ECLI:NL:RBSGR:2012:BX8530

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/36250
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van een onrechtmatig terugkeerbesluit en toekenning van schadevergoeding aan eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2012 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een terugkeerbesluit. Eiser, een Oekraïense nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, dat zijn bezwaar tegen het terugkeerbesluit van 29 juli 2011 niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden, omdat het terugkeerbesluit onrechtmatig was en eiser recht had op schadevergoeding op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelde vast dat eiser onrechtmatig in bewaring was gesteld en dat er geen aanleiding was om de schadevergoeding te matigen, aangezien eiser niet had bijgedragen aan de onrechtmatige bewaring. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat eiser sinds 19 juli 2011 onrechtmatig in Nederland verbleef, geen reden was voor matiging van de schadevergoeding. De rechtbank kende eiser een schadevergoeding toe van € 1140,- voor de onrechtmatige bewaring, en veroordeelde verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1529,50. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Nevenlocatie Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/36250
V-nummer: […]
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2012 in de zaak tussen
[voorletters en familienaam eiser], eiser,
gemachtigde: mr. J. Luscuere,
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, daaronder begrepen zijn rechtsvoorganger(s), verweerder,
gemachtigde: drs. P.E.G. Heijdanus Meershoek.
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 oktober 2011 (het bestreden besluit) waarbij het bezwaar van eiser tegen het terugkeerbesluit van 29 juli 2011 primair niet-ontvankelijk is verklaard en subsidiair kennelijk ongegrond.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2012. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft bij faxbericht van 30 mei 2012 het onderzoek heropend teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op de door eiser op 15 mei 2012 overgelegde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 14 mei 2012 (LJN: BW6197). Bij faxbericht van 5 juni 2012 heeft verweerder een reactie gegeven. Eiser heeft hierop bij faxbericht van 6 juni 2012 gereageerd. Verweerder heeft op 21 juni 2012 zijn reactie van 5 juni 2012 aangevuld. Na toestemming te hebben verkregen van partijen voor een afdoening zonder nadere zitting is het onderzoek op 22 juni 2012 gesloten.
Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum en -jaar] en de Oekraïense nationaliteit te bezitten.
2.1. Op grond van artikel 5, vijfde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), heeft eenieder die het slachtoffer is geweest van een arrestatie of een detentie in strijd met de bepalingen van dit artikel, recht op schadeloosstelling.
2.2. Op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, indien zij het beroep gegrond verklaart en indien daarvoor gronden zijn, op verzoek van een partij het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die die partij lijdt.
3. De rechtbank oordeelt als volgt.
3.1. Niet langer in geschil is dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd, het terugkeerbesluit onrechtmatig is, zodat dit dient te worden herroepen, en eiser recht heeft op een schadevergoeding op grond van artikel 8:73, eerste lid, van de Awb, nu eiser als gevolg van dit terugkeerbesluit onrechtmatig in bewaring is gesteld. Partijen zijn verdeeld over de hoogte van de aan eiser toe te kennen schadevergoeding. Verweerder heeft zich in de faxberichten van 5 en 21 juni 2012 op het standpunt gesteld dat de hoogte van de schadevergoeding dient te worden gematigd tot 10% van het maximaal mogelijk uit te keren bedrag.
3.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en nevenlocatie van 22 juli 2010 (LJN: BN2240) is de rechtbank van oordeel dat artikel 5, vijfde lid, van het EVRM slechts ruimte biedt voor matiging van de schadevergoeding indien het ontstaan of voortduren van de onrechtmatige bewaring (mede) aan de vreemdeling kan worden toegerekend. Nu eiser op geen enkele wijze heeft bijgedragen aan het ontstaan of voortbestaan van de onrechtmatige bewaring, is er geen aanleiding om de schadevergoeding in onderhavige zaak te matigen. De omstandigheid dat eiser sinds 19 juli 2011 onrechtmatig in Nederland verbleef en geen pogingen heeft gedaan Nederland te verlaten, kan naar het oordeel van de rechtbank geen reden zijn voor matiging. Weliswaar heeft eiser, door niet aan zijn vertrekplicht te voldoen, het risico aanvaard dat hij in bewaring kon worden gesteld, maar daarmee niet dat hij onrechtmatig in bewaring zou worden gesteld. De omstandigheid dat de onrechtmatigheid van het terugkeerbesluit een gevolg is van het niet tijdig implementeren van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, kan niet aan eiser worden toegerekend.
3.3. De rechtbank stelt vast dat eiser van 29 juli 2011 tot 11 augustus 2011, derhalve
13 dagen, in bewaring heeft gezeten. Blijkens de overzichtsjournaalposten per vertrekprocedure is eiser op 2 augustus 2012 vanuit de politiecel overgeplaatst naar een huis van bewaring.
3.4. De rechtbank acht dan ook voldoende gronden aanwezig om schadevergoeding toe te kennen, waarvan de hoogte als volgt is vastgesteld:
- voor 4 dagen onrechtmatige bewaring in een politiecel (van 29 juli 2011 tot 2 augustus 2011): 4 x € 105,- = € 420,-;
- voor 9 dagen onrechtmatige bewaring in een huis van bewaring (van 2 augustus 2011 tot 11 augustus 2011): 9 x € 80,- = € 720,-.
Het totale bedrag aan schadevergoeding komt daarmee op € 1140,-.
4. Nu eiser in bezwaar heeft verzocht om vergoeding van de in bezwaar gemaakte kosten en het terugkeerbesluit wordt herroepen, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1529,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke nadere reactie met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het terugkeerbesluit van 29 juli 2011;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser schadevergoeding toe ten bedrage van € 1140,- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1529,50 te betalen aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 152,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.M. Wilbers-Taselaar, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Simi, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 september 2012.
De griffier is buiten staat
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.