3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op de volgende gronden. Eiser is niet in het bezit van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en komt niet in aanmerking voor vrijstelling van dat vereiste. Toepassing van het mvv-vereiste is niet in strijd met artikel 8 EVRM en leidt niet tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verweerder acht daartoe van belang dat geen sprake is van inmenging op het gezinsleven van eiser en [naam]. Niet is gebleken van een objectieve belemmering en de Nederlandse overheid heeft niet door het verlenen van een verblijfsvergunning uitdrukkelijk ingestemd met het verblijf van eiser en hem daardoor in de gelegenheid gesteld gezinsleven uit te oefenen. Van een scheiding tussen eiser en [naam] hoeft geen sprake te zijn nu [naam] (en zijn moeder) ook naar de DRC kunnen gaan om aldaar gezinsleven uit te oefenen. Ten aanzien van het privéleven van [naam] wordt overwogen dat [naam] in Nederland kan blijven. [naam] kan ook contact onderhouden met eiser, onder andere door middel van telefoon en internet, indien hij (en zijn moeder) niet naar de DRC zouden gaan. Thans onderhouden eiser en [naam] ook geen intensief contact. Gelet op de 17-jarige leeftijd (en binnen een week 18-jarige leeftijd) van [naam] kan worden verwacht dat de rol van zijn ouders minder belangrijk aan het worden is. Van eiser, die tot zijn 25-jarige leeftijd in de DRC heeft gewoond, kan worden verwacht dat hij zich daar kan handhaven. Daarbij is van belang dat zijn moeder en andere familieleden nog in de DRC wonen. Tot slot heeft verweerder de strafbare feiten ten nadele van eiser bij de belangenafweging betrokken.
4. Eiser voert, samengevat, aan dat hem ten onrechte geen vrijstelling van het mvv-vereiste is verleend op grond van artikel 8 EVRM, gezien het gezinsleven tussen eiser en zijn zoon [naam] en op grond van het recht op privéleven van zijn zoon [naam] in Nederland. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft overwogen dat geen sprake is van objectieve belemmeringen om het gezinsleven in de DRC uit te oefenen. Mevrouw [naam], de moeder van [naam], heeft het gezag over haar zoon en zal [naam] niet toestaan om naar de DRC te verhuizen. Dat mevrouw [naam] zou moeten verhuizen, is een onrealistische stelling, nu zij geen partij is in de onderhavige procedure. Daarnaast is sprake van een negatief reisadvies voor de DRC. Ter onderbouwing heeft eiser een uitdraai van de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken overgelegd. [naam] zal niet kunnen overleven in de DRC, nu hij daar, noch in een ander buitenland heeft gewoond. Verweerder heeft voorts de zogeheten Boultif criteria niet op juiste wijze getoetst door de strafrechtelijke antecedenten zwaar te laten wegen in de belangenafweging. Verweerder heeft de aard, ernst en tijdsverloop sinds de misdrijven niet meegewogen. Meegewogen moet worden dat eiser deze strafbare feiten heeft gepleegd om te overleven. Verweerder kan geen doorslaggevend gewicht toekennen aan de omstandigheid dat eiser het gezinsleven is aangegaan tijdens illegaal verblijf in Nederland. Eiser weet pas sinds 2007 dat hij een destijds 14-jarige zoon had en kon niet weigeren om het gezinsleven aan te gaan. Eiser doet voorts een beroep op de artikelen 3 en 9 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK). Eiser doet voorts een beroep op de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 6 oktober 2011 (LJN: BV0360). Verweerder heeft ten onrechte geen rekening gehouden met het privéleven dat [naam] in Nederland heeft opgebouwd. Het is niet “in the best interest” van [naam] als zijn vader naar de DRC wordt teruggestuurd. Tot slot merkt eiser op dat bij de beoordeling moet worden uitgegaan van de minderjarigheid van [naam], zoals ten tijde van het bestreden besluit het geval was.
4.1 De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiser en zijn zoon [naam] in Nederland gezinsleven uitoefenen en dat eiser nimmer rechtmatig in Nederland heeft verbleven, zodat het bestreden besluit geen inmenging op dit gezinsleven tot gevolg heeft. Tussen partijen is in geschil of verweerder zich op grond van de in het bestreden besluit opgenomen belangenafweging op het standpunt heeft kunnen stellen, dat op hem geen positieve verplichting rust eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste en hem verblijf in Nederland toe te staan.
4.2 Volgens vaste jurisprudentie van het EHRM dient bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 EVRM in een bepaald geval de positieve verplichting met zich brengt een vreemdeling in staat te stellen tot het uitoefenen van gezinsleven in een bepaalde lidstaat, een “fair balance” te worden gevonden tussen enerzijds de belangen van het betrokken individu en anderzijds het betrokken algemeen belang van die lidstaat. Bij deze afweging komt de desbetreffende lidstaat “a certain margin of appreciation” toe. Daarbij moeten alle voor de belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar worden betrokken. In dit verband komt, zo volgt eveneens uit jurisprudentie van het EHRM, aanzienlijk gewicht toe aan de omstandigheid dat een vreemdeling gezinsleven aanvangt op een moment dat hij wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat hij geen rechtmatig verblijf had. In een dergelijk geval kan het niet toestaan van verblijf aan de vreemdeling slechts onder uitzonderlijke omstandigheden strijd opleveren met artikel 8 EVRM.
4.3 In het beleid van verweerder ter zake is in B2/10.2.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) het volgende opgenomen.
Bij gezinshereniging dan wel -vorming zal in ieder geval in de belangenafweging betrokken dienen te worden of:
• het gezinsleven is aangegaan terwijl geen verblijfsrecht is verleend;
• er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen;
• er sprake is van bijzondere omstandigheden;
• bij ouders en meerderjarige kinderen of sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties).
(…).
In Nederland gevestigde kinderen
In geval van gezinsleven met in Nederland gevestigde kinderen dienen in ieder geval (tevens) de volgende belangen in de afweging betrokken te worden:
• de nationaliteit van het in Nederland gevestigde kind;
• de leeftijd van het in Nederland gevestigde kind;
• de bijzondere omstandigheden van het in Nederland gevestigde kind;
• de bijdrage die de vreemdeling levert in de kosten voor, en opvoeding van de kinderen;
• de gezagsverhouding;
• de frequentie en regelmaat van het contact met het kind (als uitgangspunt wordt hierbij een minimum van 8 uur per week of één weekend in de twee weken aangehouden. Indien de omvang van het feitelijk contact minder is zou dit in de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling kunnen worden meegenomen);
• het belang van het kind bij de aanwezigheid van de vreemdeling;
• de pogingen van de vreemdeling om aan het gezinsleven met zijn kind invulling te gaan geven.
4.4 Verweerder heeft de hiervoor opgenomen omstandigheden uit het beleid bij de belangenafweging betrokken en heeft zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat op hem geen positieve verplichting rust. Voor dit oordeel is in de eerste plaats redengevend dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een objectieve belemmering in de zin van het beleid in B2/10.2.3.2 Vc. De stelling van eiser dat desalniettemin sprake is van een belemmering om het gezinsleven in de DRC uit te oefenen, omdat de moeder van [naam] hiermee niet zal instemmen, heeft eiser niet onderbouwd en volgt de rechtbank derhalve niet. Daarbij had eiser ten tijde van het bestreden besluit nagenoeg de meerderjarige leeftijd, die hij inmiddels ook heeft bereikt, zodat [naam] thans zelfstandig kan beslissen of hij gezinsleven in de DRC wenst uit te oefenen. Dat sprake is van een negatief reisadvies naar de DRC leidt evenmin tot het oordeel dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven aldaar uit te oefenen. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 10 december 2010 (LJN: BO8060), waarin is geoordeeld dat in die situatie niet kan worden gesproken van een objectieve belemmering. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verweerder zonder nadere motivering niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat van [naam] en zijn moeder, mevrouw [naam], kan worden verlangd zich bij eiser in DRC te voegen om aldaar het gezinsleven uit te oefenen. Ten aanzien van mevrouw [naam] is in dit verband van belang dat zij geen relatie heeft met eiser en zij de Nederlandse nationaliteit heeft en ten aanzien van [naam] is van belang dat hij in Nederland is geboren en getogen. Dit leidt evenwel niet tot vernietiging van het bestreden besluit nu is gebleken dat [naam] en zijn vader niet zeer intensief contact onderhouden en voorts niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, die tot de conclusie dienen te leiden dat [naam] het gezinsleven met zijn vader in Nederland dient uit te oefenen. Dat eiser thans geen intensieve banden met [naam] kan onderhouden vanwege zijn verblijfsrechtelijke situatie, doet daar niet aan af. Verweerder heeft derhalve kunnen overwegen dat eiser en [naam] ook op andere wijze invulling kunnen geven aan het gezinsleven. Daarbij is niet zonder belang dat [naam] ten tijde van het bestreden besluit bijna meerderjarig was en dit thans is en daarom in staat moet worden geacht zelfstandig zijn vader in de DRC te kunnen bezoeken. Tot slot overweegt de rechtbank dat eiser kan worden gevolgd in zijn standpunt dat verweerder de door hem gepleegde strafbare feiten onevenredig zwaar bij de beoordeling heeft betrokken gelet het tijdsverloop sinds deze misdrijven en eisers gedrag sindsdien. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het gezinsleven tussen eiser en [naam], leidt deze omstandigheid niet tot een ander oordeel. Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verweerder het algemeen belang zwaarder heeft kunnen laten wegen dan het belang van eiser en [naam] om het gezinsleven in Nederland te kunnen uitoefenen en het belang van [naam] om zijn privéleven met eiser in Nederland te kunnen uitoefenen. Verweerder heeft hierin derhalve geen aanleiding hoeven zien om eiser vrij te stellen van het mvv-vereiste.
4.5 Eisers beroep op de hierboven genoemde uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 6 oktober 2011 faalt. Anders dan in de zaak waarop die uitspraak betrekking had, heeft de zoon van eiser, [naam], de Nederlandse nationaliteit en is hij derhalve in staat zijn privéleven in Nederland uit te oefenen, maar is hij niet in staat het gezinsleven met zijn vader in Nederland uit te oefenen.
4.6 Ten aanzien van het beroep op artikel 3 en 9 IVRK en artikel 24 Handvest overweegt de rechtbank als volgt. Uit de uitspraak van de Afdeling van 7 februari 2012 (LJN: BV3716) volgt dat voormelde artikelen rechtstreekse werking hebben in zoverre dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het desbetreffende kind dienen te worden betrokken. Naar het oordeel van de rechtbank geeft het bestreden besluit er geen blijk van dat verweerder zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de belangen van [naam]. Het beroep op deze artikelen faalt derhalve.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.