ECLI:NL:RBSGR:2012:BX9993

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/30431
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 8 oktober 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de verweerder, waarbij aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd. De vreemdeling had op 24 september 2012 een beroepschrift ingediend, waarin ook om schadevergoeding werd verzocht. De openbare behandeling vond plaats op 5 oktober 2012, waarbij de vreemdeling werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de verweerder door zijn gemachtigde, met een tolk aanwezig voor de Engelse taal.

De rechtbank oordeelde dat de staandehouding van de vreemdeling onrechtmatig was, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verbalisanten handelden op basis van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De rechtbank benadrukte dat het proces-verbaal onvoldoende inzicht gaf in de omstandigheden die leidden tot de staandehouding. Dit leidde tot de conclusie dat de daaropvolgende inbewaringstelling ook onrechtmatig was.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring. Tevens werd de vreemdeling een schadevergoeding van € 1355,-- toegekend, als compensatie voor de onrechtmatige bewaring van 16 dagen. De proceskosten van de vreemdeling werden vastgesteld op € 874,--, die door de verweerder aan de griffier moesten worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/30431
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 oktober 2012, beroep vrijheidsontnemende maatregel in de zaak tussen
[vreemdeling], V-nummer [V-nummer], vreemdeling
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. M. Erik).
Procesverloop
Op 24 september 2012 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2012. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [tolk], tolk in de Engelse taal.
Overwegingen
1 Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 22 september 2012 waarbij de vreemdeling de vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd.
2 De vreemdeling stelt zich primair op het standpunt dat de staandehouding onrechtmatig is, nu bij de staandehouding onvoldoende sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Blijkens het proces-verbaal van staandehouding zagen de verbalisanten de vreemdeling met een bladblazer op straat staan, waarop het vermoeden van illegaal verblijf ontstond. Daarna zijn de verbalisanten overgegaan op een controle op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De vreemdeling is van mening dat de controle op grond van de Wav vreemdelingrechtelijk is ingegeven en op discriminatoire wijze, namelijk gebaseerd op diens zwarte huidskleur, heeft plaatsgevonden.
Subsidiair stelt de vreemdeling zich op het standpunt dat de maatregel onrechtmatig is, nu bij het gehoor van 21 september 2012 te 15:50 uur geen gebruik is gemaakt van een beëdigd tolk. Uit het op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van 21 september 2012 blijkt dat de vreemdeling is gehoord door de verbalisanten, zonder dat hierbij een beëdigd tolk aanwezig was. De met de bewaring gediende belangen staan niet in redelijke verhouding tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen, waardoor dit gebrek de bewaring onrechtmatig maakt.
3 Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal ter zake artikel 50 van de Vreemdelingenwet (hierna: Vw) 2000 van 22 september 2012 is onder andere het volgende opgenomen:
Op vrijdag 21 september 2012, omstreeks 15:15 uur, surveilleerden wij, in het kader van de vreemdelingenwet over de [straat] te [plaats]. Gekomen ter hoogte van perceel [adres] zagen wij, op de openbare weg een man met een bladblazer de bladeren bij elkaar blazen. Wij zagen dat de man op grond voor de schutting en kort hierna op de rijbaan stond en bladeren richting een oprit bij elkaar aan het blazen was. Wij zagen dat de deuren van de oprit openstonden. Wij zagen dat de oprit naar een garage liep en dat boven de garage een woning gesitueerd was. Vervolgens hebben wij een controle op grond van de Wet Arbeid Vreemdelingen uitgevoerd.
Naar het oordeel van de rechtbank is er aldus sprake van een verslaglegging die onvoldoende inzicht geeft in de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de staandehouding van de vreemdeling, nu uit het proces-verbaal niet duidelijk naar voren komt met welke intentie de verbalisanten naar de vreemdeling zijn toegegaan. Dit klemt te meer nu een specifieke aanwijzing ontbreekt dat de verbalisanten op dat moment waren belast met controle op grond van de Wav.
Naar het oordeel van de rechtbank is het in het onderhavige geval van belang dat de inhoud van het proces-verbaal met betrekking tot de bijzondere omstandigheden die hebben geleid tot de staandehouding zoveel mogelijk inzichtelijk maakt op grond van welke bevoegdheden is opgetreden alsmede waarom en in welke context deze bevoegdheden zijn aangewend. De noodzaak daartoe vloeit met name voort uit de mogelijkheid dat onvoldoende duidelijk is of is opgetreden op grond van de Wav dan wel of in het kader van de Vw 2000 is staandegehouden. In dit kader is mede van belang dat een op grond van de Wav uitgevoerde controle niet ter toetsing staat aan de vreemdelingenrechter. Nu niet kan worden vastgesteld dat de staandehouding van de vreemdeling daadwerkelijk door een op de Wav stoelende controle is voorafgegaan en/of door een op de Wav stoelend oogmerk is ingegeven, moet het er voor worden gehouden dat de staandehouding onrechtmatig is geweest. Onvoldoende is immers gebleken van omstandigheden die de verbalisanten konden doen besluiten tot een geobjectiveerd redelijk vermoeden van illegaal verblijf.
5 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft overwogen in zijn uitspraak van 28 september 2007, LJN: BB5258 maakt de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld op grond waarvan het niet nakomen van de uit artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000 voortvloeiende verplichting niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. Gelet hierop en gezien de belangen ter bescherming waarvan het betrokken voorschift strekt, is de maatregel van bewaring bij afweging van de daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd te achten.
6 Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling van meet af aan onrechtmatig is. Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van heden.
7 Voorts acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 16 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van
3 x € 105,-- = € 315,-- (politiecel) en 13 x € 80,-- = € 1040,-- (detentiecentrum),
totaal € 315, -- + € 1040, -- = € 1355,--.
8 De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 1355,-- ten laste van verweerder, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,-- welke kosten verweerder aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. Schaffels, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Tijsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500