Sector civiel recht - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: 416599 / KG ZA 12-354
Vonnis in kort geding van 28 augustus 2012
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H. Carels te Rotterdam,
de Staat der Nederlanden,
(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. M.M.C. van Graafeiland te 's-Gravenhage.
1. Het verloop van de procedure
Eiser heeft gedaagde op 5 april 2012 doen dagvaarden om op 11 april 2012 te verschijnen ter zitting van de voorzieningenrechter van deze rechtbank. De zaak is op die datum behandeld. Na de zitting heeft gedaagde bij brief van 18 april 2012 de voorzieningenrechter verzocht om aanhouding van de zaak tot 19 mei 2012 in verband met een medische behandeling van eiser. Nadat partijen vervolgens opnieuw een paar maal hadden verzocht om aanhouding van de zaak heeft de advocaat van eiser bij brief van 26 juli 2012 de voorzieningenrechter om voortgezette behandeling van de zaak verzocht. Vervolgens is de zaak ter zitting van 21 augustus 2012 nader behandeld.
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 11 april en 21 augustus 2012 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1. Bij arrest van 10 oktober 2003 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch eiser veroordeeld tot twintig maanden gevangenisstraf, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast heeft het gerechtshof in dit arrest schadevergoedingsmaatregelen aan eiser opgelegd tot een bedrag van in totaal € 57.071,96, bij gebreke van betaling te vervangen door 365 dagen vervangende hechtenis. Eiser heeft de schadevergoedingsmaatregelen niet volledig voldaan en in 2009 en 2010 is eiser daarom een periode in vervangende hechtenis genomen. Er resteren thans nog 31 dagen van de opgelegde vervangende hechtenis.
2.2. Nadat de vervangende hechtenis tijdelijk opgeschort is geweest (naar aanleiding van een brief van 8 februari 2011 van mevrouw E.Y.R. Roeleveld-Kuijper, medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen), is aan eiser meegedeeld dat hij weer gesignaleerd stond. Een verzoek van eiser om de signalering ongedaan te maken is niet ingewilligd, waarna eiser in september 2011 een kort geding tegen gedaagde heeft aangespannen.
2.3. Op 21 oktober 2011 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in die procedure een vonnis gewezen. In de rechtsoverwegingen 4.3. en 4.4. staat het volgende vermeld:
4.3. De voorzieningenrechter overweegt dat in de brief van 8 februari 2011 door de medisch adviseur enkel is aangegeven, dat zij het verzoek om opheffing c.q. schorsing van de detentie van [eiser] ondersteunt. In de brief van 3 oktober 2011 is vervolgens door de medisch adviseur benadrukt, dat zij op dat moment niets heeft gezegd over de eventuele "detentieongeschiktheid" van [eiser] (zie onder 2.13). Vervolgens verklaart zij in deze brief echter dat in februari 2011 de medische zorg op zich wel binnen de penitentiaire inrichting kon worden gegeven, maar door de combinatie van lichamelijke en emotionele factoren de voortzetting van de detentie "op dat moment een te zware belasting" voor [eiser] werd geoordeeld. Tussen partijen is niet in geschil dat de huidige medische toestand van [eiser] niet is verbeterd ten opzichte van februari 2011. Dit wordt ook ondersteund door de verklaring van de medisch adviseur van 7 september 2011 (zie onder 2.12). Of al dan niet de term "detentieongeschiktheid" is gebezigd, neemt niet weg dat in de brief van 3 oktober 2011 is aangegeven, dat detentie in februari 2011 een te zware belasting voor [eiser] werd geacht gelet op de combinatie van lichamelijke en emotionele factoren. Nu vaststaat dat de huidige medische situatie van [eiser] ten opzichte van februari 2011 niet is veranderd, is gelet op voornoemde verklaringen volstrekt onduidelijk waarom detentie op dit moment niet (meer) een te zware belasting voor [eiser] zal vormen. Er is bijvoorbeeld niet gesteld of gebleken dat de lichamelijke factoren weliswaar onveranderd zijn, maar op basis van gewijzigde emotionele factoren detentie niet meer een te zware belasting zal vormen. Gesteld noch gebleken is evenmin dat de medische verzorging in de penitentiaire inrichting zodanig is verbeterd, dat [eiser] ten opzichte van februari 2011 een betere medische behandeling in detentie kan krijgen, zodat van een te zware belasting geen sprake meer is.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.3 is geoordeeld kan de primaire vordering van [eiser] worden toegewezen. Ten slotte wordt geoordeeld, zoals door [eiser] ook zelf is betoogd, dat [eiser], als op enig moment blijkt dat zijn medische gesteldheid ten opzichte van februari 2011 is verbeterd, weer in detentie zal kunnen worden genomen.
2.4. De voorzieningenrechter heeft in het dictum van dat vonnis gedaagde verplicht de opschorting van de signalering te handhaven totdat op grond van door gedaagde te verrichten nieuw medisch onderzoek is vastgesteld dat de medische situatie van eiser ten opzichte van de situatie ten tijde van de schorsing uit de voorlopige hechtenis in februari 2011 is verbeterd.
2.5. Gedaagde heeft tegen dat vonnis hoger beroep aangetekend. Ten tijde van de mondelinge behandeling in de onderhavige procedure stond die appelprocedure bij het gerechtshof op de rol voor het nemen van een memorie van grieven.
2.6. Op 12 januari 2012 heeft M. Westra, medisch adviseur van de Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: Westra), schriftelijk aan Advocaat-Generaal mr. A.W.A. Willemsen (hierna: de A-G) bericht:
(...)
Onder verwijzing naar uw schrijven van 1 november 2011 betreffende de detentiegeschiktheid van [eiser] bericht ik u dat ik wederom medische informatie heb opgevraagd. Op basis van deze aanvullende medische informatie van de internist, KNO-arts, psycholoog en diëtiste acht ik betrokkene detentiegeschikt.
(...)
2.7. Op 27 januari 2012 heeft Westra een aanvullende schriftelijke verklaring afgelegd. Hierin staat vermeld:
(...)
In februari 2011 heeft mijn collega een positief advies gegeven om betrokkene enkele maanden te schorsen om, met name ook op advies van de internist, buiten detentie aan te kunnen sterken en emotioneel zijn snelle, zeer fors gewichtverlies, te kunnen verwerken.
Dit in de hoop dat een aantal gerelateerde klachten (diarree, duizeligheid etc.) zouden afnemen. Nimmer is gesproken dat de medische zorg niet geleverd zou kunnen worden, het was een advies vooral gebaseerd op een voorstel van de behandelend internist.
In de loop van 2011 blijkt dat de klachten van duizeligheid, pijn bij eten en af en toe braken niet verdwijnen. Recent (december 2012) zijn gegevens opgevraagd bij de internist en KNO arts die aangeven dat de klachten nog steeds bestaan. De KNO arts verwacht dat in de loop der tijd een verbetering van zijn klachten zal optreden. Beide specialismen hebben bij onderzoek geen afwijkingen gevonden die de klachten kunnen verklaren. Betrokkene krijgt een medicijn i.v.m. zijn maagklachten cq. braken. Er is in 2011 ook geen begeleiding meer geweest op psychologisch vlak.
Zijn 'vrijheid' het afgelopen jaar en de beoogde emotionele stabiliteit heeft er dus niet of nauwelijks toe bij gedragen dat de klachten zijn verminderd.
Omdat de medische zorg en eventueel psychologische begeleiding in de inrichting laagdrempelig geboden kan worden, verwijzingen naar de specialist eenvoudig geregeld kunnen worden, betrokkene thans geen ernstige medische problemen heeft die niet behandeld zouden kunnen worden binnen een detentie setting, zie ik geen enkele grond waarom de heer [eiser] zijn detentie niet uit kan zitten.
De problemen die betrokkene ervoer tijdens de eerdere detentie hadden achteraf geen of nauwelijks verband met zijn klachten.
Samenvattend naar aanleiding van uw vraag of de medische situatie veranderd ten opzichte van een jaar geleden? Niet echt, echter er kunnen geen noemenswaardige oorzaken gevonden worden voor de klachten die ook niet behandeld zouden kunnen worden binnen detentie. De beoogde emotionele stabiliteit buiten detentie die mogelijk een positieve bijdrage hadden kunnen leveren aan het verbeteren van de klachten heeft niet of nauwelijks gewerkt. De medische situatie is mijns inziens van dien aard dat deze een detentie niet in de weg staat.
(...)
2.8. Westra heeft op 21 maart 2012 schriftelijk aan de A-G bericht dat - kort gezegd - de klachten van eiser, ook indien het door internist dr. Schelfhout verrichte aanvullend maagonderzoek in aanmerking wordt genomen, onvoldoende reden zijn om niet de detentie te kunnen ondergaan. Die aanvullende informatie leidt dus niet tot een ander standpunt.
3.1. Eiser vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde te verplichten de opschorting van de signalering te handhaven en gedaagde te verbieden de vervangende hechtenis, zoals opgelegd bij arrest van 10 oktober 2003 van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, te executeren, althans de inmiddels hervatte executie met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden, zolang niet is vastgesteld dat de medische situatie van eiser is verbeterd ten opzichte van de situatie waarvan sprake was in februari 2011, een en ander op straffe van een dwangsom.
3.2. Daartoe voert eiser onder meer het volgende aan.
Gedaagde neemt al meer dan een jaar het standpunt in dat eiser detentiegeschikt is. Dit is niet het geval. Deze zaak gaat echter niet om de beantwoording van die vraag. De detentiegeschiktheid van eiser is reeds in het vorige kort geding aan de orde geweest. De voorzieningenrechter heeft toen het standpunt van gedaagde dat eiser detentiegeschikt is, verworpen. Indien gedaagde van mening is dat er in dit kader sprake is van een onjuist oordeel dan zal gedaagde dat in de appelprocedure aan de orde moeten stellen. De uitspraak van de voorzieningenrechter is op dit moment echter bindend voor partijen. Gezien het vonnis van 21 oktober 2011 gaat het thans om de vraag of de medische situatie van eiser is verbeterd ten opzichte van de situatie in februari 2011. Dat is niet geval. Uit geen van de overgelegde stukken blijkt van een verbetering en ook Westra heeft in zijn brief van 27 januari 2012 geconcludeerd dat in de loop van 2011 de klachten niet zijn verdwenen. Deze conclusie heeft Westra gebaseerd op de informatie van de behandelend internist en KNO-arts die hebben aangegeven dat de klachten onveranderd zijn. Voor tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, waarvoor de A-G weer stappen heeft ondernomen, is dan ook geen juridische basis. Nu gedaagde het vonnis van de voorzieningenrechter van 21 oktober 2011 niet naleeft, is er thans aanleiding voor een dwangsom.
3.3. Gedaagde voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Gedaagde stelt ter onderbouwing van zijn verweer dat hij op goede gronden de executie van de vervangende hechtenis weer ter hand heeft genomen. Gedaagde voert hiertoe aan dat het verzoek tot schorsing van de vervangende hechtenis begin 2011 door Roeleveld slechts is ondersteund, om aan eiser een "adempauze" te bieden. De conclusie dat eiser detentieongeschikt is, is nooit getrokken en ook thans is dit niet gebleken. Nadat in oktober 2011 het vonnis in kort geding is gewezen, heeft gedaagde actie ondernomen om nieuw onderzoek te laten verrichten. Er zijn opnieuw medische gegevens opgevraagd en deze zijn door Westra, een onafhankelijke nieuwe medisch adviseur, bekeken. Uit het advies van Westra blijkt dat eiser detentiegeschikt is. Westra heeft toegelicht welke medische informatie hij heeft opgevraagd en hij heeft op grond daarvan geconcludeerd dat de klachten van eiser niet zodanig zijn dat hij daarvoor in detentie niet de vereiste zorg kan krijgen. De door eiser verstrekte aanvullende medische informatie heeft deze conclusie niet anders gemaakt. Eiser kon derhalve door gedaagde worden opgeroepen om de resterende vervangende hechtenis te ondergaan.
4.2. Overwogen wordt als volgt. In het tussen partijen op 21 oktober 2011 gewezen vonnis in kort geding is door de voorzieningenrechter geoordeeld dat (kort gezegd) onduidelijk is waarom detentie op dat moment niet (meer) een te zware belasting voor eiser vormt. Gedaagde is daarom in die procedure door de voorzieningenrechter verplicht de opschorting van de signalering te handhaven totdat op grond van door gedaagde te verrichten nieuw medisch onderzoek is vastgesteld dat de medische situatie van eiser ten opzichte van de situatie ten tijde van de schorsing uit de voorlopige hechtenis in februari 2011 is verbeterd. Het standpunt dat gedaagde thans inneemt dat eiser (wel) detentiegeschikt is, dient naar het oordeel van de voorzieningenrechter in het hoger beroep tegen voormeld vonnis aan de orde te komen. De uitkomst hiervan is op dit moment nog niet duidelijk. In de onderhavige procedure dient derhalve voormeld vonnis als uitgangspunt te worden genomen. Dit brengt met zich dat er geen ruimte is voor een nieuwe afweging van alle feiten en omstandigheden ter beoordeling van de vraag of eiser detentiegeschikt is. Er is slechts plaats voor een weging van de feiten na het wijzen van voormeld vonnis, een en ander in het licht van het dictum van dat vonnis. In dat kader kan worden vastgesteld dat er weliswaar nieuw medisch onderzoek is gedaan door een andere medisch adviseur (Westra), maar dat deze adviseur geen andere conclusie heeft getrokken dan de medisch adviseurs die vóór het vonnis van 21 oktober 2011 hebben geadviseerd. In ieder geval is door Westra niet geconcludeerd dat de medische situatie van eiser is verbeterd. Door gedaagde is ter zitting van 11 april 2012 ook erkend dat uit de stukken blijkt dat er geen sprake is van een verbetering. Het verweer van gedaagde dat door tijdsverloop wel verbetering is opgetreden in de emotionele factoren die destijds in de weg stonden aan de detentie van eiser, gaat er aan voorbij dat het vonnis van 20 april 2012 uitgaat van de medische toestand van eiser in zijn geheel. Ook de verklaring van J. Muilwijk, medisch adviseur van gedaagde, ter zitting van 21 augustus 2012 dat de medische toestand van eiser niet te beoordelen is omdat zijn klachten subjectief zijn, legt -gelet op de toets die is aangelegd in het vonnis van 21 oktober 2011- te weinig gewicht in de schaal. Dit brengt met zich dat gedaagde op grond van het vonnis van 21 oktober 2011 de opschorting van de signalering dient te handhaven. De voorzieningenrechter zal in dit vonnis de betreffende verplichting voor gedaagde dan ook opnieuw opleggen en voorts het door eiser gevorderde verbod om de vervangende hechtenis te executeren op na te vermelden wijze toewijzen.
4.3. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan gedaagde een dwangsom op te leggen. Niet kan worden geconcludeerd dat gedaagde het vonnis van 21 oktober 2011 zonder meer naast zich neer heeft gelegd, zoals eiser stelt. Gedaagde heeft toegelicht na en conform het vonnis van 21 oktober 2011 opnieuw medisch onderzoek te hebben laten verrichten. Over het geschil van partijen met betrekking tot de vraag of gedaagde op basis van dat onderzoek bevoegd was de resterende vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen, heeft de voorzieningenrechter thans beslist. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat gedaagde conform deze beslissing zal handelen, mede gelet op de verklaring van gedaagde dat hij gerechtelijke uitspraken pleegt na te komen.
4.4. Gedaagde zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
verplicht gedaagde de opschorting van de signalering te handhaven en verbiedt gedaagde de vervangende hechtenis, zoals opgelegd bij arrest van 10 oktober 2003 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, te executeren, totdat op grond van door gedaagde te verrichten nieuw medisch onderzoek is vastgesteld dat de medische situatie van eiser ten opzichte van de situatie ten tijde van de schorsing uit de voorlopige hechtenis in februari 2011 is verbeterd of tot het gerechtshof op het door gedaagde ingestelde hoger beroep heeft beslist dat eiser detentiegeschikt is;
veroordeelt gedaagde in de proceskosten tot op dit vonnis in totaal begroot op € 979,64, waarvan:
a. € 889,-- te voldoen aan eiser (€ 816,-- aan salaris advocaat en € 73,-- aan griffierecht);
b. € 90,64, inclusief BTW, wegens explootkosten, aan de griffier van de rechtbank door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.580 ten name van MvJ. Arrondissement Den Haag 537, onder vermelding van "proceskostenveroordeling'' en het zaak- en rolnummer;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2012.