning van haar Chinese nationaliteit door [D] haar Nederlandse nationaliteit zou hebben verloren. De rechtbank heeft vastgesteld dat verlies van de Nederlandse nationaliteit zou leiden tot staatloosheid, wat in strijd is met de Rijkswet op het Nederlanderschap. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 26 oktober 2011 werd ingediend, gevolgd door correspondentie tussen de betrokken partijen, waaronder de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en de officier van justitie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat [B] bij haar geboorte de Chinese nationaliteit verkreeg en op 31 maart 2003 door erkenning door [D] de Nederlandse nationaliteit verwierf. Echter, de erkenning werd op 24 augustus 2009 door de rechtbank vernietigd, wat normaal gesproken zou leiden tot verlies van de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank oordeelde echter dat, aangezien [B] haar Chinese nationaliteit had verloren door de erkenning, het verlies van de Nederlandse nationaliteit zou resulteren in staatloosheid. Dit is in strijd met artikel 14 lid 4 van de Rijkswet op het Nederlanderschap, dat bepaalt dat verlies van het Nederlanderschap niet mag plaatsvinden indien dit staatloosheid tot gevolg heeft.

Daarom concludeerde de rechtbank dat [B] haar Nederlandse nationaliteit niet had verloren en dat het verzoek tot vaststelling van haar Nederlanderschap werd toegewezen. Het verzoek van [A] om een deskundige te benoemen op het gebied van Chinees nationaliteitsrecht werd afgewezen, omdat het niet langer relevant was na de beslissing over het Nederlanderschap van [B]. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter R.J. Paris.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rekestnummer: 405889 / HA RK 11-654
Beschikking van 5 oktober 2012
in de zaak van
[A],
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige
[B],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
advocaat mr. M. Timmer te Den Haag,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN
(Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
zetelende te Den Haag,
belanghebbende,
vertegenwoordigd door C.M. Meijer.
Verzoekster wordt hierna aangeduid met ‘[A]’, de minderjarige met ‘[B]’ en de belanghebbenden met ‘IND’.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 26 oktober 2011 ingekomen verzoekschrift;
- de brieven van de IND van 23 november 2011 en 5 september 2012;
- de brieven van mr. Timmer van 6 mei 2012 en 18 september 2012;
- de brief van de officier van justitie van 20 september 2012.
1.2. [A], de IND en de officier van justitie hebben allen te kennen gegeven af te zien van een mondelinge behandeling van het verzoekschrift.
2. De feiten
2.1. [B] is op [geboortedatum] 2002 te [woonplaats] geboren als dochter van [A]. In de geboorteakte van [B] is opgenomen dat de personalia van haar moeder luiden: [C], geboren op [geboortedatum] 1969 te [woonplaats], China. Bij ‘latere vermelding betreffende een verbetering op last van de rechtbank’ van 1 oktober 2010 zijn de personalia van de moeder gewijzigd in: [A], geboren op [geboortedatum] 1966 te [woonplaats], China. De geslachtsnaam van [B] is daarbij gewijzigd van [achternaam C] in [achternaam A].
2.2. Op 31 maart 2003 is [B] erkend door [D], van Nederlandse nationaliteit. Bij beschikking van 24 augustus 2009 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage op verzoek van [D] de erkenning vernietigd.
2.3. Bij Koninklijk Besluit van 2 september 2010 is aan [A] de Nederlandse nationaliteit verleend. [B] is in voormeld Koninklijk Besluit niet genoemd.
3. Het verzoek
[A] verzoekt de rechtbank een deskundige te benoemen op het gebied van Chinees nationaliteitsrecht en het Nederlanderschap van [B] vast te stellen. Zij voert daartoe aan dat [B] door erkenning door [D] de Chinese nationaliteit is verloren. Indien zij door de vernietiging van de erkenning de Nederlandse nationaliteit zou verliezen, heeft dit tot gevolg dat zij staatloos wordt. Verlies van de Nederlandse nationaliteit behoort daarom niet plaats te vinden.
4. Het standpunt van de IND en de officier van justitie
4.1. De IND is van oordeel dat [B] in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit, omdat – kort samengevat – verlies van de Nederlandse nationaliteit zou leiden tot staatloosheid, hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 14 lid 6 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet is toegestaan.
4.2. De officier van justitie heeft schriftelijk te kennen gegeven af te zien van een mondelinge behandeling van de zaak. De rechtbank leidt uit deze mededeling af dat de officier van justitie ook geen verweer wenst te voeren tegen het verzoek en kan instemmen met de conclusie van de IND.
5. De beoordeling
5.1. De rechtbank gaat er met de IND vanuit dat [B] bij haar geboorte op grond van het bepaalde in artikel 5 van de Chinese Nationaliteitswet, de Chinese nationaliteit verkreeg. Op 31 maart 2003 is [B] erkend door de Nederlander [D], waardoor zij op grond van het op dat moment geldende artikel 4 lid 1 RWN (oud) de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Dit had echter tevens tot gevolg dat zij overeenkomstig het bepaalde in artikel 9 van de Chinese Nationaliteitswet de Chinese nationaliteit is verloren. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat voor een minderjarige sprake is van vrijwillige verkrijging van een buitenlandse nationaliteit indien er sprake is van een erkenning die leidt tot het verkrijgen van een buitenlandse nationaliteit. Dit ligt ook in de lijn van artikel 3 van de Chinese Nationaliteitswet op grond waarvan het Chinese burgers niet is toegestaan een dubbele nationaliteit te bezitten.
5.2. Door de vernietiging van voormelde erkenning door de rechtbank ’s-Gravenhage bij beschikking van 24 augustus 2009, ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente ’s-Gravenhage op 21 december 2009, zou [B] op grond van het bepaalde in artikel 14 lid 2 RWN (oud) het Nederlanderschap verliezen. De familierechtelijke betrekking waaraan het Nederlanderschap was ontleend is immers komen te vervallen. Aangezien [B] echter, zoals hiervoor is overwogen, per 31 maart 2003 de Chinese nationaliteit is verloren, zou verlies van de Nederlandse nationaliteit tot gevolg hebben dat [B] nadat de beschikking van 24 augustus 2009 in kracht van gewijsde is gegaan staatloos is. Artikel 14 lid 4 RWN (oud) bepaalt dat, met uitzondering van het geval bedoeld in het eerste lid, geen verlies van het Nederlanderschap plaatsvindt indien staatloosheid daarvan het gevolg zou zijn. Dit leidt tot de conclusie dat [B] haar Nederlandse nationaliteit nadat de beschikking van 24 augustus 2009 in kracht van gewijsde is gegaan niet is verloren.
5.3. Het verzoek tot vaststelling van het Nederlanderschap van [B] zal derhalve worden toegewezen. Dit impliceert dat [A] geen belang meer heeft bij haar verzoek tot benoeming van een deskundige op het gebied van Chinees nationaliteitsrecht. Dit onderdeel van het verzoek zal daarom worden afgewezen.
6. De beslissing
De rechtbank:
- stelt vast dat [B] vanaf 31 maart 2003 in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit en deze nationaliteit nadien niet is verloren;
- wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.J. Paris en in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2012.?