RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
Sector Bestuursrecht, Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 12/26258 (voorlopige voorziening)
Awb 12/26257 (beroep)
Uitspraak
in het geding tussen:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer [nummer], verzoeker,
gemachtigde mr. T.H. Meeuwis, advocaat te Dronten;
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ’s-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. M.A. Vonk,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
Op 8 augustus 2012 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij besluit van 16 augustus 2012 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en is aan verzoeker een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.
Bij brief van 16 augustus 2012 is daartegen beroep ingesteld. Verzoeker mag de behandeling daarvan niet in Nederland afwachten. Bij verzoek van 16 augustus 2012 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in beroep is beslist. Het verzoek is voorzien van gronden bij brief van 30 augustus 2012.
Het verzoek is ter zitting van 7 september 2012 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat wordt voldaan aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter zal toetsen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft en of bij afweging van de betrokken belangen uitzetting van verzoeker in afwachting van de beslissing op beroep moet worden verboden.
2.2 Als na een eerdere afwijzende beslissing een materieel vergelijkbaar besluit wordt genomen, verzet het algemene rechtsbeginsel dat niet meermalen wordt geoordeeld over eenzelfde zaak zich ertegen dat de rechter dit besluit beoordeelt als een eerste besluit. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, dan wel uit het door hem aangevoerde kan worden afgeleid dat zich een voor hem relevante wijziging van het recht voordoet, kan dat besluit door de bestuursrechter worden getoetst. Dit is slechts anders als zich bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende, feiten en omstandigheden voordoen die nopen tot afwijking van dit rechtsbeginsel.
Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en daarom behoorden te worden aangevoerd, evenals bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan is niettemin geen sprake van feiten of omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.3 Ter beoordeling ligt voor of hetgeen verzoeker aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag heeft gelegd, nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden vormen ten opzichte van het eerdere afwijzende besluit van 14 juni 2011, dan wel of zich een relevante wijziging van het recht voordoet. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de eerdere procedure verzoekers asielrelaas ongeloofwaardig is geacht, evenals zijn gestelde bekering tot het christendom, met name omdat verzoekers verklaringen omtrent het proces van bekering positieve overtuigingskracht ontbeerden.
2.4 Verzoeker heeft aan de opvolgende aanvraag zijn eerdere asielrelaas en eerder gestelde bekering tot het christendom ten grondslag gelegd. Tevens heeft hij aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat hij activiteiten verricht binnen een evangelische gemeente. Verzoeker heeft verklaard dat hij de christelijke leer in asielzoekerscentra verspreidt en betrokken is bij het magazine Raahe Salib, dat hij op asielzoekerscentra heeft verspreid. Ook heeft hij verklaard dat hij zijn activiteiten in verband met zijn geloof op Facebook heeft geplaatst. Ter onderbouwing van zijn bekering(sactiviteiten) heeft hij overgelegd:
1. originele brief van [P], van Stichting [P], van 28 juni mei 2012;
2. originele brief van Raah e Salib, Magazine for Iranian Christians In Netherlands,
M. Rahmany, van 6 augustus 2012;
3. Raahe Salib, First Monthly Magazine For Iranian Christians In Netherlands, July & august 2012 (origineel);
4. kopie [P] weekly 2 juni 2012;
5. Facebook pagina [verzoeker], 6 augustus 2012;
6. facebook pagina [Y], 6 augustus 2012.
2.5 De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Verzoekers eerdere asielrelaas is niet nieuw, en reeds daarom geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van rechtsoverweging 2.1.
2.6 Ten aanzien van de door verzoeker overgelegde documenten ter onderbouwing van zijn gestelde bekering tot het christendom - voor zover dit originelen betreft - overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Voor zover de in de brief van [P] genoemde activiteiten van verzoeker voor de evangelische gemeente [P] al sinds april 2011 plaatsvinden, dateren deze activiteiten van voor het eerdere afwijzende besluit, en zijn derhalve niet nieuw. Voor zover de activiteiten die [P] noemt dateren van na het eerdere afwijzende besluit, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand uitgesloten dat de verklaringen van [P] af kunnen doen aan de in de eerste asielprocedure ongeloofwaardig geachte bekering. Dit geldt evenzeer voor de activiteiten die verzoeker heeft verricht voor het magazine Raahe Salib, en hetgeen op internet staat vermeld ten aanzien van verzoeker. De voorzieningenrechter neemt daartoe in aanmerking dat uit het (actief evangeliserende) gedrag van verzoeker niet de conclusie kan worden getrokken dat hij innerlijk bekeerd is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gelet op het vorenstaande geen plaats voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit voor zover dit ziet op de ongeloofwaardigheid van verzoekers bekering tot het christendom. Hetgeen door verzoeker is aangevoerd en wat rust op de veronderstelling over wat verzoeker als christen in Iran te wachten zou staan is dan ook niet ter zake dienend.
2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat namens verzoeker tevens is aangevoerd dat de door hem verrichte activiteiten zich afspelen in de openbare ruimte, voor een deel op internet, en dat de Iraanse autoriteiten daarvan kennis kunnen nemen. Verzoeker heeft betoogd dat hij vanwege die activiteiten, en het bekendstaan als afvallige, bij terugkeer te vrezen heeft voor de Iraanse autoriteiten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit, geheel los van de innerlijke bekering van verzoeker, nieuw, en vloeit hieruit voort dat plaats is voor rechterlijke toetsing van het bestreden besluit op dat punt.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat blijkens het bestreden besluit, verweerder niet betwist dat verzoeker het geloof en het magazine Raahe Salib in asielzoekerscentra verspreidt, en dat hij in dit magazine staat en op internet, waar hij zijn gestelde geloofsovertuiging uitdraagt. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder aldus dat geen sprake is van een reële kans, maar van een “mere possibility” dat bij terugkeer naar het land van herkomst, in de eerste plaats, de Iraanse autoriteiten kennis zullen dragen van de inhoud van hetgeen op internet is geplaatst dan wel in voornoemd magazine en, in de tweede plaats, verzoeker hierop zal worden aangesproken, zodat van een gegronde vrees voor vervolging volgens verweerder geen sprake is.
De voorzieningenrechter deelt dit standpunt niet. Uit het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 27 augustus 2012 volgt dat de Iraanse autoriteiten ook los van in- of uitreis actief de inhoud van weblogs, facebook, hyves of twitterpagina van Iraniërs controleren. Tevens blijkt uit dit ambtsbericht dat het in Iran als moslim niet is toegestaan om van godsdienst te veranderen of het geloof op te geven. Op geloofsafval staat volgens de sharia de doodstraf. Hoewel er geen berichten zijn dat in de verslagperiode voor geloofsafval of evangelisatie de doodstraf ten uitvoer is gebracht, wordt geloofsafval blijkens de voorbeelden in het ambtsbericht wel actief bestraft met langdurige gevangenisstraf.
De voorzieningenrechter kan daarom in het midden laten of het opgelegd krijgen van de doodstraf, zonder dat een redelijke mate van zekerheid bestaat dat die straf ook daadwerkelijk ten uitvoer wordt gelegd, op zich al een inhumane behandeling en een daad van vervolging constitueert.
Verweerder heeft ter zitting desgevraagd niet kunnen aangeven hoe groot een kans op onheil moet zijn om te kwalificeren als meer dan een “mere possibility”. De beschrijving in het ambtsbericht duidt er, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in ieder geval op dat sprake is van meer dan een theoretische kans of “slechts een mogelijkheid”. Ambtsberichten plegen te gaan over reële kwesties en niet over blote mogelijkheden.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter volgt uit het vorenstaande dat verzoeker bij terugkeer naar Iran een gegronde vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden loopt. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, dan wel b, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.9 Omdat nader onderzoek niet tot een andere uitkomst zal leiden, zal de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Awb het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 van de Awb, en verweerder opdragen opnieuw op de aanvraag te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Omdat verzoeker in afwachting van dit besluit rechtmatig verblijf in Nederland heeft, zal het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen worden afgewezen.
2.10 Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht pb bepaald op € 1311,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--; wegingsfactor 1).
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 16 augustus 2012;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag dient te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1311,-- , te voldoen aan de griffier van deze rechtbank;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Banda, rechter, en door deze en mr. W. Markwat als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op 12 september 2012.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij in de hoofdzaak is beslist, kunnen partijen binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.