ECLI:NL:RBSGR:2012:BX8698

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/22268
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een beroep tegen een inreisverbod van tien jaar

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de ontvankelijkheid van een beroep tegen een inreisverbod van tien jaar dat aan eiser was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het inreisverbod op 24 april 2012 door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was opgelegd, en dat eiser op 11 juli 2012 zijn beroepschrift had ingediend, wat buiten de termijn van vier weken viel. Dit leidde de rechtbank tot de vraag of het beroep ontvankelijk was.

De rechtbank heeft verder overwogen dat in gevallen waarin een zelfstandig inreisverbod van vijf jaar of langer is opgelegd, de hoofdregel van artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing is. Dit houdt in dat eerst bezwaar moet worden gemaakt voordat beroep kan worden ingesteld. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat in uitzonderlijke gevallen direct beroep mogelijk is, maar dat dit niet van toepassing is op inreisverboden van vijf jaar of langer.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, omdat hij niet tijdig beroep had ingesteld en omdat de hoofdregel van bezwaar voor inreisverboden van deze duur van toepassing is. De rechtbank heeft het beroepschrift ter verdere behandeling als bezwaarschrift doorgestuurd naar de verweerder. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 437,-- zijn vastgesteld. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zittinghoudende te Amsterdam
zaaknummer: AWB 12/22268
V-nr: 130.105.4022
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen
[eiser],
geboren op [1979], van Marokkaanse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. J. van Koesveld, advocaat te Amsterdam
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.D. Gunster, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Procesverloop
Bij besluit van 24 april 2012 heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar.
Op 11 juli 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser tegen dit besluit ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2012. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun voornoemde gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. Verweerder heeft een inreisverbod opgelegd op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000. Aan het inreisverbod heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser eerder geen gebruik heeft gemaakt van een termijn voor vrijwillig vertrek van 28 dagen. Aan de duur van het inreisverbod heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser een aantal malen strafrechtelijk is veroordeeld. De duur van het inreisverbod is op grond van artikel 6.5a, vijfde lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 gesteld op tien jaar.
2.1 De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit dateert van 24 april 2012. In het besluit is vermeld dat eiser hiertegen binnen vier weken beroep kan indienen. Het beroep is op 11 juli 2012 door de rechtbank ontvangen, ruim na de daartoe gestelde termijn van vier weken. De rechtbank ziet zich ambtshalve dan ook voor de vraag gesteld of het beroep ontvankelijk is.
2.2 De rechtbank ziet zich ook ambtshalve voor de vraag gesteld of tegen het opgelegde inreisverbod direct beroep dan wel eerst bezwaar moet worden ingesteld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is die vraag eveneens een vraag over de ontvankelijkheid.
2.3 Nu de rechtbank zich gesteld ziet voor twee ontvankelijkheidkwesties, speelt de vraag welke kwestie eerst aan de orde komt.
2.4 De rechtbank wijst hiervoor op artikel 6:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat als volgt luidt:
“Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde administratieve rechter, wordt het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.”
Artikel 6:15, derde lid, van de Awb, luidt: “Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het bezwaar- of beroepschrift tijdig is ingediend, behoudens in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.”
De rechtbank leidt uit de voorgaande bepalingen af dat eerst beoordeeld dient te worden of eiser beroep dan wel bezwaar had moeten instellen tegen het bestreden besluit.
3.1 Op grond van artikel 66a, eerste lid, van de Vw 2000, vaardigt verweerder een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is en die Nederland:
a. onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid, of
b. niet uit eigen beweging binnen de daarvoor geldende termijn heeft verlaten, in welk laatste geval het inreisverbod slechts door middel van een zelfstandige beschikking wordt uitgevaardigd dan wel een beschikking die mede strekt tot wijziging van het reeds gegeven terugkeerbesluit.
3.2 Op grond van artikel 62a, tweede lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 75, aanhef en onder c, van de Vw 2000, kan in afwijking van artikel 7:1 van de Awb geen bezwaar worden gemaakt tegen een kennisgeving die als terugkeerbesluit geldt en die overeenkomstig artikel 62a, tweede lid, van de Vw 2000 tevens een inreisverbod inhoudt.
3.3 Als hoofdregel geldt artikel 7:1 van de Awb, waaruit - kort gezegd - volgt dat alvorens beroep wordt ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. Artikel 75, aanhef en onder c, van de Vw 2000 maakt op deze hoofdregel een uitzondering in het daargenoemde geval. Deze uitzondering is bij een beroep tegen een inreisverbod, dat niet is vervat in een terugkeerbesluit, niet van toepassing. Zoals de Afdeling bij uitspraak van 15 juni 2012 (LJN: BW9111, r.o. 2.3.3) ook heeft overwogen, zou dit betekenen dat tegen een dergelijk zelfstandig inreisverbod eerst het rechtsmiddel van bezwaar openstaat.
3.4 De Afdeling oordeelde echter in die uitspraak, waarbij het ging om een zelfstandig inreisverbod voor de duur van 2 jaar, dat het gelet op de totstandkominggeschiedenis van de wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de Terugkeerrichtlijn en uit een oogpunt van doelmatige en snelle rechtsbescherming was aangewezen om aan te nemen dat tegen dat inreisverbod rechtstreeks beroep openstaat.
4.1 In dit geval gaat het om een zelfstandig inreisverbod voor de duur van tien jaar dat niet is vervat in een terugkeerbesluit en zonder dat er een bezwaar dan wel (hoger) beroep tegen een besluit betreffende een verblijfsvergunning aanhangig is.
4.2 De rechtbank overweegt dat in dit geval, maar ook in gevallen waarin een inreisverbod van vijf jaar of langer is opgelegd, de belangen van de vreemdeling zeer zwaar wegen gelet op de lange periode waarin de vreemdeling de gehele Europese Unie niet mag inreizen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het belang van een zorgvuldige besluitvorming in de vorm van een bezwaarprocedure, waarin een volledige heroverweging plaatsvindt en de vreemdeling doorgaans de mogelijkheid heeft rechtsbijstand in te schakelen, in het geval van een zelfstandig inreisverbod met een duur van vijf jaar of langer en bij gebrek aan een andere aanhangige procedure, dient te prevaleren boven dat van een doelmatige en snelle rechtsbescherming. In dergelijke gevallen dient de hoofdregel van artikel 7:1 van de Awb te worden toegepast en geldt niet de uitzondering zoals door de Afdeling in genoemde uitspraak geformuleerd. De rechtbank oordeelt dan ook dat in dit geval bezwaar in plaats van rechtstreeks beroep het aangewezen rechtsmiddel is.
5. Gelet hierop zal de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal het beroepschrift dan ook met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter verdere behandeling als bezwaarschrift doorsturen naar verweerder. De tijdigheid van het bezwaar zal door verweerder moeten worden beoordeeld.
6. Nu verweerder in de rechtsmiddelenclausule van het bestreden besluit ten onrechte heeft aangegeven dat daartegen beroep kan worden ingesteld, ziet de rechtbank aanleiding verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen voor zover het betreft het verschijnen ter zitting. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,--(1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en een wegingsfactor 1).
7. Omdat aan eiser een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de rechtsbijstand moet verweerder op grond van artikel 8:75, tweede lid, van de Awb het bedrag van de proceskosten betalen aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 437,-- (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), te betalen aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.T.H. Zimmerman, voorzitter, en mrs. C.W.M. Giesen en M.J.M. Langeveld, rechters, in aanwezigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2012.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: LvD
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.