ECLI:NL:RBSGR:2012:BX8704

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/5650 BESLU en AWB 12/7832 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting bijhouding persoonslijst en voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 10 september 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leiden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 30 maart 2012, waarbij zijn persoonslijst met toepassing van artikel 48 van de Wet GBA was opgeschort met de aanduiding 'vertrokken naar onbekend'. Eiser stelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar zijn verblijfadres, wat leidde tot ernstige gevolgen voor zijn rechtspositie, zoals het ontbreken van ziektekostenverzekering en het niet kunnen stemmen bij de verkiezingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan de vereisten voor een gedegen adresonderzoek, zoals voorgeschreven in de wet en het protocol. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag was gebaseerd en vernietigde dit besluit. Tevens droeg de voorzieningenrechter verweerder op om binnen een week een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van eiser. Eiser werd in het gelijk gesteld, en verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1311,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldig adresonderzoek en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van ingezetenen.

Uitspraak

VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5650 BESLU en AWB 12/7832 BESLU
uitspraak ingevolge artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzoek om een voorlopige voorziening en op het beroep van
[eiser], te [plaats],
(gemachtigde: L. Smallegange),
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Leiden, verweerder.
I Procesverloop
Bij besluit van 30 maart 2012 heeft verweerder eiser medegedeeld dat de bijhouding van eisers persoonslijst met toepassing van artikel 48, tweede en derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) met ingang van 6 februari 2012 is opgeschort met de aanduiding ‘vertrokken naar onbekend’.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 mei 2012 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 17 juli 2012 (verzonden op 23 juli 2012) heeft verweerder, in overeenstemming met het advies van de commissie bezwaarschriften, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 13 augustus 2012 beroep ingesteld. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 6 september 2012 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Namens verweerder is H.J.W.P. Fase verschenen.
II Overwegingen
1.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2 Op grond van het bepaalde in artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, van de Awb, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
Er bestaat aanleiding om in dit geval van laatstgenoemde bevoegdheid gebruik te maken.
2.1 Eiser stond ingeschreven bij Stichting [A], [a-straat 1] [plaats]. Bij e-mail van 9 januari 2012 heeft de Stichting verweerder geïnformeerd dat, onder andere, eiser als gevolg van een beleidswijziging met ingang van 24 oktober 2012 niet (meer) in aanmerking komt voor begeleiding door de Stichting en geen toestemming heeft om nog langer ingeschreven te staan.
2.2 Bij brief van 19 januari 2012 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat op verzoek van de Stichting er onderzoek wordt gedaan naar zijn briefadres. Eiser is verzocht zo spoedig mogelijk contact op te nemen. Deze brief is op 20 januari 2012 verstuurd naar het adres [a-straat 1]. Verweerder heeft deze brief retour ontvangen.
2.3 Bij brief van 6 februari 2012 heeft verweerder eiser medegedeeld voornemens te zijn de bijhouding van zijn persoonslijst op te schorten. Deze brief is op 7 februari 2012 verstuurd naar het adres [a-straat 1]. Verweerder heeft deze brief retour ontvangen.
2.4 Aan het besluit van 30 maart 2012 heeft verweerder ten grondslag gelegd dat van eiser geen nieuwe informatie is ontvangende betreffende zijn woonadres. Nu eisers feitelijke woon- of verblijfplaats niet bekend is heeft verweerder de bijhouding van eisers persoonslijst met ingang van 6 februari 2012 opgeschort.
3 Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en stelt zich op het standpunt dat verweerder geen, dan wel onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar zijn verblijfadres. Er is geen enkele aanwijzing dat eiser naar het buitenland is vertrokken en dat het verblijf aldaar ten minste acht maanden zal duren. De opschorting van zijn persoonslijst heeft voor eiser zeer vergaande gevolgen, zo is eiser momenteel niet verzekerd voor ziektekosten, kan hij geen uitreksel uit het bevolkingsregister krijgen, heeft hij met zeer veel inspanningen een nieuw paspoort kunnen verkrijgen en dreigt hij bij de verkiezingen van 12 september 2012 zijn stem niet te kunnen uitbrengen.
4 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser door de Stichting tijdig is geïnformeerd over het feit dat hij niet langer ingeschreven kan staan op het adres [a-straat 1] te [plaats]. Eiser is er op gewezen dat hij een ander brief- of woonadres aan verweerder moet doorgeven. Nu eiser verzuimd heeft te voldoen aan zijn verplichting om verweerder op de hoogte te stellen van een nieuw woon- of briefadres, heeft verweerder terecht ambtshalve eisers persoonslijst opgeschort.
5.1 Ingevolge artikel 1 van de Wet GBA wordt, voor zover van belang, in deze wet en de daarop berustende bepalingen verstaan onder:
(…..)
— persoonslijst: het geheel van gegevens als bedoeld in artikel 34, eerste lid, over één persoon in een basisadministratie;
(…..)
— uitschrijving: de overdracht van een persoonslijst door de gemeente van inschrijving aan de volgende gemeente van inschrijving;
(…..)
— woonadres:
a. het adres waar betrokkene woont, waaronder begrepen het adres van een woning die zich in een voertuig of vaartuig bevindt, indien het voertuig of vaartuig een vaste stand- of ligplaats heeft, of, indien betrokkene op meer dan één adres woont, het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen zal overnachten;
b. het adres waar, bij het ontbreken van een adres als bedoeld onder a, betrokkene naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derden van de tijd zal overnachten;
— briefadres: het adres waar voor betrokkene bestemde geschriften in ontvangst worden genomen en waar, indien daartoe grond bestaat, zorg wordt gedragen dat geschriften of inlichtingen daarover, betrokkene bereiken;
— adres: het woonadres, dan wel bij het ontbreken hiervan of bij toepassing van artikel 67, het briefadres;
(…..).
5.2 Ingevolge artikel 48, eerste lid, Wet GBA worden aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven, gegevens betreffende het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land ontleend.
5.3 Ingevolge artikel 48, tweede lid, Wet GBA draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente van inschrijving ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het vertrek, indien een ingezetene als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, het volgende land van verblijf en het eerste adres van verblijf in dat land. (…..)
5.4 Ingevolge artikel 66, eerste lid, van de Wet GBA is de ingezetene die zijn adres wijzigt, verplicht binnen vijf dagen na de wijziging van het adres bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft, schriftelijk aangifte van adreswijziging te doen. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, dient hij een briefadres te kiezen en is hij verplicht overeenkomstig het bepaalde in de vorige volzin aangifte van adreswijziging te doen.
5.5 Ingevolge artikel 66, tweede lid, van de Wet GBA doet hij in die aangifte mededeling van het nieuwe en het vorige adres.
5.4 Blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp van de Wet GBA (Kamerstukken 1988-1989, 21 123, nr. 3), Algemeen deel, Hoofdstuk 1 Algemeen, heeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie tot doel de doelmatigheid van de basisadministratie van persoonsgegevens, alsmede de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Beide doelstellingen vereisen dat de basisadministratie persoonsgegevens bevat waarvan herkomst, inhoud, gebruik en beveiliging deugdelijk zijn gewaarborgd en duidelijk zijn geregeld. De doelmatigheid van de basisadministratie is van belang voor de informatievoorziening aan afnemers, zijnde bestuursorganen, ten behoeve van de vervulling van publiekrechtelijke taken, voor de betrokkene voor bijvoorbeeld een recht op of de omvang van een overheidsprestatie en voor eventuele aanspraken van derden. Voorts is in de MvT neergelegd dat de algemene en fundamentele functie van de gegevens uit de basisadministratie mee brengt dat die gegevens aan hoge eisen van betrouwbaarheid en duidelijkheid moeten voldoen.
Hoofdregel van het stelstel van de basisadministratie is dat wanneer iemand eenmaal is ingeschreven, deze altijd ingeschreven blijft. Het is noodzakelijk dat altijd gegevens over de betreffende persoon kunnen worden teruggevonden.
6.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat eiser in gebreke is gebleven te voldoen aan zijn wettelijke plicht aangifte van adreswijziging te doen, dan wel een briefadres te kiezen. Deze omstandigheid is voor verweerder aanleiding geweest een adresonderzoek te doen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer, ABRvS, 25 april 2007, LJN: BA3719) mag slechts op basis van voorafgaand, gedegen onderzoek naar het nieuwe adres van een betrokkene het in de GBA geregistreerde adres ambtshalve worden gewijzigd in ‘vertrokken naar onbekend’.
6.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is geweest van een gedegen onderzoek. Uit de het protocol adresonderzoek door het college van burgemeester en wethouders, opgesteld in samenwerking tussen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Nederlandse Vereniging voor Burgerzaken, van juni 2012 (hierna: het protocol) blijkt dat een dergelijk onderzoek kan aanvangen door betrokkene op zijn laatst bekende adres aan te schrijven. Indien betrokkene niet reageert is dat aanleiding om het adres onderzoek uit te breiden. De gemeente kan informatie inwinnen bij andere bronnen, bijvoorbeeld bij afnemers van het GBA waaronder de eigen gemeente, familie, nutsbedrijven, woningbouwcorporaties, uitkeringsinstanties, ziektekostenverzekeraars en dergelijke. Het protocol beveelt aan om ten minste twee verschillende bronnen van informatie te achterhalen en om maximaal gebruik te maken van communicatiemiddelen als telefoon en/of e-mail. Alle stappen en onderdelen van het onderzoek moeten worden gedocumenteerd en de onderzoeksgegevens dienen tien jaar te worden bewaard. Blijken er na het uitvoeren van een gedegen adresonderzoek geen gegevens over het verblijf bekend dan dient de gemeente de bijhouding van de persoonslijst ambtshalve op te schorten. Verweerder heeft twee maal een brief gestuurd naar het adres waarvan bekend was dat eiser geen toestemming meer had om te zijn ingeschreven. Nadat beide brieven retour zijn ontvangen heeft verweerder het onderzoek gestaakt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat derhalve geen sprake is van een gedegen onderzoek.
6.3 Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat ingevolge artikel 48 van de Wet GBA de opschorting van de bijhouding van de persoonslijst alleen ambtshalve kan worden toegepast in de situatie waarin een ingezetene naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derden van de tijd buiten Nederland zal verblijven en in gebreke is met het doen van aangifte, terwijl van eiser bekend had kunnen zijn dat hij binnen Nederland verbleef. Gelet hierop en in aanmerking genomen dat het in de Wet GBA neergelegde systeem van gegevensverwerking eraan in de weg staat dat het bijhouden van gegevens van een in Nederland verblijvend persoon in een gemeente wordt opgeschort zonder voortzetting van het bijhouden van die gegevens in een andere gemeente is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste grondslag is gebaseerd en om die reden niet in stand kan worden gelaten.
6.4 Gelet op het vorenstaande is het bestreden besluit genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb en dient het te worden vernietigd. Het beroep zal gegrond worden verklaard.
6.5 Gelet op de verstrekkende gevolgen voor eiser van het bestreden besluit draagt de voorzieningenrechter verweerder op binnen één week na dagtekening van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
7 Verweerder wordt met toepassing van artikel 8:75, eerste lid van de Awb veroordeeld in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1311,-- ( 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437,-).
III Beslissing
De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage
1 verklaart het beroep (AWB 12/7832 BESLU) gegrond;
2 vernietigt het besluit van verweerder van 17 juli 2012;
3 draagt verweerder op om binnen één week een nieuw besluit op het bezwaarschrift te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4 wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening (AWB 12/5650 BESLU) af;
5 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1311,-- welke kosten verweerder aan eiser dient te vergoeden;
6 bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ad € 156,-- (voor het verzoek om een voorlopige voorziening) en € 156,-- (voor het beroepschrift), in totaal € 312,-- aan eiser vergoedt.
De uispraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.drs. C.M.A. Demetriadis, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.