Parketnummer 09/757688-12
Datum uitspraak: 15 oktober 2012
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 te [geboorteplaats] (Suriname),
adres: [adres]
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 3 juli 2012 (pro forma), 19 juli 2012 (regie) en 1 oktober 2012.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. P.A. Willemse en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte
mr. Q. Overeijnder, advocaat te ’s-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht.
De vader van het slachtoffer, [naam], heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
1.
hij
op of omstreeks 14 maart 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk [naam slachtoffer A] (geboren [datum] 2005) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, heeft hij, verdachte, met dat opzet:
- [naam slachtoffer A] gedwongen/opdracht gegeven in de auto te stappen en/of
- (vervolgens) heeft hij, verdachte het portier van de auto aan de bijrijderskant (af)gesloten en/of
- (vervolgens) is hij, verdachte met de auto weggereden en/of
- (vervolgens) heeft hij, verdachte, gedurende enige tijd (ongeveer 10 minuten) met [slachtoffer A] in de auto rondgereden, terwijl [ slachtoffer A] niet kon/mocht uitstappen;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 14 maart 2012 te 's-Gravenhage, opzettelijk een minderjarige,
te weten [slachtoffer A] (geboren [datum] 2005), die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte daar toen:
- [ slachtoffer A] gedwongen/opdracht gegeven in de auto te stappen en/of
- (vervolgens) heeft hij, verdachte het portier van de auto aan de bijrijderskant (af)gesloten en/of
- (vervolgens) is hij, verdachte met de auto weggereden en/of
- (vervolgens) heeft hij, verdachte, gedurende enige tijd (ongeveer 10 minuten) met [naam slachtoffer A] in de auto rondgereden, terwijl [naam slachtoffer A] niet kon/mocht uitstappen;
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
op of omstreeks 14 maart 2012 te 's-Gravenhage, met [ slachtoffer A] (geboren [datum] 2005), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer A], hebbende verdachte:
- zijn hand en/of zijn vinger(s) in haar vagina geduwd en/of
- zijn tong in haar mond geduwd/gebracht en/of
- de schaamstreek/vagina van [slachtoffer A] betast en/of
- zich (een) zoen(en) door die [slachtoffer A] op de mond/tegen de tong laten geven;
art 244 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
op een tijdstip in of omstreeks de periode van 05 maart 2012 tot en met 09 maart 2012 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer B] (geboren [datum] 1998) wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, heeft verdachte, met dat opzet:
- die [naam slachtoffer B] vanuit de auto via het geopende raam (portier bijrijderskant) aangesproken en/of
- (vervolgens) die [naam slachtoffer B] gevraagd of zij wist waar de Lidl was en/of gevraagd of zij wist waar de Albert Heijn was en/of
- (vervolgens) aan die [slachtoffer B] gevraagd om in de auto te komen en/of met hem mee te rijden en/of tegen die [naam slachtoffer B] gezegd: "kom nu maar zitten, je moeder komt het toch niet te weten" en/of
- (vervolgens) met de auto die [slachtoffer B] enige tijd gevolgd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op omstreeks 09 maart 2012 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem voorgenomen
misdrijf om opzettelijk een minderjarige te weten [slachtoffer B] (geboren [datum] 1998) te onttrekken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, heeft verdachte met dat opzet daar toen:
- die [slachtoffer B] vanuit de auto via het geopende raam (portier bijrijderskant) aangesproken en/of
- (vervolgens) die [naam slachtoffer B] gevraagd of zij wist waar de Lidl was en/of gevraagd of zij wist waar de Albert Heijn was en/of
- (vervolgens) aan die [naam slachtoffer B] gevraagd om in de auto te komen en/of met hem mee te rijden en/of tegen die [naam slachtoffer B] gezegd: "kom nu maar zitten, je moeder komt het toch niet te weten" en/of
- (vervolgens) met de auto die [naam slachtoffer B] enige tijd gevolgd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij
op of omstreeks 17 maart 2012 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer C](geboren op 24 april 2000) wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, heeft verdachte, met dat opzet:
- die [naam slachtoffer C] vanuit de auto via het geopende raam aangesproken en/of
- (vervolgens) die [naam slachtoffer C] gevraagd of zij wist waar de Albert Heijn was en/of
- (vervolgens) die [naam slachtoffer C] gevraagd bij hem in de auto te komen zitten om hem naar de Albert Heijn te brengen en/of
- (vervolgens) tegen die [naam slachtoffer C] gezegd dat als ze mee zou gaan ze 2 euro zou krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op omstreeks 17 maart 2012 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem voorgenomen
misdrijf om opzettelijk een minderjarige te weten [slachtoffer C] (geboren [datum] 2000), die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, te onttrekken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, heeft verdachte met dat opzet daar toen:
- die [slachtoffer C] vanuit de auto via het geopende raam aangesproken en/of
- (vervolgens) die [ slachtoffer C] gevraagd of zij wist waar de Albert Heijn was en/of
- (vervolgens) die [ slachtoffer C] gevraagd bij hem in de auto te komen zitten om hem naar de Albert Heijn te brengen en/of
- (vervolgens) tegen die [slachtoffer C] gezegd dat als ze mee zou gaan ze 2 euro zou krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 279 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 279 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Op 14 maart 2012, om 18.38 uur, is een melding binnengekomen bij de meldkamer van de Politie Haaglanden van de moeder van een zesjarig meisje, inhoudende dat haar dochter [naam slachtoffer A] kort daarvoor seksueel misbruikt zou zijn door een man in een auto. Het meisje zou door een getint persoon in een kleine witte personenauto zijn meegenomen en in die auto zijn misbruikt.
Gedurende de eerste dagen van het politieonderzoek zijn diverse opsporingsactiviteiten verricht, waaronder een buurtonderzoek, een passantenonderzoek en een onderzoek in de politiesystemen. Ook is een grote hoeveelheid beeldmateriaal gevorderd van de winkels in de nabijheid van de plaats delict. Naar aanleiding van dat buurtonderzoek en de berichtgeving in de media hebben zich vervolgens nog twee aangevers gemeld bij de politie. Deze aangiften betreffen jonge meisjes die, net als bij [ slachtoffer A], vanuit een auto waren aangesproken, maar die - anders dan bij [slachtoffer A] - niet bij de man waren ingestapt.
De vraag die de rechtbank eerst moet beantwoorden is of vastgesteld kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer A] (feit 1 primair). Tevens dient de vraag zich aan of verdachte zich daarbij tevens en tegelijkertijd schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van dit meisje (feit 2). Daarnaast moet de rechtbank de vragen beantwoorden of verdachte zich daarnaast ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving van evenbedoelde twee andere meisjes (feit 3 primair en feit 4 primair).
3.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte de feiten 1 primair en 2 primair, 3 subsidiair en 4 primair heeft begaan.
3.3 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van alle feiten vrijspraak bepleit, nu verdachte het hem ten laste gelegde stellig heeft ontkend en er verder onvoldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is dat verdachte de feiten wel heeft begaan.
3.4 De beoordeling van de tenlastelegging
Feit 1: wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer A]; vaststelling van de feiten
Beoordeeld dient ten eerste te worden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving van [naam slachtoffer A] (feit 1 primair).
[Aangeefster], de moeder van [slachtoffer A] , heeft verklaard dat zij haar dochter op 14 maart 2012 voor de eerste maal zelfstandig boodschappen heeft laten doen bij Albert Heijn op de Dierenselaan in Den Haag. Zij heeft [slachtoffer A] om 18.00 uur afgezet voor Albert Heijn en heeft toen gezien dat [slachtoffer A] de winkel is binnengelopen. Aangeefster is vervolgens naar huis gegaan om daar op [naam slachtoffer A] te wachten. Omstreeks 18.35 uur hoorde zij haar dochter huilen in het portiek. [ slachtoffer A] vertelde na binnenkomst meteen aan haar moeder dat zij in een auto moest stappen en dat een man de deur van die auto open deed. [ slachtoffer A] heeft meerdere keren aan de man gevraagd of zij de auto uit mocht en zij moest de man kusjes geven op zijn tong; alleen als zij dat zou doen, mocht zij uit de auto stappen. Ze zei op dit punt tegen haar moeder: “Maar ik moest mee van hem”.
[ slachtoffer A] heeft tegenover verbalisanten verklaard dat zij van haar moeder een boodschapje mocht doen bij Albert Heijn aan de Dierenselaan. Ter hoogte van Videoland werd zij aangesproken door een man in een auto. De man vroeg haar door het raam, dat aan de passagierszijde geopend was, de weg naar Albert Heijn en zei daarna tegen [slachtoffer A] dat ze in de auto moest stappen. De man deed de deur van de auto open, [ slachtoffer A] stapte voorin en de man deed de deur dicht, waarna de man samen met [naam slachtoffer A] wegreed. [ slachtoffer A] heeft verklaard dat zij in de buurt rond hebben gereden. [slachtoffer A] vroeg al snel aan de man of ze uit de auto mocht omdat ze eigenlijk niet mee mocht gaan. De man heeft toen tegen haar gezegd dat zij de auto uit mocht als zij hem een kusje op zijn tong zou geven. [slachtoffer A] weigerde dit. De man boog zich daarop steeds verder naar haar toe en [slachtoffer A] probeerde opzij te gaan, maar kon niet weg. De man stak vervolgens zijn tong naar voren en gaf haar een kus op de mond. [slachtoffer A] heeft dit omschreven als “glibberig” en ze zei dat hij dit deed met zijn tong. [slachtoffer A] mocht hierna uit de auto stappen. [slachtoffer A] moest huilen omdat ze het niet leuk vond wat ze moest doen.
In een door een politieambtenaar gemaakte geluidsopname van het gesprek tussen aangeefster en [naam slachtoffer A] heeft [ slachtoffer A] een en ander als volgt beschreven: “ Toen zei ik: mag ik eruit? Toen zei die nee (...). Toen zei ik het nog een keer (...). Toen zei die ja. Maar [dat] deed die steeds niet.”
Over de auto heeft [slachtoffer A] verklaard dat het een witte, lage, lange auto was met grijze bekleding. De auto was oud en de bekleding van de achterbank was versleten. Aan de spiegel van de auto hingen doosjes en een “geurding” . Als [ slachtoffer A] op 4 april 2012 in het politieverzamelgebouw kijkt naar de onder verdachte inbeslaggenomen auto, geeft zij aan dit de goede auto is waaruit zij opmaakt dat klaarblijkelijk de juiste man in de gevangenis zit.
Over de man heeft [naam slachtoffer A] verklaard dat hij licht getint is, best een dik gezicht heeft en dikke bovenbenen. Zijn lichaam is best dun. Hij heeft kort, donkerbruin/zwart haar. De leeftijd van de man zou iets jonger zijn dan haar oma, die 60 jaar is.
Verdachte heeft - in tweede instantie - verklaard dat hij op 14 maart 2012 met zijn auto bij Albert Heijn op de Dierenselaan te ’s-Gravenhage is geweest. Aan verdachte zijn door de politie foto’s getoond, afkomstig van de videobeelden van de winkels. Verdachte heeft hierop gesteld dat hij zijn auto, een witte Volkswagen Polo met een raam dat aan de passagierszijde open is, heeft herkend als zijn auto.
Uit de bestudering van de hierboven genoemde videobeelden van nabij gelegen winkels is naar voren gekomen dat de man die [slachtoffer A] zou hebben aangesproken vermoedelijk reed in een witte Volkswagen Polo, type coupé. Opvallend aan het voertuig is dat het speciale velgen heeft en dat de hoedenplank in het voertuig opvallend licht gekleurd is. Op de videobeelden is te zien, zoals ook door de rechtbank ter terechtzitting is waargenomen, dat deze auto op 14 maart 2012 omstreeks 18.25 uur naast [ slachtoffer A] komt rijden en dan een parkeervak inrijdt. Te zien is bovendien dat op dat moment het raam aan de passagierskant open staat.
DNA
Van de bijrijderstoel van de Volkswagen Polo van verdachte, [kenteken], zijn vezelsporen veiliggesteld . Op de folies van de zitting en de rugleuning van de bijrijderstoel (AADD5887NL) zijn twee groene acrylvezelsporen aangetroffen die overeenkomen met de boord van de jas (AACI4706NL) van [naam slachtoffer A]. Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft geconcludeerd dat groen acryl weinig frequent voorkomt, waardoor het aantreffen van identieke groene acrylvezels een relatief hoge bewijswaarde heeft. Uit microspectrometrie-metingen blijkt dat de groene kunstvezelsporen niet te onderscheiden zijn van de referentievezels uit de jas van het slachtoffer. Door het NFI zijn hypothesen geformuleerd, waarna het NFI stelt dat het ‘waarschijnlijker’ is dat de onderzochte jas (AACI4706NL) de bron is van de vezelsporen op de bijrijderstoel van de Volkswagen Polo, [kenteken], dan dat een willekeurig ander textiel voorwerp de bron is.
In het voertuig is tevens een DNA-bemonstering veiliggesteld van de versnellingspook (AADD5878NL). Hieruit is een DNA-mengprofiel verkregen van minimaal twee personen. [naam slachtoffer A] kan niet worden uitgesloten als mogelijke donor van een deel van het celmateriaal in deze bemonstering.
Op basis van de verkregen resultaten van de bemonstering stelt het NFI dat de resultaten van het DNA-onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn als de bemonstering AADD5878NL celmateriaal bevat van de verdachte en [naam slachtoffer A], dan wanneer de bemonstering celmateriaal bevat van de verdachte en een willekeurig gekozen, niet aan het slachtoffer verwante, persoon. De conclusie van het NFI luidt dat het mogelijk is dat [naam slachtoffer A] in het voertuig van verdachte [naam verdachte] heeft verbleven.
De - zeer gedetailleerde en (innerlijk) consistente - verklaringen van [naam slachtoffer A] worden ondersteund door belangrijke objectieve gegevens: in het bijzonder de camerabeelden en de bevindingen van het forensisch onderzoek. De rechtbank acht daarom de verklaring van [slachtoffer A] betrouwbaar. De rechtbank maakt uit de bevindingen van het forensisch onderzoek, de verklaringen van [slachtoffer A], haar moeder en de verdachte, in combinatie met de camerabeelden, op dat verdachte de bestuurder is geweest van de witte Volkswagen Polo en dat verdachte de man is geweest die [naam slachtoffer A] heeft aangesproken en haar opdracht heeft gegeven in zijn auto te stappen. Gelet op de tijdsaanduiding van de camerabeelden stelt de rechtbank vast dat [naam slachtoffer A] omstreeks 18:25 uur in de auto bij verdachte is gestapt. De rechtbank neemt hierbij voorts nog in aanmerking dat [naam slachtoffer A] na dit tijdstip niet meer op camerabeelden van de omliggende winkels is te zien, waardoor het niet anders kan zijn dan dat zij in de auto van verdachte heeft plaatsgenomen. Verdachte heeft hierna enige tijd met [naam slachtoffer A] in de auto rondgereden, terwijl zij niet kon en mocht uitstappen.
Verweren van de raadsvrouw
Het verweer van de raadsvrouw dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor handen is om tot een bewezenverklaring te komen van feit 1 primair wordt door de rechtbank verworpen op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen. De raadsvrouw heeft in subsidiair verband nog aangevoerd dat de mogelijkheid niet kan worden uitgesloten dat [naam slachtoffer A] vrijwillig in de auto is gestapt, waardoor van een wederrechtelijke vrijheidsberoving geen sprake kan zijn.
De rechtbank overweegt dat het moment van in de auto stappen niet bepalend is voor de vraag of sprake is van een wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het is duidelijk dat de wetgever heeft gedoeld op het iemand doen vertoeven op een bepaalde plaats, zonder dat de dader daartoe gerechtigd is. Hieronder kan ook vallen een voertuig, waarvan of waaruit de inzittende zich niet op ieder gewenst ogenblik kan verwijderen, ook al bestaat bij de dader niet het opzet de toestand van vrijheidsbeneming te doen uitstrekken over een tijd die langer is dan enige minuten (vgl. HR 23 april 1985, LJN: AC8856, NJ 1985, 891). Uit hetgeen [naam slachtoffer A] heeft verklaard stelt de rechtbank vast dat het verdachte op een gegeven moment duidelijk moet zijn geweest dat zij niet langer in de auto van verdachte wilde zijn. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat [naam slachtoffer A] zich samen met de verdachte in een rijdende auto bevond, waardoor zij zich niet uit eigen beweging op ieder gewenst ogenblik uit die auto kon verwijderen. De rechtbank is derhalve van oordeel dat aan de vereisten voor een bewezenverklaring van wederrechtelijke vrijheidsberoving is voldaan. Het subsidiaire verweer van de raadsvrouw wordt dan ook verworpen.
Op grond van het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer A].
Feit 2: het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren; vaststelling van de feiten
Beoordeeld dient vervolgens te worden of verdachte zich tevens schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam slachtoffer A] in verdachtes auto.
Aangeefster [naam aangeefster] , moeder van [naam slachtoffer A], heeft op dit punt verklaard dat haar dochter, die is geboren op 10 april 2005 , naar zij heeft begrepen uit de verklaringen van haar dochter die op dat moment zwaar overstuur was, op 14 maart 2012 te ’s-Gravenhage, in een auto , onzedelijk is betast door een man. Aangeefster hoorde haar dochter [naam slachtoffer A] meteen zeggen: “Ik mag het niet vertellen. Ik moest van hem in de auto. Hij heeft ook mijn spleetje aangeraakt.” [ slachtoffer A] heeft ook aan haar moeder verteld dat de man had doorgedrukt en dat hij zijn vinger “in haar spleetje” heeft gedrukt. Aangeefster zag dat [naam slachtoffer A] haar spijkerbroek, een skinnyjeans met een knoop en een rits, dicht deed. [ slachtoffer A] vertelde later ook heel verwonderd aan haar moeder dat ze niet wist dat je daar met je vinger naar binnen kon. Ze dacht dat je er alleen maar mee kon plassen.
[naam slachtoffer A] heeft verklaard dat de man aan haar vroeg of hij aan haar vagina mocht zitten, waarop zij heeft geantwoord dat dit niet mocht van haar. De man betastte de vagina van [naam slachtoffer A] en duwde zijn vingers hard op haar vagina, op haar blote spleetje en hij ging met zijn vingers tussen haar spleetje tijdens het rijden in de auto. Daarna heeft de man zijn tong naar voren geduwd en heeft de man een zoen tegen [ slachtoffer A]s mond gegeven, wat glibberig aanvoelde.
De slip van [naam slachtoffer A] is onderzocht op de aanwezigheid van DNA-celmateriaal . In de DNA-bemonsteringen AACI4703#2 (voorzijde binnenkant) en #7 (voorzijde buitenkant elastieken rand) zijn onvolledige Y-chromosomale DNA-profielen verkregen die met elkaar matchen. Het Y-chromosomale DNA-profiel van de verdachte matcht met de onvolledige Y-chromosomale DNA-profielen. Dit houdt in dat verdachte niet kan worden uitgesloten als donor van de relatief geringe hoeveelheid celmateriaal, aangetroffen in de bemonsteringen AACI4703#2 en #7.
Zoals onder feit 1 primair al is gerelateerd bevond zich op de versnellingspook in het voertuig van verdachte een mengprofiel van minimaal twee personen, waarover het NFI heeft geconcludeerd dat de resultaten van het DNA-onderzoek extreem veel waarschijnlijker zijn als deze bemonstering celmateriaal bevat van de verdachte en [naam slachtoffer A], dan wanneer de bemonstering celmateriaal bevat van de verdachte en een willekeurig gekozen, niet aan het slachtoffer verwante, persoon. Het is volgens het NFI mogelijk dat de verdachte het slachtoffer [naam slachtoffer A] (seksueel) heeft betast, waarna het celmateriaal van het slachtoffer is overgebracht in het voertuig.
Door kinderarts P. Vos, werkzaam op de afdeling Spoedeisende hulp van het Hagaziekenhuis, is geconstateerd dat aan de binnenzijde van de labia minora links van [naam slachtoffer A], ongeveer halverwege de afstand tussen preputium clitoridis en fourchette posterior, een felrode verkleuring van het slijmvlies is te zien. Dit lijkt op een verse bloeduitstorting. De doorsnede is ongeveer een tot twee centimeter, deels scherp begrensd. Bij het spreiden voor de foto is een en ander lokaal licht pijnlijk door tractie.
De rechtbank constateert dat de verklaring van [naam slachtoffer A] omtrent het seksueel misbruik zoals zij die heeft afgelegd tegenover haar moeder en tegenover de politie enerzijds wordt ondersteund door de zo-even genoemde medische informatie van de kinderarts en anderzijds door de uitkomsten van het DNA-onderzoek. Op grond hiervan acht de rechtbank de verklaring van [naam slachtoffer A] ook op dit punt betrouwbaar. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachte het lichaam van de zesjarige [naam slachtoffer A] seksueel is binnengedrongen, door zijn vinger in haar vagina te duwen en de schaamstreek/vagina van [naam slachtoffer A] te betasten. Verdachte heeft [naam slachtoffer A] ook een zoen laten geven tegen zijn tong.
Verweer van de raadsvrouw
De stelling van de raadsvrouw van verdachte dat de roodheid die door de kinderarts in de vagina van [naam slachtoffer A] zou zijn waargenomen wellicht door iets anders zou kunnen zijn veroorzaakt, bijvoorbeeld door een valpartij buiten op een klimtoestel, stelt de rechtbank als volkomen onaannemelijk terzijde. Deze stelling is gebaseerd op een niet nader met concrete feiten en/of omstandigheden onderbouwde gissing van de raadsvrouw, die de rechtbank bovendien als vergezocht aanmerkt. Ook overigens is het gestelde niet aannemelijk geworden.
Op grond van het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren.
Feit 3 en 4: poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving
Beoordeeld dient voorts te worden of verdachte zich bovendien schuldig heeft gemaakt aan een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving van twee andere meisjes (feit 3 primair en feit 4 primair).
[naam slachtoffer B] (feit 3); vaststelling van de feiten
[naam slachtoffer B], geboren [datum] 1998 , heeft naar aanleiding van het buurtonderzoek in verband met de verklaringen van [naam slachtoffer A] verklaard dat zij in Den Haag is aangesproken door een man in een oude witte auto. De man vroeg aan haar of zij in zijn auto wilde stappen. [naam slachtoffer B] heeft tegen de man gezegd dat zij dit niet mocht van haar moeder. De man heeft tegen haar gezegd dat haar moeder het niet te weten zou komen.
[naam slachtoffer B] was met de bus uit school gekomen en uitgestapt op de halte Terletstraat op De La Reyweg. Ze werd aangesproken door de man op de Nunspeetlaan tussen de Velpsestraat en de Ellekomstraat. De man had het portierraam aan de bijrijderkant open, vroeg aan [naam slachtoffer B] of zij wist waar de Lidl was en vroeg daarna aan [naam slachtoffer B] of zij ook wist waar Albert Heijn was. De man vroeg aan [naam slachtoffer B] in de auto te komen zitten en met hem mee te rijden. Hij zei: “Kom nu maar zitten, je moeder komt het toch niet te weten”. [naam slachtoffer B] zei vervolgens dat ze naast de auto zou rennen in de richting van Albert Heijn. De man is [naam slachtoffer B] met zijn auto gevolgd.
[naam slachtoffer B] heeft de man tegenover de politie als volgt omschreven:
- de man sprak Nederlands met een accent;
- ze wees zijn – naar de rechtbank begrijpt: getinte - huidskleur aan op de huidskleurenkaart (2 of 3);
- hij had een dik gezicht, een soort appelvorm;
- ronde, donkere ogen;
- hij had een ‘leeg’ gezicht, dus geen bril, baard of snor;
- de man had een slecht gebit;
[naam slachtoffer B] heeft ook een omschrijving van de auto gegeven. De auto was een oudere witte auto met wat vlekjes. De auto was ook vies aan de binnenkant. [naam slachtoffer B] zag in de auto een doek met een ruitjespatroon met verschillende kleuren, maar in ieder geval de kleur blauw. [naam slachtoffer B] zag geen achterbank in de auto.
In het verhoor van [naam slachtoffer B] is vermeld dat de moeder van [naam slachtoffer B] heeft aangegeven dat [naam slachtoffer B] hetgeen haar was overkomen op 9 maart 2012 aan haar moeder heeft verteld. [naam slachtoffer B] heeft gezegd dat zij rond 13:30 uur van school is als het laatste uur uitvalt.
Na optisch onderzoek aan de in beslag genomen personenauto, merk Volkswagen, type Polo, kleur wit van verdachte, voorzien van het kenteken: [kenteken], is vastgesteld door de politie dat in het voertuig geen achterbank aanwezig is. De bekleding van de stoelen is blauw en voorzien van een blokmotief. Voorts hangt aan de binnenzijde een versiering (foto 7) waarop te zien is dat daarnaast klaarblijkelijk een geur afgevend object hangt in de vorm van een denneboom.
Uit gevorderde gegevens bij de werkgever van verdachte kan worden opgemaakt dat verdachte op vrijdag 9 maart 2012 acht verlofuren heeft opgenomen en die dag niet heeft gewerkt.
Uit historische telefoongegevens komt naar voren dat verdachte zich op 9 maart 2012 tussen 13:50 uur en 14:28 uur in het gebied waarin de Nunspeetlaan ligt heeft bevonden.
[naam slachtoffer C] (feit 4); vaststelling van de feiten
[naam slachtoffer C], geboren [datum] 2000 , heeft verklaard dat zij op 17 maart 2012 rond 13:50 uur in Den Haag is aangesproken door een man. De man zat in een geparkeerde auto. Het raam van de auto stond open. De man vroeg haar of zij wist waar Albert Heijn was. [naam slachtoffer C] legde de man de weg uit. De man vroeg haar of zij de weg wilde wijzen en bij hem in de auto wilde stappen. De man bood haar twee euro aan en vertelde dat hij haar ook zou terugbrengen. [naam slachtoffer C] dacht toen aan het zesjarig meisje dat ook vanaf de Dierenselaan was meegenomen en was misbruikt. [naam slachtoffer C] is toen hard weggerend.
[naam slachtoffer C] heeft een omschrijving van de man gegeven . De man was bruin van kleur, niet te donker of te licht, een Surinaamse kleur. De man had grote ogen. Hij was niet dun, maar eerder bollig met een buikje. Zijn tanden waren scheef en bruin/geel gekleurd. De tanden stonden iets naar voren en er was tussen zijn voortanden in ieder geval een spleetje. Zijn hoofd was aan de bovenzijde kaal en aan de zijkanten had hij grijs/zwart haar. De man was ongeveer 45-50 jaar. Hij sprak Nederlands met een accent.
[naam slachtoffer C] heeft over de auto verklaard dat er een autogeur in de auto hing. Dit is haar opgevallen omdat haar vader wel eens zo’n geur aan de binnenspiegel heeft gehangen.
Op camerabeelden is te zien dat de witte auto van verdachte wordt ingeparkeerd op een plek waar [naam slachtoffer C] even later net langs loopt. Op deze plek heeft de witte auto van verdachte gedurende 1 minuut en 41 seconden stilgestaan en hierna is de bestuurder van de auto weggereden.
Verweren van de verdediging en overwegingen van de rechtbank ten aanzien van feit 3 en feit 4
De rechtbank slaat, anders dan de officier van justitie, voor het bewijs geen acht op de camerabeelden van diverse winkel als Pearle, Etos en Blokker van 9 maart 2012 omstreeks 14:10 uur die zijn opgenomen waarop een witte Volkswagen Polo is te zien, aangezien deze Polo als een hatchback driedeurs is omschreven, terwijl verdachtes voertuig staat omschreven als een coupé, ingevolge waarvan naar het oordeel van de rechtbank met onvoldoende zekerheid kan worden aangenomen dat deze Volkswagen Polo verdachtes Volkswagen Polo betreft. Anders ligt dit naar het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de beelden van de witte Volkswagen Polo van 17 maart 2012 omdat op die beelden ook de verdachte in persoon te zien is. De stelling van de raadsvrouw dat niet zonder twijfel valt vast te stellen dat de witte auto die te zien is aan verdachte toebehoort, verwerpt de rechtbank dan ook in zoverre.
De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de verklaringen van [naam slachtoffer B] en [naam slachtoffer C] niet betrouwbaar zijn, gelet op de beïnvloedbaarheid van kinderen. [naam slachtoffer B] heeft pas op 17 maart, 8 dagen na het vermeende incident, een verklaring afgelegd bij de politie. In de tussengelegen periode heeft zij met haar ouders gesproken over het incident. Daardoor kan niet uitgesloten worden dat de verklaring van [naam slachtoffer B] inhoudelijk beïnvloed is. Ook de verklaring van [naam slachtoffer C] moet met terughoudendheid bekeken worden; zij heeft op 21 maart een verklaring afgelegd bij de politie en ook zij heeft met familie gesproken over hetgeen zou zijn gebeurd. Ongetwijfeld heeft zij informatie meegekregen uit de berichten in de media ten aanzien van de zaak van [naam slachtoffer A], aldus verdachtes raadsvrouw.
De rechtbank overweegt omtrent deze verweren als volgt. Beide meisjes, zowel [naam slachtoffer B] als [naam slachtoffer C], geven een zeer gedetailleerde omschrijving van de man die hen vanuit de auto heeft aangesproken. De rechtbank heeft ter terechtzitting vastgesteld dat de omschrijving van de uiterlijke kenmerken zoals die door deze meisjes zijn gegeven, passen bij het voorkomen van verdachte, waaronder in het bijzonder de leeftijd, het ronde gezicht, de haardracht en de grote ogen van verdachte. Beide meisjes noemen in hun omschrijvingen bovendien aspecten die niet al bekend waren door de zaak van [naam slachtoffer A], bijvoorbeeld over de toestand van het gebit van de man die hen aansprak. De rechtbank heeft ter terechtzitting met verdachtes instemming vastgesteld dat verdachte een spleetje tussen zijn tanden heeft. Gelet op de specifieke afwijkende details in de verklaringen van [naam slachtoffer B] en [naam slachtoffer C] ten opzichte van die van [naam slachtoffer A], leidt de rechtbank af dat [naam slachtoffer B] en [naam slachtoffer C] niet beïnvloed zijn door hen reeds bekende informatie vanuit de media, woonomgeving of familie, maar volledig authentiek zijn afgelegd. Nu de rechtbank ook overigens geen enkele aanwijsbare reden heeft om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de verklaringen van [naam slachtoffer B] en [naam slachtoffer C] te twijfelen, acht zij deze dan ook beide betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Gelet op de inhoud van de door de rechtbank betrouwbaar geachte verklaringen van [naam slachtoffer A], [naam slachtoffer B] en [naam slachtoffer C] stelt de rechtbank vast dat verdachte een modus operandus heeft gehad bij zijn benadering van de meisjes. De meisjes worden vanuit het geopende raam aan de bijrijderzijde vanuit zijn geparkeerd staande auto bejegend, op een locatie niet ver bij verdachte uit de buurt, welke locatie qua straat telkens nagenoeg overeen komt, waarna verdachte de meisjes vraagt naar de weg naar Albert Heijn. Vervolgens vraagt verdachte aan die meisjes plaats te nemen in zijn auto om hem de weg te wijzen.
Gelet op deze modus operandi, het door [naam slachtoffer B] en [naam slachtoffer C] opgegeven – verdachte passende - signalement van de man die hen benaderd heeft, de specifieke - verdachtes voertuig passende - beschrijving van de auto van die man, de camerabeelden van verdachte en verdachtes voertuig in de zaak van [naam slachtoffer C], gaat de rechtbank ervan uit dat het niemand anders dan verdachte is geweest die [naam slachtoffer B] en [naam slachtoffer C] heeft aangesproken vanuit zijn auto. De verweren van de raadsvrouw die hierop zien worden dan ook door de rechtbank verworpen.
De enkele omstandigheid dat [naam slachtoffer C] voorts heeft verklaard dat zij vanuit een rode auto door de desbetreffende man is aangesproken, terwijl verdachtes voertuig onmiskenbaar wit van kleur is, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders. Uit de camerabeelden volgt immers dat de witte auto van verdachte [naam slachtoffer C] is genaderd, zodat de rechtbank het er voor houdt dat [naam slachtoffer C] zich op dat enkele punt onmiskenbaar heeft vergist.
Poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving?
De rechtbank stelt vast dat verdachte [naam slachtoffer B] en [naam slachtoffer C] heeft gevraagd om hem de weg te wijzen naar Albert Heijn, terwijl hij – naar hij ter zitting nog heeft bevestigd – weet waar Albert Heijn zich in de nabijheid van de Dierenselaan en de Nunspeetlaan bevindt. Verdachte heeft de meisjes desalniettemin in het verlengde daarvan gevraagd om plaats te nemen in zijn auto en hij heeft zich hierin zeer vasthoudend getoond. [naam slachtoffer C] en [naam slachtoffer B] verklaren allebei dat zij niet in de auto wilden stappen en dat verdachte hierop reageerde door opnieuw aan de meisjes te vragen in de auto te stappen en door tegen [slachtoffer B] te zeggen dat haar moeder het niet te weten zou komen.
Het verweer van de raadsvrouw dat uit de enkele uiterlijke verschijningsvorm van het vragen naar de weg door verdachte en het daartoe verzoeken aan de jonge meisjes om plaats te nemen in verdachtes auto niet als een begin van uitvoering van wederrechtelijke vrijheidsberoving kan worden opgemaakt, is naar het oordeel van de rechtbank op zichzelf beschouwd niet onjuist. De raadsvrouw gaat er hiermee echter aan voorbij dat de rechtbank tevens in dit verband vaststelt dat verdachte [naam slachtoffer B] en [naam slachtoffer C] aantoonbaar onder valse voorwendselen in zijn auto heeft uitgenodigd, immers verdachte wist waar Albert Heijn zich bevond. Onder die omstandigheden kan niet kan worden volgehouden dat verdachtes handelingen volkomen onschuldig van aard waren. Dit, gevoegd bij de omstandigheid dat een jong kind zich desgewenst niet zonder meer uit een rijdende auto kan bevrijden (vgl. HR 23 april 1985, LJN: AC8856, NJ 1985, 891en het feit dat verdachte daarbij klaarblijkelijk vanuit een modus operandi handelt met het oog op wat [naam slachtoffer A] is overkomen, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de hiervoor genoemde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm zowel ten aanzien van [naam slachtoffer B] als ten aanzien van [naam slachtoffer C] zijn aan te merken als een begin van uitvoering gericht op een wederrechtelijke vrijheidsberoving (vgl. Hof Amsterdam 28 december 1971, NJ: 1975, 84, met noot C.B. LJN:AB6286).
Op grond van het vorengaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan een poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving van [naam slachtoffer B] en van [naam slachtoffer C].
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1, primair
hij
op 14 maart 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk [naam slachtoffer A] (geboren [datum] 2005) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd, heeft hij, verdachte, met dat opzet:
- [slachtoffer A] opdracht gegeven in de auto te stappen en
- vervolgens heeft hij, verdachte het portier van de auto aan de bijrijderskant gesloten en
- vervolgens is hij, verdachte met de auto weggereden en
- vervolgens heeft hij, verdachte, gedurende enige tijd met [slachtoffer A] in de auto rondgereden, terwijl [naam slachtoffer A] niet kon/mocht uitstappen;
2.
hij
op 14 maart 2012 te 's-Gravenhage, met [naam slachtoffer A] (geboren [datum] 2005), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam slachtoffer A], hebbende verdachte:
- zijn vinger in haar vagina geduwd en
- de schaamstreek/vagina van [slachtoffer A] betast en
- zich een zoen door die [slachtoffer A] tegen de tong laten geven;
3, primair
hij
op een tijdstip in de periode van 05 maart 2012 tot en met 09 maart 2012 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer B] (geboren [datum] 1998) wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, heeft verdachte, met dat opzet:
- die [naam slachtoffer B] vanuit de auto via het geopende raam (portier bijrijderskant) aangesproken en
- vervolgens die [naam slachtoffer B] gevraagd of zij wist waar de Lidl was en gevraagd of zij wist waar de Albert Heijn was en
- vervolgens aan die [naam slachtoffer B] gevraagd om in de auto te komen en met hem mee te rijden en tegen die [naam slachtoffer B] gezegd: "kom nu maar zitten, je moeder komt het toch niet te weten" en
- vervolgens met de auto die [naam slachtoffer B] enige tijd gevolgd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4, primair
hij
op 17 maart 2012 te 's-Gravenhage, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk [naam slachtoffer C] (geboren [datum] 2000) wederrechtelijk van de vrijheid te beroven, heeft verdachte, met dat opzet:
- die [naam slachtoffer C] vanuit de auto via het geopende raam aangesproken en
- vervolgens die [naam slachtoffer C] gevraagd of zij wist waar de Albert Heijn was en
- vervolgens die [naam slachtoffer C] gevraagd bij hem in de auto te komen zitten om hem naar de Albert Heijn te brengen en
- vervolgens tegen die [naam slachtoffer C] gezegd dat als ze mee zou gaan ze 2 euro zou krijgen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
4. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte te veroordelen voor het onder 1 primair, 2, 3 subsidiair en 4 primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 10 jaren, met als bijzondere voorwaarden begeleiding door Reclassering Nederland, behandeling bij De Waag, een contactverbod met de slachtoffers en hun ouders en een locatieverbod voor het gebied dat begrensd wordt door de straten Zuiderparklaan, Soestdijksekade, De La Reyweg en de Loosduinsekade te Den Haag.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten bepleit.
Subsidiair heeft zij verzocht om bij de bepaling van de hoogte van een eventueel op te
leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, te
weten een blanco documentatiestaat, de uitkomst van het psychiatrisch onderzoek Pro
Justitia en de persoon van verdachte, maar ook de impact op de persoon van verdachte naar
aanleiding van de aandacht in de media.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf, bijkomende straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving en het seksueel binnendringen van het lichaam van een zeer jong meisje van pas zes jaar oud. Hij heeft dat meisje met een smoes in zijn auto gelokt, waarna hij ontucht heeft gepleegd met haar en zijn vingers in en op haar vagina heeft gebracht. Nadat hiervan meteen melding is gemaakt bij de politie is een grootscheeps politieonderzoek opgezet om de dader op te sporen. Onderdeel daarvan was een oproep aan de bevolking om eventuele relevante informatie te melden. Uiteindelijk is mede op grond hiervan tevens onderzoek gedaan naar twee andere vermeende gevallen van kinderlokken. Vast staat nu dat verdachte inderdaad ten aanzien van nog twee andere jonge meisjes heeft geprobeerd om hen in zijn auto te lokken om hen wederrechtelijk van de vrijheid te beroven. Verdachte heeft zich niet laten stoppen door het grootscheepse politieonderzoek dat was opgestart en ook niet door de grootschalige media-aandacht die de zaak van [slachtoffer A] op dat moment al had gekregen.
Verdachte heeft bij dit alles kennelijk steeds uitsluitend aan zichzelf en in het bijzonder zijn eigen seksuele lusten gedacht; hij heeft geen enkel oog gehad voor het lichamelijke en geestelijke welzijn van de (zeer) jonge slachtoffers die hij heeft benaderd en de enorme impact die dit soort delicten op de slachtoffers, hun ouders en anderen, kunnen hebben. Ten aanzien van [slachtoffer A] staat voor de rechtbank vast, op grond van de slachtofferverklaring van haar vader ter terechtzitting, dat verdachtes handelingen diep hebben ingegrepen in het leven van [slachtoffer A] en haar dierbaren. Het behoeft geen betoog dat verdachtes gedragingen bijzonder angstige en traumatische ervaringen voor haar moeten zijn geweest die nog lang - zo niet levenslang - effect kunnen hebben op haar leven.
Verdachte heeft door zijn handelen ten aanzien van de andere twee meisjes ook een grove inbreuk beoogd te maken op hun persoonlijke levenssfeer en persoonlijke bewegingsvrijheid. Slachtoffers van delicten als deze kunnen, naar de ervaring leert, langdurig de psychisch nadelige gevolgen van het gebeurde ondervinden.
Verdachte heeft door zijn handelen bovendien hevige onrust veroorzaakt binnen een grotere kring personen, in het bijzonder uit de Haagse buurt Oostbroek en omgeving, die jonge kinderen hebben die in die buurt wonen, op straat spelen en daar naar school gaan. Bestaande gevoelens van onveiligheid in de samenleving heeft de verdachte dan ook in hevige mate versterkt.
Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 maart 2012 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van 31 augustus 2012, opgemaakt door I. Kwaspen, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland, onder leiding van M. Verburgt. Gezien de stellige ontkenning van verdachte heeft de reclassering geen inschatting kunnen maken van het risico op recidive. In het rapport wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere voorwaarden.
De rechtbank heeft eveneens kennis genomen van het omtrent verdachte opgemaakte rapport van het psychologisch onderzoek Pro Justitia van 20 juni 2012, door dr. R.A.R. Bullens, klinisch psycholoog. Gelet op de ontkenning van verdachte kan geen causaal verband worden gelegd tussen enerzijds relevante persoonlijkheidsfactoren en anderzijds het ten laste gelegde. Ook kan geen uitspraak worden gedaan over de mate van toerekeningsvatbaarheid van verdachte, noch over het eventuele recidiverisico, en evenmin over een advies met betrekking tot een eventuele straf/maatregel. In het onderzoek is geen ziekelijke stoornis vastgesteld. Bij verdachte is wel een licht verstandelijke beperking geconstateerd, waardoor verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden aangemerkt.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op het omtrent verdachte opgemaakte rapport van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 5 juni 2012, door A.M.M. van der Reijken, psychiater. Op grond van het feit dat verdachte het ten laste gelegde ontkent, kan de onderzoeker geen delictanalyse doen en daardoor ook geen forensisch psychiatrische beschouwing opzetten. Hierdoor kan ook niets gezegd worden over de risicoprognose en de zorgprognose. Wel kan in zeer algemene zin gesteld worden dat iemand met een lichte zwakzinnigheid zeer vaak niet in staat is volledig overzicht over situaties te hebben en op grond daarvan licht verminderd toerekeningsvatbaar verklaard kan worden.
De rechtbank neemt de conclusies van de gedragsdeskundigen over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de sectorale oriëntatiepunten voor seksueel binnendringen van het lichaam van iemand beneden de 12 jaar, welke als basis uitgaat van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. De rechtbank neemt hierbij voorts in overweging dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar kan worden aangemerkt en dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Als strafverhogende factoren laat de rechtbank evenwel meewegen dat verdachte geen enkel inzicht heeft getoond in zijn motieven en ook niet in de verwerpelijkheid van de feiten. Daarnaast weegt de rechtbank de jonge leeftijd van het zesjarige slachtoffer en de geschokte rechtsorde als strafverhogende factoren mee.
Bovendien heeft verdachte zich naast het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand beneden de twaalf jaren ook nog schuldig gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving en twee pogingen daartoe van twee jonge meisjes.
Het feit dat verdachte in zeer korte tijd meerdere jonge meisjes heeft geprobeerd in zijn auto te lokken, en daar ook mee door is gegaan zelfs nadat hij was gewaarschuwd door het grootscheeps politieonderzoek dat reeds in gang was gezet, doet ernstig vrezen voor herhaling. De rechtbank ziet hierin aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen en deze te voorzien van een langere proeftijd dan gebruikelijk. Gelet op de inhoud van de rapporten die zijn opgemaakt omtrent de persoon van verdachte, zal de rechtbank ook de bijzondere voorwaarden die worden geadviseerd opleggen.
De rechtbank is – alles overwegende – van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, zoals door de officier van justitie gevorderd, passend is, onder een proeftijd van vijf jaren en de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn aanbevolen, waaronder een contactverbod een locatieverbod en een behandeling bij De Waag. Dat de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet tot een proeftijd van tien jaren komt heeft te maken met de leeftijd van de verdachte en de omstandigheid dat hij geen strafblad heeft.
7. De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel
Vader van het slachtoffer A, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 maart 2012.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2500,00, subsidiair 35 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam vader slachtoffer A].
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van alle feiten en zij heeft zich derhalve op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet kan worden toegewezen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De vordering is voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank acht deze vordering als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu uit het onderzoek ter terechtzitting vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 2500,00.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 14 maart 2012 is ontstaan.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2500,00, subsidiair 35 dagen hechtenis, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 maart 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam vader slachtoffer A].
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp zal worden verbeurdverklaard.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich niet uitgelaten over het beslag.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, verbeurdverklaren. Dit voorwerp is voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien dit voorwerp aan verdachte toebehoort en met betrekking tot dit voorwerp de bewezenverklaarde feiten zijn begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 24, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 244 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 primair en 4 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, primair: opzettelijk iemand van de vrijheid beroven;
ten aanzien van feit 2: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van feit 3, primair, en feit 4, primair: poging tot opzettelijk iemand van de vrijheid beroven, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 48 (achtenveertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 8 (acht) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op vijf jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden van een:
- meldingsgebod; veroordeelde moet zich houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet hij zich melden bij bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag. Hierna moet hij zich gedurende door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze perioden nodig acht;
- behandelverplichting bij De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering;
- locatieverbod; de veroordeelde wordt verboden zich te bevinden in de wijken Oostbroek-Noord en Oostbroek-Zuid, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Dit is het gebied wat begrensd wordt door de straten Zuiderparklaan, Soestdijksekade, De La Reyweg en de Loosduinsekade te Den Haag;
- contactverbod; de veroordeelde wordt verboden contact te (laten) leggen met de slachtoffers en hun ouders;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam vader slachtoffer A], een bedrag van € 2500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 maart 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 14 maart 2012 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan van de algehele voldoening, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam vader slachtoffer A];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 35 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
verklaart verbeurd het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 1.00 STK Personenauto [kenteken] (Volkswagen Polo, kleur wit).
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.S.I. van Delden, voorzitter,
mrs. C.W. de Wit en T.L. Fernig - Rocour, rechters,
in tegenwoordigheid van L. van Staden, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 oktober 2012.