ECLI:NL:RBSGR:2012:BX9557

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/21079
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag vergoeding woonkosten door het COA met betrekking tot asielzoekers en administratieve plaatsing

In deze zaak hebben eisers, een gezin van Iraakse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor vergoeding van woonkosten bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). De aanvraag werd afgewezen omdat eisers niet voldeden aan de vereisten voor administratieve plaatsing en er geen uitzonderlijke medische redenen waren die verblijf in een opvangvoorziening inhumaan zouden maken. De rechtbank oordeelt dat het COA een zekere beoordelingsvrijheid toekomt en dat de rechtbank deze beoordeling terughoudend dient te toetsen. De rechtbank volgt de eisers niet in hun stelling dat verblijf in een asielzoekerscentrum (azc) niet voldoet aan de voorwaarden van het Sociaal Medisch Advies (SMA). De rechtbank concludeert dat verweerder van eisers kon verlangen gebruik te maken van de opvang in het azc, en dat de woonkosten geen noodzakelijke kosten zijn in de zin van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst op de mogelijkheid voor eisers om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummer: AWB 12/21079
Datum uitspraak: 20 september 2012
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum]
v-nummer [nummer], en
[naam eiseres],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
mede namens hun zeven kinderen,
allen van Iraakse nationaliteit,
eisers,
gemachtigde mr. M. Pals,
tegen
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers,
verweerder.
Het procesverloop
Op 20 juni 2012 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een vergoeding van woonkosten.
Bij besluit van 29 juni 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
Hiertegen hebben eisers op 2 juli 2012 beroep ingesteld. Op 2 juli 2012 hebben eisers tevens een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 20 juli 2012 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats dit verzoek afgewezen (AWB 12/21083).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 augustus 2012. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde, mr. Pals voornoemd. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.E.S. Klerx.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Eisers verblijven buiten een opvangvoorziening van verweerder, in een woning van de gemeente [plaats]. De gemeente [plaats] heeft tot 12 april 2012 de woonlasten van eisers voor haar rekening heeft genomen. Verweerder heeft eisers tot 12 april 2012 administratief geplaatst en voorzieningen verstrekt in de vorm van wekelijks leefgeld en een ziektekostenverzekering.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat verblijf op een andere locatie dan de centrale opvang slechts mogelijk is in het geval van administratieve plaatsing en dat eisers niet voldoen aan de vereisten van administratieve plaatsing. Er is geen sprake van een situatie waarin verblijf in een woning buiten de opvangvoorziening vanwege bijzondere (zwaarwegende) medische redenen noodzakelijk moet worden geacht. Uit het Sociaal Medisch Advies (hierna: SMA) van GGD Brabant-Zuidoost van 18 november 2011 blijkt dat het gezin van eisers geplaatst kan worden in een asielzoekerscentrum (azc) indien de hulp van de psychiater gewaarborgd blijft en het gezin bij elkaar geplaatst kan worden, afgezonderd van het contact met andere personen. Het azc te [plaats] is het meest aangewezen azc voor plaatsing van het gezin, gezien de afstand tot de behandelend psychiater. Voorts heeft dit azc aangegeven dat inderdaad aan de overige gestelde voorwaarden kan worden voldaan. Voor het geval eisers een beroep doen op artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005), worden de door de eisers te betalen woonkosten niet beschouwd als noodzakelijke kosten in de zin van dit artikel.
4. Eisers kunnen zich hiermee niet verenigen en stellen zich op het standpunt dat de gezondheidstoestand van hun zoon [naam] verblijf in een azc niet toestaat zodat het noodzakelijk is dat zij gevestigd blijven in hun reguliere woning. Eisers verwijzen hierbij naar het SMA van 18 november 2011 en naar de brieven van behandelend psychiater [naam] van 14 oktober 2011 en 1 mei 2012. Blijkens het SMA wordt het risico van zelfmoord reëel geacht en kunnen diverse factoren dit risico verhogen, onder meer verhuizing naar een andere locatie. Ook al zouden de risicoverhogende factoren zo veel mogelijk worden beperkt, dan nog blijft sprake van een verhoging van het risico, zodat verweerder had moeten motiveren waarom een overplaatsing niet te risicovol zou zijn.
Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat bij plaatsing in azc [plaats] wordt voldaan aan de voorwaarden van het SMA, namelijk dat het gezin bij elkaar dient te blijven en de mogelijkheid om afgeschermd te zijn van contact met andere personen. Eisers bestrijden dat zij op het azc [plaats] afgezonderd kunnen zijn van contact met andere personen, nu uit telefonische navraag bij het azc [plaats] blijkt dat de units voor tien personen op het terrein van het azc gehorig zijn, dat afzondering van anderen bijna onmogelijk is en dat zich daar zo’n 80 alleenstaande minderjarige vreemdelingen (hierna: amv) bevinden, hetgeen een extra prikkel is.
Verder heeft verweerder in een email van 25 november 2011 aan de gemeente [plaats] bericht dat een administratieve plaatsing aan de orde is, hetgeen aangeeft dat verweerder destijds meende dat sprake was van een medische noodsituatie. Volgens eisers is dan ook onvoldoende gemotiveerd waarom nu een ander standpunt wordt ingenomen terwijl de medische situatie van [naam] niet is gewijzigd en aan het gewijzigde standpunt hetzelfde SMA ten grondslag is gelegd. Voorts hebben eisers gesteld dat het Rva 2005 wel de mogelijkheid tot vergoeding van de wooncomponent kent. Eisers verwijzen daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 20 januari 2009 (AWB 08/22946).
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet Centraal Orgaan asielzoekers (hierna: Wet COA), voor zover hier van belang, is het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA) belast met:
a. de materiële en immateriële opvang van asielzoekers;
b. het plaatsen van asielzoekers in een opvangvoorziening;
c. het plaatsen van asielzoekers op gemeentelijke opvangplaatsen, alsmede het betalen van bijdragen aan de desbetreffende gemeente ten behoeve van de kosten van deze opvang.
Ingevolge het tweede lid kan de Minister, het COA taken als bedoeld in het eerste lid opdragen met betrekking tot andere vreemdelingen.
Ingevolge het derde lid kunnen bij regeling van Onze Minister regels worden gesteld met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in het tweede lid.
7. Ingevolge artikel 3, derde lid, onder f, van de Rva 2005 is de vreemdeling wiens uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege blijft, gelijkgesteld met de in het tweede lid bedoelde categorieën asielzoekers die door het COA opvang wordt geboden in een opvangvoorziening.
8. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval onderdak.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder g, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval betaling van buitengewone kosten.
9. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Rva 2005 bepaalt het COA in welke opvangvoorziening een asielzoeker wordt geplaatst en is het COA bevoegd een asielzoeker naar een andere voorziening over te plaatsen.
10. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Rva 2005, vinden de verstrekkingen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b tot en met g van deze regeling, niet plaats indien de bewoner van de opvangvoorzieningen geen gebruik maakt van het in de desbetreffende voorziening geboden onderdak.
Ingevolge het tweede lid kan het COA in bijzondere gevallen afwijken van de bepaling in het eerste lid.
11. In de toelichting op artikel 13 Rva (Staatscourant 3 februari 2005, nr. 24 / pag. 17) staat dat de bewoners van een opvangvoorziening niet verplicht zijn gebruik te maken van de geboden opvang. Indien de bewoner elders onderdak kiest, kan hij evenwel geen rechten meer doen gelden op de verstrekkingen bedoeld in artikel 9, onderdeel b tot en met g. Het tweede lid strekt ertoe het mogelijk te maken dat asielzoekers in bijzondere, uitzonderlijke situaties ook kunnen verblijven buiten een opvangvoorziening, de zogenaamde administratieve plaatsing. Administratieve plaatsing betreft de plaatsing van een asielzoeker bij een verblijfsgerechtigde of Nederlander. Plaatsing buiten een opvangvoorziening is ook mogelijk in de situatie waarin verblijf in een woning buiten de opvangvoorziening vanwege bijzondere (zwaarwegende) medische redenen noodzakelijk moet worden geacht. Het betreft hier een uitzonderlijke situatie waarin vanwege dringende medische redenen continuering van het verblijf in een opvangvoorziening inhumaan of schadelijk voor de gezondheid van de betrokken asielzoeker is. Op de bovengeschreven wijze zal ook de vreemdeling, en zijn familie, wier uitzetting op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 achterwege blijft en die verblijft bij familie, vrienden of kennissen of anderszins aanspraak kunnen maken op de financiële bijdrage en de andere verstrekkingen als bedoeld in artikel 9, onderdeel b tot en met g.
12. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Rva 2005 kan een asielzoeker een vergoeding ontvangen voor buitengewone kosten, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel g van deze regeling, die hij heeft gemaakt.
Ingevolge het tweede lid zijn buitengewone kosten noodzakelijke kosten die vanwege hun aard of hoogte in redelijkheid niet geacht kunnen worden door de asielzoeker zelf te worden betaald.
13. Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 64 van de Vw 2000 op eisers van toepassing is verklaard, zodat eisers aanspraak maken op Rva-verstrekkingen.
14. Uit het voorgaande volgt dat beoordeeld moet worden of sprake is van een uitzonderlijke situatie waarin vanwege dringende medische redenen, verblijf in een opvangvoorziening inhumaan of schadelijk voor de gezondheid van de betrokken asielzoeker is, zodat verweerder kon afwijken van het vereiste dat eisers gebruik maken van de opvang op een azc.
15. Verweerder heeft in zijn besluit verwezen naar het SMA van 18 november 2011, waarin de AGZ-arts [naam] van GGD Brabant-Zuidoost het risico van zelfmoord door [naam] reëel acht en heeft aangegeven dat diverse factoren dit risico nog verder verhogen. Hij stelt dat het aan de gemeente, en naar de rechtbank leest thans aan verweerder, is om te beslissen in hoeverre zij deze risico’s durft aan te gaan. De risico verhogende factoren zijn volgens het SMA, kort samengevat:
“- verhuizing naar een andere locatie;
- verbreken van het familieverband;
- verblijf dient zoveel mogelijk afgeschermd te zijn van het contact met anderen;
- verbreken van het behandelcontact met zijn psychiater”.
Voorts wordt in het SMA vermeld: “Als de familie bij elkaar kan blijven, een eigen plaats heeft die afgezonderd is van het contact met andere personen, en de toegang tot de huidige hulp van zijn psychiater gewaarborgd blijft, dan zijn de risico’s van verblijf in een asielzoekerscentrum zoveel mogelijk onder controle.”
16. Zoals eisers aanvoeren volgt uit dit SMA dat verweerder dient te beslissen in hoeverre zij risico’s durft aan te gaan. De rechtbank overweegt dat, gelet op de tekst van artikel 13, tweede lid, van de Rva 2005 en de toelichting daarop, verweerder daarbij een zekere beoordelingsvrijheid toekomt en de rechtbank deze beoordeling terughoudend dient te toetsen. Dit laat onverlet dat deze beslissing wel zorgvuldig tot stand moet zijn gekomen en afdoende moet zijn gemotiveerd.
17. Uit het bestreden besluit blijkt dat eisers op het azc [plaats] een eigen unit krijgen, waardoor zij als gezin samen kunnen wonen en de woonruimte niet hoeven te delen met anderen en dat het azc [plaats] het meest aangewezen wordt geacht, gelet op de afstand tot de behandelend psychiater. Ter zitting is van de zijde van verweerder hierover toegelicht dat in een azc contact met anderen niet valt uit te sluiten, zoals dit ook in een gewone woonwijk niet valt uit te sluiten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder uit de bewoordingen van het SMA kunnen afleiden dat de enkele omstandigheid dat eisers in een azc zullen worden opgevangen, nog niet maakt dat niet aan de voorwaarden kan zijn voldaan. Dit maakt dat hetgeen is aangevoerd over de aanwezigheid van andere asielzoekers en amv’s op het terrein, niet tot de conclusie leidt dat reeds daarom plaatsing op het azc Oiserwijk niet kan worden gevraagd. Nu het gezin geen woonruimte hoeft te delen met anderen heeft verweerder verder voldoende gemotiveerd dat aan de voorwaarde dat het een eigen plaats heeft die afgezonderd is van het contact met andere personen, wordt voldaan. Dat de eigen unit gehorig zou zijn is niet voldoende om aan te nemen dat aan deze voorwaarde niet is voldaan.
De rechtbank volgt eisers derhalve niet in hun stelling dat verblijf in een azc niet voldoet aan de voorwaarden van het SMA. Gelet hierop heeft verweerder geen toepassing hoeven geven aan artikel 13, tweede lid van de Rva 2005 en heeft van eisers kunnen verlangen dat zij gebruik maken van een opvangvoorziening op een azc.
18. Ten aanzien van de stelling van eisers dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom thans een ander standpunt wordt ingenomen dan voorheen overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens de email van verweerder aan de gemeente [plaats] van 25 november 2011 en het WMO-besluit van de gemeente [plaats] van 30 november 2011, heeft verweerder eisers tot 12 april 2012 administratief geplaatst waardoor zij aanspraak konden maken op verstrekkingen in de vorm van leefgeld en een ziektekostenverzekering. Uit deze stukken volgt dat verweerder ook destijds niet bereid was woonkosten te vergoeden, waarbij de rechtbank opmerkt dat onderhavige aanvraag een andere strekking heeft dan hetgeen destijds is verleend. Verder is er door verweerder op gewezen dat het azc [plaats] zou hebben aangegeven dat een groot gezin het azc ging verlaten zodat plaatsing voor eisers als gezin mogelijk was geworden.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee voldoende gemotiveerd waarom administratieve plaatsing niet langer aan de orde is.
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kan verweerder van eisers verlangen dat zij gebruik maken van de aangeboden opvang in azc [plaats]. Dit betekent enerzijds dat reeds hierom niet van verweerder kan worden verlangd anderszins in onderdak te voorzien. Anderzijds volgt daaruit dat, voor zover eisers hebben beoogd een beroep te doen op artikel 17 van het Rva 2005 voor vergoeding van buitengewone kosten, verweerder heeft kunnen concluderen dat de woonkosten geen noodzakelijke kosten zijn als bedoeld in dit artikel omdat eisers in een azc kunnen verblijven.
20. Derhalve is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 20 september 2012.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).