ECLI:NL:RBSGR:2012:BX9882

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/16936 en 12/16976
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde asielaanvragen van Iraanse en Afghaanse eisers met betrekking tot bekering tot het Christendom

In deze zaak hebben eisers, een Iraanse man en een Afghaanse vrouw, herhaaldelijk asiel aangevraagd in Nederland, waarbij zij aanvoerden dat zij tot het christendom zijn bekeerd. Hun eerdere aanvragen waren afgewezen, maar na een uitspraak van de voorzieningenrechter op 22 december 2011, waarin werd geoordeeld dat hun bekering een novum was, dienden zij opnieuw aanvragen in op 18 november 2011. Deze aanvragen werden echter op 28 november 2011 afgewezen, met een inreisverbod van twee jaar. De rechtbank heeft de bestreden besluiten van 22 mei 2012 vernietigd, omdat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de bekering van eisers ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat eisers niet aanvullend waren gehoord over hun beweegredenen en dat de authenticiteit van hun doopakten niet in twijfel was getrokken. De rechtbank concludeerde dat de bekering van eisers tot het christendom aannemelijk was en dat verweerder nieuwe besluiten moest nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank heeft ook verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, die zijn vastgesteld op € 874,-.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Middelburg
AWB nummers: 12/16936 en 12/16976,
V-nummers: [nummer], [nummer], [nummer], [nummer] en [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht
inzake
[naam], eiser,
[naam], eiseres,
gezamenlijk te noemen: eisers,
gemachtigde mr. K. Wijnmalen, advocaat te Dordrecht,
tegen
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde mr. P. van Zijl,
medewerker bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Op 23 mei 2012 hebben eisers beroep ingesteld tegen de besluiten van 22 mei 2012 (de bestreden besluiten) waarbij hun (herhaalde) aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn afgewezen.
De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 20 september 2012. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door mr. drs. E.W.B. van Twist, kantoorgenoot van hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig K. Nahimi, tolk in de Farsi taal. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Eiser is geboren op [1961] en bezit de Iraanse nationaliteit. Eiseres is geboren op [1976] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Eisers hebben eerder op 11 februari 2011 aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, eiseres mede ten behoeve van haar drie minderjarige kinderen van Iraanse nationaliteit. Bij besluiten van 21 februari 2011 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. Het door eisers tegen deze besluiten ingestelde beroep is bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem, van 1 april 2011, ongegrond verklaard. Bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 10 mei 2011 is het hoger beroep van eisers ongegrond verklaard. Daarmee zijn de besluiten van verweerder van 21 februari 2011 in rechte komen vast te staan.
2. Op 18 november 2011 hebben eisers opnieuw asielaanvragen ingediend. Hierbij hebben zij aan hun aanvragen onder meer ten grondslag gelegd dat zij in Nederland tot het christendom zijn bekeerd. Deze aanvragen zijn bij besluiten van 28 november 2011 met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen. De voorzieningenrechter van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, heeft bij uitspraak van 22 december 2011 het door eisers hiertegen ingediend beroep gegrond verklaard, de besluiten van 28 november 2011 vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen. Bij de bestreden besluiten van 22 mei 2012 zijn de aanvragen van eisers wederom afgewezen, waarbij aan eisers tevens een inreisverbod van twee jaar is opgelegd.
3. Verweerder heeft bij de thans bestreden besluiten de aanvragen van eisers met verwijzing naar het bepaalde in het eerste lid van artikel 31 van de Vw 2000, in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van dat artikel, afgewezen. Verweerder heeft onder verwijzing naar de vorige asielprocedure zich op het standpunt gesteld dat eisers nog immer toerekenbaar ongedocumenteerd zijn. Verweerder heeft voorts gesteld dat de gestelde bekering tot het christendom positieve overtuigingskracht ontbeert. Hiertoe heeft verweerder overwogen dat zij met weinig overtuigingskracht kunnen vertellen over hun bekering en het proces hoe zij tot hun bekering zijn gekomen. Zij hebben hierover verklaard dat ze hulp hebben gekregen van een jongen en later een vrouw die ook waren bekeerd. Verweerder is van mening dat van een persoon uit een islamitisch land, waarbij het bekeren tot het christelijk geloof grote gevolgen kan hebben, in alle redelijkheid mag worden verwacht dat hij overtuigender kan verklaren over zijn bekering. Voorts acht verweerder het bevreemdingwekkend en tegenstrijdig met elkaar dat eiser heeft gesteld dat hij bij terugkeer naar zijn land van herkomst zijn geloof thuis zal gaan belijden omdat hij dat niet in het openbaar zou durven, terwijl eiseres heeft gesteld bij terugkeer bekeringsactiviteiten te moeten verrichten en dat dit van Jezus ook moet. Het overleggen van een doopakte kan evenmin tot een ander oordeel leiden omdat het voor een ieder relatief eenvoudig is om zich bij een kerkgenootschap aan te melden en als bekeerling in te laten schrijven, aldus verweerder.
4. Eisers hebben in beroep primair aangevoerd dat, nu verweerder geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 22 november 2011, de bekering van eisers reeds in rechte vaststaat. Het staat verweerder niet meer vrij om zijn standpunt ten aanzien van de geloofwaardigheid van de bekering te veranderen van ‘vooralsnog’ geloofwaardig in ongeloofwaardig, zonder eisers aanvullend te horen. Subsidiair hebben eisers ter nadere onderbouwing van hun bekering nog de volgende stukken overgelegd: twee verklaringen van 13 mei 2012 en 15 juli 2012 van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt van Ferwert-Hallum en een verklaring van 21 mei 2012 van de Evangelische gemeente Ter Apel. Eisers stellen dat hun bekering bekend is geworden in het land van herkomst en dat verweerder ten onrechte zijn beleid ten aanzien van bekeerde christenen niet heeft toegepast. Daarnaast is ten onrechte een inreisverbod opgelegd. Er is sprake van reformatio in peius nu dit niet was opgelegd als verweerder in eerste instantie een juiste beslissing had genomen. Ook is de duur van het opgelegde inreisverbod ten onrechte niet nader gemotiveerd.
5. Bij verweerschrift van 17 september 2012 heeft verweerder gesteld dat de uitspraak van 22 december 2011 impliceert dat het ter zitting van 15 december 2011 ingenomen standpunt dat de bekering niet geloofwaardig is, kan worden gehandhaafd indien deze is voorzien van een toereikende motivering. Als uitgangspunt geldt dat het aan eisers is om hun bekering aannemelijk te maken. Hiervan kan eerst sprake zijn indien zij inzicht verschaffen in hun beweegredenen om zich tot het christendom te bekeren en blijk geven van een daarmee gepaard gaande innerlijke geloofsovertuiging. Verweerder heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Den Bosch, van 10 januari 2011 (AWB 10/43428) en een uitspraak van deze rechtbank van 27 juni 2012 (AWB 12/11600). Het enkele feit dat zij in contact zijn gekomen met mensen die christen zijn, geeft op zichzelf geen inzicht in de beweegreden waarom afstand wordt gedaan van de ene geloofsovertuiging en een andere wordt aangenomen. Dat deze personen eisers behulpzaam zijn geweest, kan niet als een voldoende verklaring worden aangemerkt om een bekering aannemelijk te maken. Aan de door eisers overgelegde verklaring van de kerkenraad van 15 juli 2012 komt geen doorslaggevende betekenis toe, nu hieruit niet meer kan worden afgeleid dan dat eisers zijn toegetreden tot deze kerk. Hiermee wordt echter geen inzicht verstrekt in de beweegredenen van hun bekering. Een en ander klemt temeer daar ook ten aanzien van dit aspect het criterium van de positieve overtuigingskracht van toepassing is, aldus verweerder.
De rechtbank overweegt als volgt.
6. De rechtbank stelt vast dat eisers aan hun herhaalde aanvragen van 18 november 2011 onder meer ten grondslag hebben gelegd dat zij in Nederland tot het christendom zijn bekeerd. Ter onderbouwing hiervan hebben zij twee originele doopakten van 25 september 2011 van de Koreskerk te Apeldoorn overgelegd.
7. De rechtbank stelt voorts vast dat de voorzieningenrechter in voornoemde uitspraak van 22 december 2011 heeft geoordeeld dat deze gestelde bekering een novum is, nu de geloofsovertuiging van eisers in de vorige asielprocedure geen rol speelde. Aangezien verweerder de aanvragen van eisers ten onrechte met toepassing van artikel 4:6 van de Awb heeft afgewezen, heeft de voorzieningenrechter de besluiten van verweerder van 28 november 2011 vernietigd. De voorzieningenrechter heeft vervolgens onderzocht of er aanleiding bestond de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand te laten. In rechtsoverweging 10 van voornoemde uitspraak van 22 december 2011 heeft de voorzieningenrechter daartoe het volgende overwogen en geconcludeerd:
“Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is uit de door verweerder ter zitting (lees: van 15 december 2011) gegeven toelichting onvoldoende gebleken op welke gronden hij zijn standpunt over de geloofwaardigheid van verzoekers bekering tot het christendom heeft gewijzigd. Daarbij heeft de voorzieningenrechter in aanmerking genomen dat verweerder ter zitting uitsluitend summier heeft verwezen naar de verklaringen van verzoekers in de gehoren van opvolgende aanvragen van 22 november 2011. Nu op grond van diezelfde verklaringen, zowel in het voornemen als in de bestreden besluiten door verweerder is overwogen dat de bekering van verzoekers ‘vooralsnog’ wordt aangenomen, acht de voorzieningenrechter het ter zitting ingenomen gewijzigde standpunt van verweerder in strijd met artikel 3:46 Awb onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om in dit geval de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten van 28 november 2011 in stand te laten.”
8. De rechtbank stelt op grond van voornoemde uitspraak vast dat de gestelde bekering van eisers tot het christendom weliswaar als novum is aangemerkt, maar dat de bekering nog niet in rechte vaststaat. De voorzieningenrechter heeft verweerder immers de mogelijkheid geboden om het ter zitting van 15 december 2011 terzake gewijzigd standpunt van verweerder alsnog in nieuw te nemen besluiten deugdelijk te motiveren.
9. Ter beoordeling ligt dus de vraag voor of verweerder zijn standpunt dat de bekering ongeloofwaardig is, in de bestreden besluiten wel deugdelijk heeft gemotiveerd. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de toets van de positieve overtuigingskracht geldt, nu de toerekenbaarheid van het ontbreken van documenten in de vorige asielprocedure in rechte is komen vast te staan.
Verweerder heeft - kort samengevat- zich op het standpunt gesteld dat eisers geen inzicht hebben gegeven in hun beweegredenen om zich te bekeren en geen blijk hebben gegeven van een daarmee gepaard gaande innerlijke geloofsovertuiging.
De rechtbank stelt voorop dat de wijze waarop iemand uitsluitsel kan geven over zijn geloofsbeleving moeilijk te objectiveren en te concretiseren is. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verweerder in de bestreden besluiten en nog aanvullend in zijn verweerschrift heeft overwogen, het standpunt omtrent de ongeloofwaardigheid van de gestelde bekering redelijkerwijs nog immer niet kan dragen.
De rechtbank overweegt daartoe dat verweerder na de uitspraak van 22 december 2011 eisers niet aanvullend heeft gehoord over hun beweegredenen en hun innerlijke geloofsovertuiging, maar in de bestreden besluiten opnieuw verwezen heeft naar de gehoren van opvolgende aanvragen van 22 november 2011, op grond waarvan verweerder in eerste instantie de bekering vooralsnog aannemelijk heeft geacht. Voorts heeft verweerder de authenticiteit van de door eisers overgelegde originele doopakten van 25 september 2011 niet in twijfel getrokken. Eisers hebben vervolgens in beroep de gestelde bekering nader onderbouwd met verklaringen van de kerkenraad van de Gereformeerde Kerk van Ferwert-Hallum, waaruit blijkt dat eisers de kerkdiensten aldaar met grote regelmaat bijwonen en actief daaraan deelnemen. Dat met deze verklaringen geen inzicht wordt verstrekt in de beweegredenen van hun bekering, laat onverlet dat de verklaringen blijk geven van hun recente geloofsactiviteiten in het christendom. Tot slot kunnen de uitspraken waarnaar verweerder in zijn verweerschrift heeft verwezen, naar het oordeel van de rechtbank evenmin dienen ter nadere onderbouwing van verweerder standpunt, nu geen sprake is van vergelijkbare gevallen. In die zaken was de ongeloofwaardigheid van de bekering immers mede gebaseerd op het feit dat de betrokkene reeds in het land van herkomst interesse had in het christendom en daarover in de eerste asielprocedure had kunnen en moeten verklaren.
10. Gelet op het voorgaande beantwoordt de rechtbank de hierboven in rechtsoverweging 9 gestelde vraag ontkennend. De bestreden besluiten zijn derhalve opnieuw in strijd met artikel 3:46 van de Awb onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en de besluiten van 22 mei 2012 vernietigen. Nu verweerder niet nogmaals de mogelijkheid wordt geboden dit motiveringsgebrek te helen, dient verweerder naar het oordeel van de rechtbank uit te gaan van de aannemelijkheid van de bekering van eisers tot het christendom.
Gezien het feit dat verweerder nog niet is toegekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de zwaarwegendheid van deze bekering, dient verweerder dit alsnog in nieuw te nemen besluiten te doen.
11. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten vastgesteld op € 874,- (1 punt voor het beroepschrift in de samenhangende zaken en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage,
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuw besluiten neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure, aan de zijde van eisers begroot op € 874,- (achthonderdenvierenzeventig euro), te betalen aan eisers;
Deze uitspraak is gedaan mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van R. de Pooter, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2012.
Afschrift verzonden op: 11 oktober 2012