ECLI:NL:RBSGR:2012:BX9763

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
425369 / KG ZA 12-876
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een straf in kort geding

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, vorderde eiser een verbod op gijzeling en schorsing van de tenuitvoerlegging van zijn straf. Eiser was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarbij de tijd in voorarrest in mindering zou worden gebracht. Eiser had een gratieverzoek ingediend, maar dit werd niet in behandeling genomen omdat de straf nog niet onherroepelijk was. Eiser stelde dat de berekening van zijn detentietijd onjuist was, omdat de tijd in voorlopige hechtenis niet was meegerekend. Hij voerde aan dat het openbaar ministerie onrechtmatig handelde door zijn verzoeken om schorsing te weigeren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het openbaar ministerie bevoegd en verplicht is om rechterlijke beslissingen uit te voeren, maar dat het daarbij een grote beleidsvrijheid heeft. De rechter concludeerde dat het recht op aftrek van voorarrest niet afhankelijk is van de onherroepelijkheid van de veroordeling, maar dat de huidige detentie van eiser op basis van andere beslissingen was. De rechter oordeelde dat er geen reden was om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te schorsen, omdat de uitkomst van het gratieverzoek onzeker was en er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die een schorsing rechtvaardigden.

Uiteindelijk werd de vordering van eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan op 2 oktober 2012 door mr. J.J. van der Helm.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 425369 / KG ZA 12-876
Vonnis in kort geding van 2 oktober 2012
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting [Z.],
eiser,
advocaat mr. H.M. Dunsbergen te Goes,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te 's-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 25 september 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Bij vonnis van 13 juli 2009 van de rechtbank Middelburg (hierna: 'het vonnis') is eiser onder meer veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren. Daarbij is bepaald dat de tijd die eiser voorafgaand aan het vonnis in voorarrest heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht. Zowel eiser als het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Het openbaar ministerie heeft zijn appel op 1 februari 2011 ingetrokken.
1.2. Met betrekking tot de zaken waarin het vonnis is gewezen, heeft eiser in voorarrest gezeten tussen 4 oktober 2006 en 18 januari 2007, tussen 28 augustus 2007 en 2 juli 2008 en tussen 4 december 2008 en 26 november 2010.
1.3. Op 1 november 2011 heeft eiser een gratieverzoek ingediend. Per brief van 19 december 2011 heeft de Dienst Justis aan eiser bericht dat zijn gratieverzoek niet in behandeling kan worden genomen omdat de straf waarvoor hij gratie heeft verzocht nog niet onherroepelijk is.
1.4. De detentie van eiser op grond van zaken waarover in het vonnis is geoordeeld, is in 2010 geëindigd. Aansluitend is een andere straf ten uitvoer gelegd. Eiser verblijft thans in vervangende hechtenis op grond van zogenoemde Terwee-zaken.
2. Het geschil
2.1. Eiser vordert zakelijk weergegeven primair een verbod om tot gijzeling althans vervangende hechtenis over te gaan en subsidiair schorsing van de tenuitvoerlegging daarvan, totdat onherroepelijk is beslist in de strafzaak bij het gerechtshof en opnieuw op een gratieverzoek c.q. een verzoek tot verrekening is beslist.
2.2. Daartoe voert eiser het volgende aan. Gedaagde heeft verzuimd in zijn berekening van de einddatum van de detentie van eiser op grond van het vonnis rekening te houden met de tijd die eiser in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht van 4 oktober tot 5 december 2006. Die fout is niet hersteld en inmiddels heeft eiser de gehele detentie op basis van de foutieve berekening uitgezeten. Gedaagde heeft dan ook onrechtmatig gehandeld jegens eiser. Aangezien het openbaar ministerie zijn hoger beroep tegen het vonnis heeft ingetrokken, valt niet te verwachten dat de gevangenisstraf in hoger beroep hoger uitvalt. De tijd die eiser te lang in voorarrest heeft gezeten, dient dan ook te worden verrekend met de hechtenis en/of gijzeling die eiser thans nog op grond van andere titels ondergaat. Het openbaar ministerie kan op grond van de Aanwijzing executie de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel tijdelijk opschorten of zelfs stoppen. In onderhavige zaak is sprake van omstandigheden die een dergelijke beslissing rechtvaardigen. Eiser heeft immers vier maanden te lang in detentie gezeten. Het gratieverzoek van eiser, waarin hij om verrekening van de te lang gezeten detentie verzoekt, kan alleen worden behandeld indien de veroordeling in de lopende strafzaak onherroepelijk is geworden. De huidige tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis jegens eiser moet daarom uitgesteld worden totdat die onherroepelijkheid een feit is, zodat eiser de mogelijkheid krijgt een gratieverzoek in te dienen en voor verrekening langs die weg in aanmerking te komen. Het openbaar ministerie heeft geweigerd daartoe strekkende verzoeken van eiser in te willigen.
2.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Eiser legt aan zijn vordering ten grondslag dat gedaagde onrechtmatig jegens hem handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter - in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding - tot kennisneming van de vordering gegeven.
3.2. Vooropgesteld wordt dat het openbaar ministerie niet alleen bevoegd, maar ook verplicht is rechterlijke beslissingen ten uitvoer te leggen. Bij het bepalen van de wijze en het moment waarop een straf of maatregel ten uitvoer zal worden gelegd, komt het openbaar ministerie een grote mate van beleidsvrijheid toe, hetgeen meebrengt dat de voorzieningenrechter deze beslissingen slechts marginaal kan toetsen. In dit kort geding dient beoordeeld te worden of het openbaar ministerie het verzoek van eiser om de tenuitvoerlegging van zijn vervangende hechtenis te stoppen c.q. te schorsen in redelijkheid heeft kunnen weigeren.
3.3. Aan eiser moet worden toegegeven dat het recht op aftrek van de tijd die reeds in voorarrest is doorgebracht niet afhankelijk is gesteld van de onherroepelijkheid van de veroordeling. Dat volgt evenwel uit (de systematiek van) het bepaalde in artikel 557 van het Wetboek van Strafvordering. Na het vonnis is eiser dan ook niet gedetineerd geweest op basis van het vonnis, maar, voor zover het de zaken betreft waarover in het vonnis is geoordeeld, uiteindelijk op basis van beslissingen van het gerechtshof met betrekking tot de voorlopige hechtenis. Het feit dat de door gedaagde berekende detentietijd van eiser op grond van het vonnis al is verstreken is dan ook niet doorslaggevend. Aangezien tegen dat vonnis hoger beroep is aangetekend, is de voorzieningenrechter met gedaagde van oordeel dat op dit moment niet vaststaat dat eiser te lang in detentie heeft verkeerd. Hoewel het openbaar ministerie zijn hoger beroep ingetrokken heeft, staat de strafbepaling ter beoordeling van het gerechtshof. Bij die beoordeling is het gerechtshof niet gebonden aan de door de rechtbank opgelegde straf.
3.4. Ook indien het gerechtshof dezelfde of een lagere straf aan eiser zou opleggen, zou verrekening van de te lang in detentie doorgebrachte tijd met de huidige vrijheidsbeneming van eiser niet mogelijk zijn. De huidige detentie van eiser geschiedt immers ten titel van lijfsdwang, waarvoor de wet, zoals eiser ook onderkent, in geen enkel geval in compensatie voorziet. De uitkomst van een door eiser in te dienen gratieverzoek tot verrekening is dermate onzeker, dat het vooruitlopen daarop door het schorsen of stopzetten van de vervangende hechtenis van eiser niet verantwoord wordt geacht.
3.5. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat het openbaar ministerie het verzoek van eiser om de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis te stoppen of te schorsen in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren, te minder nu de Aanwijzing Executie - waarop ook eiser zich beroept - bepaalt dat de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel enkel kan worden geschorst of gestopt in geval "uitzonderlijke omstandigheden" respectievelijk "bijzondere omstandigheden van het geval bij wijze van hoge uitzondering" en als uitgangspunt hanteert dat het openbaar ministerie verplicht is de door de rechter opgelegde straffen te executeren. De vordering van eiser zal dan ook worden afgewezen.
3.6. Eiser zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt eiser in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.391,--, waarvan
€ 816,-- aan salaris advocaat en € 575,-- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2012.
hvd