ECLI:NL:RBSGR:2012:BX7325

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/19247, 12/19246
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag met betrekking tot bekering tot het christendom en medische geschiktheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, een Iraanse nationaliteit, had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen. Hij heeft nu een nieuwe aanvraag ingediend, waarbij hij stelt dat hij is bekeerd tot het christendom. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er beperkingen zijn in de mogelijkheid van verzoeker om compleet, coherent en consistent te verklaren, zoals blijkt uit een IMMO-rapport dat retrograde en post-traumatische amnesie aantoont. Dit heeft invloed op zijn verklaringen over zijn bekering en de omstandigheden rondom zijn asielaanvraag. De voorzieningenrechter oordeelt dat de verweerder, de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft gehandeld door geen medisch onderzoek aan te bieden aan verzoeker, ondanks de medische stukken die zijn overgelegd. De voorzieningenrechter verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 12/19247 (voorlopige voorziening)
AWB 12/19246 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juli 2012 in de zaak tussen
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum], van Iraanse nationaliteit,
verzoeker,
(gemachtigde: mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
verweerder,
(gemachtigde: mr. J.A.M. Van der Klis, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te ’s-Gravenhage).
Procesverloop
Bij besluit van 14 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Voorts is aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Tevens wordt aan verzoeker een vertrektermijn van nul dagen opgelegd.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten tot vier weken nadat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Verzoeker heeft eerder, te weten op 10 februari 2010, een asielaanvraag ingediend en daartoe aangevoerd dat hij Iran heeft verlaten nadat hij problemen heeft ondervonden met de Iraanse autoriteiten in 2009. Verzoeker is drie dagen voor de presidentsverkiezingen van 2009 in Iran gebeld door een vriend om hem te helpen om met hem campagne te voeren voor Mosawi. Verzoeker heeft dat gedaan en op de avond van de verkiezingsuitslag tegen de uitkomst gedemonstreerd. Verzoekers auto is kapot geslagen door de ordedienst, waarvoor verzoeker de volgende dag een klacht bij de ordedienst is gaan indienen. Verzoeker is toen gearresteerd en in elkaar geslagen en gedetineerd. Verzoeker heeft 12 dagen vastgezeten zonder medische verzorging en is uiteindelijk op borgtocht vrijgelaten. Verzoeker is toen doorgegaan met zijn activiteiten voor de oppositie. Hij is op een gegeven moment uit de sportclub opgehaald door de ordedienst en werd naar de Inlichtingendienst gebracht. Verzoeker werd daar geslagen en geschopt. Verzoeker werd vervolgens vrijgelaten maar moest zich wel elke dag melden. Dit heeft hij niet gedaan. Verzoeker werd vervolgens na drie dagen gebeld dat hij langs moest komen en vervolgens kwam de Inlichtingendienst naar zijn werk. Verzoeker is toen via de achteruitgang weggegaan. Hij heeft daarop Iran verlaten.
Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 21 september 2010 afgewezen op de volgende gronden. Verweerder heeft het bepaalde in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aan verzoeker tegengeworpen. Verweerder acht het relaas van verzoeker ongeloofwaardig omdat zijn verklaringen geen positieve overtuigingskracht bezitten. Verzoeker komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw. Het hiertegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, bij uitspraak van 18 augustus 2011 (AWB 10/36570) ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft voormelde uitspraak bij uitspraak van 6 oktober 2011 bevestigd (201110062/1/V1).
4. Naar aanleiding van de onderhavige aanvraag heeft op 8 juni 2012 een gehoor plaatsgevonden. Verzoeker heeft tijdens dat gehoor verklaard dat hij opnieuw een asielaanvraag heeft ingediend omdat hij is bekeerd tot het christendom. Ter onderbouwing van zijn bekering heeft hij een doopcertificaat van Perzische kerk Kores overgelegd en heeft hij verklaringen ter zake van zijn bekering tot het christendom afgelegd. Tevens heeft hij een rapport van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (hierna: IMMO) overgelegd dat onderzoek heeft gedaan naar de littekens op verzoekers lichaam. Daarnaast heeft verzoeker gemachtigde enkele medische stukken overgelegd. Voorts heeft verzoeker verklaard dat de Iraanse autoriteiten vijf of zes maanden voor het gehoor zijn vaders winkel zijn ingevallen in verband met zijn eerste asielaanvraag. Daarnaast hebben de Iraanse autoriteiten ongeveerd drie weken voorafgaand aan het gehoor van 8 juni 2012 een inval in de winkel van zijn vader gedaan vanwege foto’s die verspreid zijn waaruit blijkt dat verzoeker bevriend is met de rapzanger [naam] die ter dood veroordeeld is door het Iraanse regime.
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 31, eerste lid, juncto artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw.
6. De voorzieningenrechter stelt vast dat geen sprake is van een materieel vergelijkbaar besluit nu verzoeker een nieuw asielmotief, te weten de bekering tot het christendom, aan de thans ingediende asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd dat geen verband houdt met hetgeen hij aan de eerste asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd. De voorzieningenrechter acht daarbij van belang dat verzoeker zelf tijdens het gehoor van 6 juni 2012 heeft verklaard dat hij niet meer over zijn eerste asielverzoek gaat vertellen (pagina 6) en dit blijkens het rapport van het gehoor ook niet heeft gedaan. Derhalve is van een ambtshalve beoordeling van nieuwe feiten en omstandigheden geen sprake. Voorzover verzoeker met de verklaringen over de inval door de Iraanse autoriteiten in zijn vaders winkel vijf of zes maanden respectievelijk drie weken voorafgaand aan het gehoor van 8 juni 2012 ook een nieuw asielmotief heeft willen aanvoeren, heeft verzoeker tegen het standpunt van verweerder ten aanzien van deze twee aspecten in het bestreden besluit geen gronden aangevoerd. De voorzieningenrechter zal derhalve het besluit inhoudelijk toetsen voorzover dit betrekking heeft op de bekering van verzoeker.
Verzoeker heeft ten eerste aangevoerd dat hij in de onderhavige procedure het gehoor niet met zijn gemachtigde heeft kunnen voorbereiden. Een medewerker van de IND heeft op 7 juni 2012 aan gemachtigde toegezegd dat het gehoor van verzoeker op 8 juni 2012 geen doorgang zou vinden. Vervolgens heeft het gehoor van verzoeker op 8 juni 2012 toch plaatsgehad. Verzoekers gemachtigde heeft geprobeerd de zaaksgemachtigde te spreken, maar zij was ziek. Verweerder heeft geen notitie van de afspraak van 7 juni 2012 gemaakt.
7.1 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekers gemachtigde bij brief van 29 mei 2012 bekend is gemaakt met het feit dat verzoeker op 6 juni 2012 de gelegenheid heeft op AC Den Bosch een herhaalde aanvraag in te dienen in de Algemene Asielprocedure (AA-procedure). De zaaksverantwoordelijk medewerker is daarbij aan de gemachtigde bekend gemaakt. Gemachtigde heeft op 31 mei 2012 bevestigd dat verzoeker op 6 juni een herhaalde aanvraag zal indienen. Gemachtigde wordt bekend verondersteld met de termijnen in de AA-procedure en had dan ook op de tweede dag van de AA-procedure de gelegenheid om het gehoor voor te bereiden. Dat gemachtigde stelt met een niet bij naam en toenaam genoemde IND-medewerker te hebben gesproken die hem zou hebben verteld dat er op dag drie geen “gehoor opvolgende aanvraag” (nova-gehoor) zou plaatsvinden wordt niet gevolgd. Voor de hand had gelegen dat gemachtigde dan contact zou hebben opgenomen met de bij hem bekende zaaksverantwoordelijk medewerker. Dat heeft gemachtigde nagelaten.
Ter zitting heeft verweerder aangeven dat is geprobeerd na te gaan (onder andere door de unitmanager van het Aanmeldcentrum ’s-Hertogenbosch) of en wie de toezegging op 7 juni 2012 zou hebben gedaan, maar dat dit niet bevestigd kon worden.
7.2 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers gemachtigde bekend mag worden verondersteld met de termijnen van de AA-procedure en het feit dat deze termijnen terughoudend en slechts in zeer specifieke situaties verlengd kunnen worden, zoals onder meer volgt uit paragraaf C12/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). De voorzieningenrechter is van oordeel dat het dan ook op de weg van verzoekers gemachtigde had gelegen om vast te leggen dat en door wie een toezegging is gedaan om af te wijken van deze procedure en dit aan te tonen. Nu hiervan niet is gebleken, komt de omstandigheid dat gemachtigde het gehoor niet heeft voorbereid met verzoeker, voor rekening en risico van verzoeker.
8. Verzoeker heeft voorts aangevoerd dat hij niet door Medifirst is gezien, terwijl hij bij het onderhavige asielverzoek medische stukken (onder andere het rapport van IMMO) heeft overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS). Daarnaast geven het rapport van het nader gehoor, het voornemen en de bestreden beschikking er geen blijk van dat rekening is gehouden met verzoekers geestelijke gesteldheid. Verzoeker staat onder behandeling bij GGZ vanwege PTSS en ondergaat ook een medische behandeling voor Hepatitis C. Verweerder heeft de onderzoeksplicht neergelegd in artikel 3:2 Awb geschonden.
8.1 Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat bij herhaalde asielverzoeken er geen verplichting voor verweerder bestaat om de vreemdeling een medisch onderzoek aan te bieden. Daarbij komt dat het IMMO-rapport ziet op de vraag of verzoeker ten tijde van zijn eerste asielaanvraag compleet, coherent en consistent heeft kunnen verklaren, terwijl Medifirst geen uitspraken over het verleden kan doen. Uit het verslag van het nova-gehoor en ook anderszins is niet gebleken dat verzoeker over zijn huidige asielmotief niet compleet, coherent en consistent zou kunnen verklaren. Derhalve bestond er geen noodzaak om Medifirst een advies te laten uitbrengen.
8.2 In het IMMO-rapport van 30 april 2012 is, voor zover van belang, door de arts als volgt geconcludeerd:
“8 Samenvatting en conclusie
(…)
c. Is er sprake van psychische problemen die interfereren met het vermogen om compleet, coherent en consistent relaas te kunnen doen in het kader van de asielaanvraag?
(…) Verder is belangrijk, dat hij, door de mishandeling onder 2.2 genoemd, op het hoofd is geslagen en bewusteloos geraakt. Bekend is dat klappen op het hoofd en bewusteloosheid een negatief effect hebben op de geheugenfunctie over de periode voor en na het voorval (retrograde en post-traumatische amnesie). Wij achtten aannemelijk dat de post-traumatische problematiek heeft geleid tot beperkingen van zijn vermogen om compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren over zijn asielrelaas.”
8.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit het IMMO-rapport volgt dat aannemelijk is dat er sprake is van beperkingen om compleet, coherent en consistent te verklaren. Weliswaar gaat de arts in het IMMO-rapport uitgebreid in op de vraag of het voor verzoeker mogelijk is geweest ten tijde van zijn eerste asielaanvraag compleet, coherent en consistent te kunnen verklaren, maar er is geen reden om aan te nemen dat dit niet zou gelden voor het gehoor opvolgende aanvraag dat op 8 juni 2012 heeft plaatsgehad. Immers, de arts concludeert dat sprake is van retrograde en post-traumatische amnesie. Derhalve is niet uitgesloten dat die omstandigheid van invloed is geweest op verzoekers verklaringen omtrent zijn bekering tot het christendom, data en chronologie in dat verband en zijn innerlijke drang tot bekering. Verweerders standpunt dat er geen verplichting bestaat bij een opvolgend asielverzoek Medifirst in te schakelen, laat onverlet dat verweerder op grond van het in artikel 3:2 Awb neergelegde vereiste het besluit zorgvuldig moet voorbereiden en gehouden is om in voorkomende gevallen, indien daartoe aanleiding bestaat, een vreemdeling een medisch onderzoek aan te bieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2011 (nr. 201103410/1/V4) volgt onder meer dat er stukken moeten worden overgelegd waaruit niet alleen volgt dat de vreemdeling medisch is behandeld, maar ook welke behandeling is gegeven. Gelet op het voorgaande en op het feit dat in de onderhavige zaak medische stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat er sprake is van beperkingen om compleet, coherent en consistent te verklaren, had het naar het oordeel van de voorzieningenrechter in de rede gelegen verzoeker een medisch onderzoek aan te bieden. Door dit na te laten is artikel 3:2 Awb geschonden. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met artikel 3:2 Awb genomen, zodat het voor vernietiging in aanmerking komt. De voorzieningenrechter draagt verweerder op om alvorens een nieuw besluit te nemen, verzoeker opnieuw te doen horen.
9. De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 3:2 Awb.
10. De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
11. Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
12. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 1311,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1 en 1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt verweerder op € 1311,- te betalen aan verzoeker in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.M.A. Bataille, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A.J. van Beek, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voor zover het de hoofdzaak betreft, kan binnen een week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.