ECLI:NL:RBSGR:2012:BY0037

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
420579 / HA ZA 12-0678
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake procesrechtelijke perikelen en incidentele vorderingen tussen Wetjens BV en Aegon Nederland NV

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, gaat het om een complexe procedure tussen de besloten vennootschap Arbeidskundig Projektburo Wetjens BV en de naamloze vennootschap Aegon Nederland NV. De procedure begon met een dagvaarding op 4 augustus 2009 bij de rechtbank Roermond, waar Wetjens BV vorderingen instelde tegen Aegon NV. De rechtbank Roermond verklaarde zich op 15 december 2010 onbevoegd en verwees de zaak naar de rechtbank 's-Gravenhage, omdat Aegon NV de projectovereenkomst niet had gesloten met Wetjens BV, maar met de heer Wetjens in privé. Dit leidde tot een aantal incidenten, waaronder een incidentele vordering van Aegon NV op 28 oktober 2009, waarin Aegon NV verantwoording eiste van Wetjens over de uitvoering van de opdracht, omdat er vermoedens waren van strafbare feiten.

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in het tweede incident en in de hoofdzaak. De rechtbank oordeelde dat Aegon NV ontvankelijk was in haar incidentele vordering, maar dat de vordering op grond van artikel 7:403 lid 2 BW niet kon worden toegewezen. De rechtbank stelde vast dat de contractuele partijen in de projectovereenkomst van 2006 kennelijk van de wettelijke bepalingen waren afgeweken door een 'no cure no pay'-overeenkomst te sluiten. De rechtbank wees de incidentele vordering van Aegon NV af en veroordeelde Aegon NV in de proceskosten van het tweede incident. De procedure werd vervolgens verwezen naar de rolzitting van 14 november 2012 voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak door Aegon NV.

Deze uitspraak benadrukt de complexiteit van procesrechtelijke vorderingen en de noodzaak voor partijen om duidelijkheid te scheppen over hun contractuele relaties en de gevolgen daarvan voor de rechtsverhouding in civiele procedures.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
Vonnis van 3 oktober 2012 in het tweede incident en in de hoofdzaak
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 420579 / HA ZA 12-0678 van
de besloten vennootschap ARBEIDSKUNDIG PROJEKTBURO WETJENS BV,
gevestigd te Venlo,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het tweede incident,
advocaat: mr. R.F.W. van Seumeren,
tegen
de naamloze vennootschap AEGON NEDERLAND NV,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het tweede incident,
advocaat: mr. T.S. Jansen.
Partijen zullen hierna Wetjens BV en Aegon NV genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het atypische verloop van deze procedure blijkt uit de navolgende opsomming van alle processtukken met alle producties tot dusver:
- de dagvaarding van 4 augustus 2009 tegen de eerste rolzitting van 19 augustus 2009 bij de rechtbank Roermond, met producties 1 t/m 13 van Wetjens BV;
- de “incidentele vordering houdende onbevoegdheid en verantwoording ex art. 7:403 lid 2 BW” van 28 oktober 2009, met producties 1 en 2 van Aegon NV;
- de conclusie van antwoord in de twee incidenten van 11 november 2009, met 1 productie van Wetjens BV;
- het tussenvonnis van de rechtbank Roermond van 23 december 2009 in het eerste incident tot onbevoegdverklaring;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van de rechtbank Roermond van 8 maart 2010;
- de conclusie na enquete van Wetjens BV van 28 april 2010;
- de “antwoord conclusie na enquete” met producties 3 t/m 6 van Aegon NV van 26 mei 2010;
- de akte van Wetjens BV van 30 juni 2010;
- het vonnis in het eerste incident en in de hoofdzaak van de rechtbank Roermond van 15 december 2010, waarbij de rechtbank Roermond de procedure wegens onbevoegdheid heeft verwezen naar de rechtbank 's-Gravenhage;
- de oproeping na verwijzing van 23 mei 2012 tegen de eerste rolzitting bij de rechtbank ‘s-Gravenhage van 6 juni 2012;
- de akte van Wetjens BV van 1 augustus 2012, met 1 productie (een akte van cessie);
- de antwoordakte van Aegon NV van 1 augustus 2012.
1.2. Ter rolzitting van 15 augustus 2012 hebben beide advocaten vonnis in het tweede incident ex art. 7:403 lid 2 BW gevraagd. Ter rolzitting van 5 september 2012 heeft de advocaat van Wetjens BV op verzoek van de rolgriffier alsnog de tot dan in het Haagse griffiedossier ontbrekende processtukken van het geding voor verwijzing bij de rechtbank Roermond overgelegd, met uitzondering van het kennelijk te Roermond aan het proces-verbaal van getuigenverhoor van 8 maart 2010 in kopie gehechte visitekaartje van Wetjens BV. Ter rolzitting van 5 september 2012 heeft de rolrechter daarna vonnis in het tweede incident bepaald op vandaag, 3 oktober 2012.
2. De beoordeling in het tweede incident en in de hoofdzaak
2.1. In het eerste incident tot onbevoegdverklaring heeft de rechtbank Roermond na getuigenverhoor zich bij vonnis van 15 december 2010 onbevoegd verklaard om kennis te nemen van de vorderingen van Wetjens BV op Aegon NV in de hoofdzaak en de procedure verwezen naar de rechtbank 's-Gravenhage, de woonplaats van de gedaagde partij Aegon NV. De rechtbank Roermond overwoog daartoe (kort gezegd) dat zij van oordeel is dat Aegon NV de onderhavige projectovereenkomst niet heeft gesloten met de eisende procespartij Wetjens BV, maar met de heer Wetjens in privé (hierna aan te duiden als “Wetjens”). Daarom heeft artikel 10 van de projectovereenkomst met forumkeuze voor de rechtbank Roermond tussen Wetjens en Aegon NV geen werking in de rechtsverhouding tussen de procespartijen Wetjens BV en Aegon NV, en moet de procedure op grond van art. 99 Rv worden verwezen naar de rechtbank 's-Gravenhage. Daarbij overwoog de rechtbank Roermond ten overvloede ook nog dat Wetjens BV, omdat zij geen contractspartij is bij de onderhavige projectovereenkomst waarop haar vordering in de hoofdzaak is gebaseerd, bij de rechtbank 's-Gravenhage vermoedelijk niet ontvankelijk zal zijn in haar vordering in de hoofdzaak, aldus de rechtbank Roermond in haar vonnis van 15 december 2010.
2.2. Voor zover nu bekend heeft Wetjens als (volgens de rechtbank Roermond) contractspartij van Aegon NV daarna echter geen vordering op basis van de projectovereenkomst tegen Aegon NV ingesteld bij de rechtbank Roermond. Wetjens heeft daarentegen bij (aan het slot daarvan foutief geredigeerde) akte van cessie van 4 mei 2011, die in ieder geval is meegedeeld aan Aegon NV bij akte van 1 augustus 2012 in deze procedure, zijn vordering van € 310.580,16 in hoofdsom op Aegon NV uit de onderhavige projectovereenkomst met forumkeuzebeding voor de rechtbank Roermond overgedragen aan Wetjens BV. Wetjens BV heeft vervolgens de procedure na verwijzing (naar de rechtbank begrijpt) als cessionaris van de vordering van Wetjens voortgezet bij de rechtbank 's-Gravenhage. Beide partijen hebben echter eerst vonnis gevraagd in het tweede bij de rechtbank Roermond door Aegon NV opgeworpen incident.
2.3. In dat tweede incident vordert Aegon NV op 28 oktober 2009 bij de rechtbank Roermond “subsidiair” dat haar contractuele wederpartij Wetjens (en dus niet procespartij Wetjens BV) op de voet van art. 7:403 lid 2 BW wordt veroordeeld tot het doen van verantwoording van de wijze waarop hij zich van de uit de projectovereenkomst voortvloeiende opdracht heeft gekweten. Aegon NV stelt daartoe dat Wetjens wordt verdacht van strafbare feiten en dat twee medeverdachten van Wetjens al strafrechtelijk zijn veroordeeld. Vooral daarom heeft Aegon NV haar betalingsverplichtingen aan Wetjens onder de projectovereenkomst opgeschort en heeft zij op de voet van art. 7:403 lid 2 BW recht op nadere informatie van haar opdrachtnemer Wetjens over de aan Aegon NV onbekende wijze waarop Wetjens de opdracht heeft uitgevoerd. Volgens Aegon NV moest Wetjens de opdracht integer en juist uitvoeren en behoorde hij daarbij geen strafbare feiten te plegen en reputatieschade voor Aegon NV te voorkomen, aldus Aegon NV in het tweede incident van 28 oktober 2009. Wetjens BV heeft daar bij haar incidentele conclusie van antwoord bij de rechtbank Roermond van 11 november 2009 gemotiveerd verweer tegen gevoerd, dat hierna bij de beoordeling door de rechtbank 's-Gravenhage aan de orde komt.
2.4. Pas na de recente overdracht van de onderhavige vordering van Wetjens op Aegon NV aan Wetjens BV is Aegon NV naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval per 1 augustus 2012 ontvankelijk in haar tweede incidentele vordering die gericht is tegen haar contractuele wederpartij Wetjens en niet tegen haar processuele wederpartij Wetjens BV. Op grond van art. 6:145 BW kan de schuldenaar Aegon NV immers alle verweermiddelen die zij vóór de overgang van de vordering tegen de vorige schuldeiser Wetjens had tegenwerpen aan haar (na de overdracht) nieuwe schuldeiser Wetjens BV.
2.5. Wetjens BV heeft het verweer gevoerd dat de wet geen mogelijkheid biedt voor het opwerpen van een incident ex art. 7:403 lid 2 BW. Dit verweer faalt. Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kent geen gesloten systeem van incidentele vorderingen. Naast de in de relevante wet Rv geregelde incidentele vorderingen kan ook elke niet in Rv geregelde incidentele vordering worden ingesteld, en moet daarop volgens de wetgever door de rechter ook vooraf worden beslist “indien de zaak dat medebrengt” (art. 209 Rv). Zie recent Hoge Raad 2 maart 2012, LJN BU8176 en Hoge Raad 13 juli 2012, LJN BW4008.
2.6. Het door Aegon NV opgeworpen incident op grond van art. 7:403 lid 2 BW is echter in de incidentenpraktijk een zeldzaamheid. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt mede daarom het verweer van Wetjens BV dat hierop niet vooraf inhoudelijk behoort te worden beslist bij incidenteel vonnis “omdat de zaak dat medebrengt”. Deze bijzondere tweede incidentele vordering van gedaagde partij Aegon NV betreft immers geen vooral procesrechtelijk geschilpunt waarop vooraf moet en kan worden beslist in de relatief korte incidentele procedure, maar een materieel verweer tegen de ingestelde vordering waarop de bodemrechter in de meer uitgebreide bodemprocedure in de hoofdzaak behoort te beslissen.
2.7. Voorts valt zonder nadere toelichting van Aegon NV – die ontbreekt – vooralsnog in de hoofdzaak niet in te zien waarom Wetjens – en na de cessie zijn rechtsopvolger Wetjens BV - aan zijn contractspartij Aegon NV in deze civiele procedure op grond van art. 7:403 lid 2 BW verantwoording zou moeten afleggen over eventueel door hem gepleegde strafbare feiten bij en/of over de exacte wijze waarop hij de opdracht van Aegon NV heeft uitgevoerd. Dit wetsartikel is immers van regelend recht en de contractspartijen Wetjens en Aegon NV zijn daar bij de onderhavige projectovereenkomst uit 2006 naar het voorlopig oordeel van de rechtbank kennelijk van afgeweken door een overeenkomst te sluiten op basis van “no cure no pay” en voor wat betreft de wijze van uitvoering door Wetjens “op door HET BURO (= Wetjens) zelf te bepalen wijze”.
2.8. De rechtbank zal derhalve deze tweede incidentele vordering van Aegon NV afwijzen, met veroordeling van Aegon NV in de proceskosten van het tweede incident.
2.9. In de hoofdzaak zal de rechtbank, na de akten aan beide zijden van 1 augustus 2012 en met inachtneming van het procedurele feit van de recente overdracht van de vordering van Wetjens aan Wetjens BV, de procedure verwijzen naar de rolzitting van 14 november 2012 voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak door Aegon NV, laatste uitstel.
3. De beslissingen
De rechtbank in het tweede incident en in de hoofdzaak:
- wijst de tweede incidentele vordering van Aegon NV af;
- veroordeelt Aegon NV tot betaling aan Wetjens BV van de proceskosten in het tweede incident, door de rechtbank begroot op € 452,- aan forfaitair salaris advocaat;
- verwijst de procedure naar de rolzitting van woensdag 14 november 2012 voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak door Aegon NV, laatste uitstel.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Wien en in het openbaar uitgesproken op woensdag 3 oktober 2012.