ECLI:NL:RBSGR:2012:BY0053

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12 / 30820
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van bewaring van een Chinese vreemdeling zonder zicht op verwijdering

In deze zaak gaat het om een Chinese vreemdeling die op 13 augustus 2012 in bewaring is gesteld. De bewaring werd op 8 oktober 2012 opgeheven door de verweerder, omdat er geen zicht meer was op verwijdering binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze opheffing verband hield met een nieuwe gedragslijn die door de verweerder werd gehanteerd vanaf 5 oktober 2012. Deze gedragslijn houdt in dat voor Chinezen zonder geldige reisdocumenten geen zicht op verwijdering meer bestaat. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat deze wijziging het gevolg was van eerdere uitspraken van de rechtbank in week 40 van 2012.

De eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming en heeft tevens om schadevergoeding verzocht. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende voortvarend had gehandeld en dat er tot aan de opheffing van de bewaring nog zicht op verwijdering was. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de omstandigheden van de zaak, waaronder de verklaring van de eiser dat hij mogelijk in het bezit zou kunnen komen van geldige reisdocumenten.

De uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 oktober 2012. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open. De beslissing is in het openbaar uitgesproken, en de griffier heeft een afschrift verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Nevenlocatie Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 30820
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2012 in de zaak tussen
[naam eiser], eiser
(gemachtigde: mr. [naam gemachtigde]),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).
Procesverloop
Op 13 augustus 2012 heeft verweerder eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Tevens is om schadevergoeding verzocht.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage ingezonden. Eiser heeft daarop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gereageerd.
Verweerder is op 8 oktober 2012 overgegaan tot opheffing van de maatregel.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich eveneens laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser is volgens zijn eigen verklaring geboren op [geboortedatum] en van Chinese nationaliteit.
2. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In het onderhavige geval is verweerder op 8 oktober 2012 overgegaan tot opheffing van de bewaring voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen.
4. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring reeds op enig moment voor de opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.
5. De rechtbank stelt vast dat het beroep tegen de inbewaringstelling bij uitspraak van 30 augustus 2012 (AWB 12 / 26308) ongegrond is verklaard. Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of het voortduren van de bewaring sinds het sluiten van het onderzoek in de vorige procedure op 28 augustus 2012, rechtmatig kan worden geacht.
6. Uit de gedingstukken - met name de door verweerder ingezonden voortgangsrapportage - blijkt dat op 6 september 2012 en op 26 september 2012 schriftelijk is gerappelleerd bij de Chinese autoriteiten inzake de in onderzoek zijnde aanvraag tot afgifte van een laissez-passer. Voorts is op 11 september 2012 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. Deze activiteiten hebben naar het oordeel van de rechtbank voldoende regelmatig plaatsgevonden. Om die reden kan dan ook niet worden gezegd dat verweerder tot aan de opheffing van de maatregel onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
7. Ter zake van de opheffing van de bewaring overweegt de rechtbank dat verweerder eisers bewaring op 8 oktober 2012 heeft opgeheven vanwege het ontbreken van zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd uiteengezet dat de opheffing verband houdt met een nieuwe gedragslijn die verweerder vanaf 5 oktober 2012 hanteert. Deze gedragslijn houdt in dat ten aanzien van Chinezen, die niet in het bezit zijn van geldige reisdocumenten en waarvan ook niet verwacht wordt dat zij die documenten nog in het bezit zullen krijgen, geen sprake meer is van zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn. Voorts heeft verweerder ter zitting nog toegelicht dat deze gewijzigde gedragslijn het gevolg is van een aantal uitspraken van de rechtbank in week 40 van 2012.
8. Anders dan eiser heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden gesteld dat tot aan de opheffing van de bewaring geen zicht op verwijdering van eiser heeft bestaan. Voor dit oordeel verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 9 van voormelde uitspraak van 30 augustus 2012. In dit verband acht de rechtbank verder van belang dat eiser heeft verklaard dat zijn identiteitskaart bij een vriend in China ligt en dat eiser in het bezit zou zijn geweest van een visum om naar Frankrijk te reizen. Eiser kon dus mogelijkerwijze in het bezit geraken van geldige reisdocumenten. De omstandigheid dat verweerder blijkens het verhandelde ter zitting in het geval van eiser welwillend heeft gehandeld door zijn bewaring op te heffen, leidt dan ook niet tot de conclusie dat al voor 8 oktober 2012 geen zicht meer was op verwijdering binnen redelijke termijn.
9. Het betoog dat verweerder al op 5 oktober 2012 had moeten overgaan tot opheffing van de bewaring omdat op die datum de gewijzigde gedragslijn in werking is getreden, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin slagen. Uit het verhandelde ter zitting begrijpt de rechtbank dat geen sprake is geweest van een uitgebreide voorbereidingsperiode die heeft geresulteerd in de gewijzigde gedragslijn, maar dat verweerder deze gedragslijn eerst in de loop van week 40 heeft ontwikkeld. Voor verweerder was het dan ook niet zonder meer mogelijk om vóór 5 oktober 2012 alvast te onderzoeken welke in bewaring verblijvende vreemdelingen met de Chinese nationaliteit in aanmerking zouden kunnen komen voor toepassing van die gedragslijn op 5 oktober 2012. De rechtbank is om die reden van oordeel dat verweerder vanaf 5 oktober 2012 enige tijd mocht worden gegund om nader onderzoek te verrichten naar de betreffende Chinese zaken. Door de bewaring van eiser op 8 oktober 2012, en dus op de derde dag na toepassing van de nieuwe gedragslijn, op te heffen is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten aanzien van eiser niet onnodig lang heeft gewacht met de opheffing van de bewaring, temeer nu tussen
5 en 8 oktober 2012 een weekend is gelegen.
10. Op grond van de onder 6, 8 en 9 gegeven overwegingen zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren en het verzoek om schadevergoeding afwijzen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C.M. Hamer, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.M.A. Akkers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
12 oktober 2012.
w.g. mr. M.M.A. Akkers,
griffier w.g. mr. M.C.M. Hamer,
rechter
Voor eensluidend afschrift:
de griffier:
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 oktober 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.