ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6883

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/24790
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van Chinese vreemdeling en de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 augustus 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortzetting van de maatregel van bewaring van een Chinese vreemdeling. De vreemdeling, die in 1968 is geboren en de Chinese nationaliteit heeft, had op 3 augustus 2012 een beroepschrift ingediend tegen de maatregel van bewaring die door de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling actief en volledig moet meewerken aan het verkrijgen van documenten die nodig zijn voor zijn uitzetting. De rechtbank heeft de eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) in aanmerking genomen, waaruit blijkt dat in 2011 en 2012 Chinese vreemdelingen zijn uitgezet naar China met gebruikmaking van een geldig paspoort. De rechtbank oordeelt dat, gezien de omstandigheden van het geval, de voortzetting van de maatregel van bewaring rechtmatig is. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen nieuwe feiten zijn die een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China in de weg staan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/24790
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 augustus 2012, beroep vrijheidsontnemende maatregel in de zaak tussen
[vreemdeling], V-nummer [nummer],
(gemachtigde: mr. T.W. Wong, advocaat te Rotterdam),
en
de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder
(gemachtigde: mr. E. de Jong, ambtenaar ten departemente).
Procesverloop
De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [datum] 1968 en de Chinese nationaliteit te hebben.
Op 3 augustus 2012 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 22 juni 2012 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van de enkelvoudige kamer van 17 augustus 2012.
De vreemdeling heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mr. W.L.C. Rijk, kantoorgenoot van gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. C.J. Tromp, ambtenaar ten departemente.
De rechtbank is na sluiting van de zitting tot het oordeel gekomen dat het onderzoek in deze procedure niet volledig is geweest en heeft met gebruikmaking van haar bevoegdheid ex artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het onderzoek bij beslissing van 21 augustus 2012 heropend en de zaak verwezen voor behandeling door de meervoudige kamer.
Op 24 augustus 2012 is het beroep opnieuw ter zitting behandeld.
De vreemdeling heeft zich aldaar doen vertegenwoordigen door mr. J.M. Tang, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. E. de Jong, ambtenaar ten departemente.
Overwegingen
1 De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 11 juli 2012. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2 Namens de vreemdeling is - samengevat - aangevoerd dat er sinds de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 4 mei 2012 (LJN: BW 5665) en 23 mei 2012 (LJN: BW6815) nieuwe feiten en omstandigheden zijn waardoor een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China is komen te ontvallen. De Chinese autoriteiten gaan niet langer akkoord met het gebruik van een zogenoemde EU-staat om Chinese vreemdelingen uit te zetten. In 2012 zijn tot op dit moment in het geheel geen laissez-passers (lp's) meer afgegeven, ook niet aan gedocumenteerde Chinezen. In augustus 2012 vinden geen presentaties in persoon plaats, terwijl onduidelijk is of daarna weer presentaties zullen plaatsvinden. Voorts is niet bekend of er afspraken met de Chinese autoriteiten zijn gepland met het oog op het weer op gang brengen van de uitzetting van Chinese onderdanen. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde van de vreemdeling nog verwezen naar de uitspraken van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Rotterdam, van
10 augustus 2012 (AWB 24025, LJN: BX4257) en van nevenzittingsplaats Zutphen van 23 augustus 2012 (AWB 12/25305).
3 Verweerder heeft de rechtbank schriftelijk inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland. Verweerder heeft voorts ter zitting gemotiveerd betoogd dat er nog steeds voldoende vooruitzicht op verwijdering aanwezig is.
4 De rechtbank overweegt als volgt.
De kern van het geschil is of er een redelijk vooruitzicht op verwijdering naar China bestaat. De AbRS heeft in genoemde uitspraken van 4 en 23 mei 2012 geoordeeld dat er geen grond bestaat voor het oordeel dat vooruitzicht op verwijdering naar China binnen een redelijke termijn ontbreekt. Hierbij heeft de AbRS van belang geacht dat uit de door verweerder verstrekte informatie volgt dat in 2011 en 2012 nog steeds overleg plaatsvond met de Chinese autoriteiten met betrekking tot de afgifte van lp's, dat de Chinese autoriteiten zich bereid hebben verklaard om op verzoek van vreemdelingen presentaties te houden en dat het naast het lp-traject mogelijk is gebleken om vreemdelingen gedwongen terug te laten keren naar China met gebruikmaking van een EU-staat.
Uit de beschikbare informatie begrijpt de rechtbank dat in 2011 zeven personen met gebruikmaking van een EU-staat naar China zijn teruggekeerd en dat in 2012 zes personen zijn teruggekeerd met gebruikmaking van een EU-staat. Van belang is hierbij dat deze personen beschikten over een origineel identiteitsdocument dan wel een kopie daarvan.
Voorts valt uit de beschikbare informatie af te leiden dat in de periode van 1 januari 2010 tot en met juni 2012 circa 445 lp-aanvragen bij de Chinese autoriteiten zijn ingediend.
In juni 2010 zijn zeventien lp's verstrekt, in 2011 zijn twee lp's verstrekt op basis van een kopie van een identiteitsdocument en in 2012 is tot op heden geen enkele lp afgegeven, ook niet aan vreemdelingen die beschikten over een kopie van hun paspoort dan wel een kopie van hun huwelijksakte.
Vast staat dat op 28 juni 2012 is gebleken dat de Chinese autoriteiten niet langer instemmen met de uitzetting van een vreemdeling met gebruikmaking van een EU-staat, zodat deze weg voor verweerder op dit moment niet openstaat. Verder vinden in ieder geval sinds augustus 2012 geen presentaties bij de Chinese autoriteiten meer plaats.
Naar aanleiding van de door deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, gestelde vragen met betrekking tot het overleg met de Chinese autoriteiten heeft verweerder bij brief van 17 augustus 2012 geantwoord dat in april 2012 het laatste overleg met de Chinese autoriteiten heeft plaatsgevonden, dat dat een overleg op operationeel niveau was, en dat de Chinese autoriteiten hebben aangegeven dat vanwege drukke werkzaamheden geen gelegenheid bestond voor verdere afspraken. Verweerder kan in september 2012 weer contact opnemen met de Chinese autoriteiten voor het maken van een afspraak. Doel van het voorgenomen overleg is om in samenspraak met de Chinese autoriteiten te komen tot een hervatting van het proces tot afgifte van lp's.
Ter zitting heeft verweerder geen nadere informatie kunnen verstrekken over de nog te maken afspraak voor het overleg met de Chinese autoriteiten. Een exacte datum waarop contact zal worden opgenomen met de Chinese autoriteiten is nog niet bekend. Evenmin kon verweerder aangeven op welke termijn een eventuele afspraak voor overleg daadwerkelijk zal kunnen plaatsvinden. Naar verweerder heeft gesteld zal dit overleg op operationeel niveau plaatsvinden. Desgevraagd kon verweerder niet aangeven of (ook) een overleg op een hoger (bestuurlijk of ambtelijk) niveau gepland wordt. De vraag of uitsluitend het lp-proces ter sprake zal komen of ook de mogelijkheid van het hervatten van uitzettingen met behulp van een EU-staat heeft verweerder niet kunnen beantwoorden. Ook heeft verweerder niet kunnen aangeven of en zo ja, op welke termijn, de presentaties in persoon weer hervat zullen worden.
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat, anders dan ten tijde van de behandelingen van de hoger beroepen door de AbRS die hebben geleid tot eerdergenoemde uitspraken van 4 en 23 mei 2012, de Chinese autoriteiten niet langer instemmen met verwijderingen met behulp van een EU-staat, zij een aanzienlijke periode geen afspraak tot overleg hebben willen maken over de verwijdering van Chinese vreemdelingen en er in augustus 2012 geen presentaties plaatsvinden. Naar het oordeel van de rechtbank duidt het voorgaande niet op een welwillende houding van de Chinese autoriteiten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht geen concreet aanknopingspunt oplevert dat de verwachting rechtvaardigt dat op korte termijn weer zal kunnen worden overgegaan tot verwijdering van vreemdelingen naar China met gebruikmaking van een lp of een EU-staat. Dat verweerder in september 2012 contact met de Chinese autoriteiten kan opnemen voor het maken van een afspraak tot overleg maakt dit niet anders, nu verweerder noch over het tijdstip hiervan, noch over inhoud en reikwijdte van dit eventuele overleg concrete informatie heeft kunnen verstrekken. De rechtbank passeert voorts de stelling van verweerder dat de vreemdeling eventueel met behulp van een advocaat in China aan originele documenten zou kunnen komen, zodat nog steeds zicht op uitzetting bestaat. Immers, zoals hierboven is overwogen, is gebleken dat het overleggen van andere documenten (hetzij in origineel, hetzij in kopie) dan een origineel en geldig paspoort thans niet leidt tot het verstrekken van een lp of een EU-staat. Ook de (eventuele) verkrijging van een (origineel of kopie) document anders dan een geldig en origineel paspoort, leidt derhalve bij de huidige stand van zaken niet tot een redelijk vooruitzicht op verwijdering, zodat aan de vreemdeling niet langer ter motivering van de bewaring kan worden tegengeworpen dat hij niet of in onvoldoende mate aan zijn verplichting tot medewerking voldoet, voor zover het gaat om andere documenten dan een geldig en origineel paspoort.
Uit de meergenoemde uitspraken van de AbRS van 4 mei 2012 (LJN: BW 5665) en 23 mei 2012 (LJN: BW6815) blijkt evenwel ook dat in 2011 en 2012 tot dan toe circa 35, respectievelijk circa 10 Chinese vreemdelingen zijn uitgezet naar China met gebruikmaking van een geldig paspoort. Ter zitting heeft verweerder uiteengezet dat niet kan worden uitgesloten dat de vreemdeling alsnog in het bezit blijkt te zijn van een geldig en origineel paspoort. Ervaring heeft geleerd dat het regelmatig voorkomt dat ook indien de vreemdeling reeds geruime tijd in bewaring verblijft alsnog een paspoort wordt overgelegd, aldus verweerder.
De rechtbank stelt voorop dat van de in bewaring gestelde vreemdeling volgens vaste jurisprudentie mag worden verwacht dat hij actieve en volledige medewerking verleent aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Derhalve mag van de vreemdeling worden verwacht dat hij zijn actieve en volledige medewerking verleent aan het alsnog overleggen van een geldig paspoort, nu de vreemdeling daarmee kan worden uitgezet zonder lp of EU- staat. Gelet op de relatief korte periode dat de bewaring thans voortduurt, is de rechtbank van oordeel dat verweerder vooralsnog in de gelegenheid dient te worden gesteld om te pogen de vreemdeling te bewegen actie te ondernemen teneinde te bewerkstelligen dat zijn originele paspoort in het bezit van verweerder komt.
5 Niet is gebleken van feiten en omstandigheden die meebrengen dat de voortzetting van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
6 Het beroep is derhalve ongegrond. Er is geen grond voor het toekennen van schadevergoeding.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, voorzitter, mr. A.P. Pereira Horta en
mr. G.F. van der Linden-Burgers, leden, in aanwezigheid van J.J. Brands, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2012.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.