RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank van 2 oktober 2012
[...],
geboren 1961,
van Afghaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: [...],
V-nummer: [...],
eiseres,
gemachtigde: mr. H.J. van Balen, advocaat te Groningen,
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)), te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.P. Guérain, ambtenaar bij de IND.
Op 9 september 2010 heeft eiseres een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Bij besluit van 7 februari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 16 juli 2012. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen.
1.De rechtbank gaat uit van de volgende, niet betwiste feiten en omstandigheden.
Op 9 september 2010 heeft eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd. Op 28 september 2011 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Groningen het door eiseres ingediende beroep tegen het uitblijven van een beslissing op haar aanvraag gegrond verklaard. De rechtbank heeft verweerder opgedragen voor 1 januari 2012 een besluit tot inwilliging danwel een voornemen tot afwijzing van de aanvraag bekend te maken, en binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze een besluit bekend te maken, op straffe van een dwangsom.
Naar aanleiding van de aanvraag heeft verweerder op 1 augustus 2011 vragen gesteld aan de minister van Buitenlandse Zaken. Op 19 december 2011 is een individueel ambtsbericht betreffende eiseres uitgebracht. Op 23 december 2011 heeft verweerder een voornemen tot afwijzing van de aanvraag bekend gemaakt.
Eiseres heeft een zienswijze ingediend.
Bij besluit van 7 februari 2012 heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen.
2.In geschil is de vraag of verweerder zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000.
3.Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning omdat het bepaalde in artikel 1F van het Verdrag van Genève van 1951 (Trb. 1954, 88) betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76; hierna: Vluchtelingenverdrag) daaraan in de weg staat. Meer specifiek heeft verweerder het bepaalde in 1F, aanhef en onder b, van het Vluchtelingen¬verdrag aan eiseres tegen¬geworpen; eiseres wordt in verband gebracht met een ernstig, niet-politiek misdrijf. Eiseres is betrokken geweest bij het aannemen van steekpenningen.
4.In beroep stelt eiseres dat zij slachtoffer is van een complot en dat er personen zijn die eiseres, als kritische vrouwelijke rechter, kwijt willen. Eiseres heeft het schandaal over de steekpenningen niet gemeld in haar nader gehoor. Evenmin heeft zij daar gemeld dat zij is ontslagen en de reden van ontslag. Eiseres stelt dat zij dit niet durfde te melden vanwege het risico op represailles op haar gezin dat toen nog in Afghanistan verbleef.
5.1Niet in geschil is dat eiseres werkzaam is geweest als rechter in Afghanistan. Uit het individueel ambtsbericht blijkt voorts dat hetgeen eiseres heeft verklaard over het verloop van haar carrière door drie bronnen wordt bevestigd. Het individueel ambtsbericht vermeldt verder dat de door eiseres overgelegde krantenberichten over de gestelde, op haar gepleegde aanslagen, zijn vervalst. Voorts vermeldt het ambtsbericht dat enkele bronnen hebben ver¬klaard dat eiseres betrokken is geweest bij het aannemen van steekpenningen. Zij zou om die reden ontslagen zijn.
5.2De rechtbank stelt vast dat, gelet op de aan Buitenlandse Zaken gestelde vragen, verweerder aanvankelijk nader geïnformeerd wilde worden over de mogelijke betrokken¬heid van eiseres in haar functie als rechter bij doodvonnissen. Het op verzoek van verweerder opgestelde individuele ambtsbericht bevestigt weliswaar dat eiseres betrokken is geweest bij het vaststellen van doodvonnissen, maar verweerder heeft dat niet aan zijn afwijzing ten grondslag gelegd. De asielaanvraag is afgewezen vanwege het aannemen van dan wel het vragen om steekpenningen in haar hoedanigheid als rechter.
5.3De rechtbank is van oordeel dat betrokkenheid bij corruptie onder omstandigheden kan worden aangemerkt als handelingen die vallen onder artikel 1F van het Vluchtelingen¬verdrag. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuurs¬rechtspraak van de Raad van State van 30 december 2009 (LJN: BK8653).
5.4De rechtbank is evenwel van oordeel dat het enkele, eenmalig aannemen van steekpenningen - nog daargelaten de vraag of dit in het geval van eiseres aannemelijk is geworden -, indien bewezen, als zeer kwalijk moet worden beoordeeld, maar onvoldoende zwaarwichtig is voor het met succes kunnen tegenwerpen van het bepaalde in artikel 1F, aanhef en onder b of c, van het Vluchtelingenverdrag.
6.Het beroep is, gelet hierop, gegrond.
7.Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
-verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
-draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 874,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, en mr. E. Läkamp en mr. K. Wentholt, leden, bijgestaan door mr. M. Buikema, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage), onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”.