ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6880

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/449
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid van een militair in verband met psychische klachten en de gevolgen voor bezoldiging

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 16 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een korporaal van de Koninklijke Luchtmacht en de minister van Defensie. De eiser, die als gevolg van psychische klachten niet in staat was zijn functie volledig uit te oefenen, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de minister dat zijn bezoldiging met ingang van 3 augustus 2011 tot 70% zou worden verlaagd. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht, waarbij de eiser aanvoerde dat zijn arbeidsongeschiktheid verband hield met de werkomstandigheden bij de minister. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn werkomstandigheden een buitensporig karakter hadden. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende medische adviezen en rapporten, waaronder een advies van de Bedrijfsgroep Gezondheidszorg, dat concludeerde dat er geen verband was tussen de ziekte van de eiser en de uitoefening van zijn dienst. De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had besloten om de bezoldiging van de eiser te verlagen, omdat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in de zin van de wet. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/449
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2012 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats],
(gemachtigde: mr. C. van Kins),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. T.A. Groenewoud-Kralt).
Procesverloop
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 5 december 2011.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 10 mei 2012 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. C. van Kins.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr.drs. W.B. Kooijman-Zegelaar en mr. T.A. Groenewoud-Kralt.
Overwegingen
1 De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1 Eiser, korporaal der eerste klasse bij de Koninklijke Luchtmacht, is werkzaam geweest in de functie van Hulp Luchtgevechtleiding. Eiser is uitgevallen in verband met psychische klachten.
1.2 Bij besluit van 22 juni 2011 is eiser medegedeeld dat gebleken is dat hij sinds
19 juli 2010 als gevolg van ziekte zijn functie niet of slechts gedeeltelijk kan uitoefenen. Dit arbeidsverzuim is niet veroorzaakt door een bedrijfsongeval, een dienstongeval of ziekte ten gevolge van de uitoefening van de dienst. Daarom is besloten om, op grond van artikel 17 van het Inkomstenbesluit militairen (IBM), eisers bezoldiging met ingang van 19 juli 2011 te korten of te verlagen tot 70% van zijn laatstgenoten bezoldiging.
1.3 Eiser heeft bij brief van 3 augustus 2011, op dezelfde datum per faxbericht ingediend bij verweerder, bezwaar gemaakt tegen het besluit van 22 juni 2011.
1.4 Bij ongedateerd formulier Aanvraag bijzondere medische beoordeling of advies is aan de Bedrijfsgroep Gezondheidszorg, Bijzondere Medische Beoordelingen (BMB), verzocht om medisch advies met betrekking tot de rechtmatigheid inkomenskorting tweede ziektejaar. Bij de reden aanvraag onderzoek(en) is vermeld "Namens JDV onderzoeken of er een verband is tussen zijn ziekte en de dienst".
1.4.1 Bij brief van 6 oktober 2011 heeft de commandant BMB eiser de uitslag van het 'Geneeskundig Onderzoek MAW art. 12h.4.a.'(GO) medegedeeld. Eiser voldoet aan de militaire basis medische eisen. Hij is geschikt voor alle conform rang en ervaring in aanmerking komende functies. Er zijn geen medische- of functioneringsbeperkingen.
1.4.2 Bij brief van 28 oktober 2011 heeft de commandant BMB verweerder zijn advies kenbaar gemaakt, inhoudende dat voor de ziekte of aandoening die tot arbeidsverzuim heeft geleid verband met de uitoefening van de dienst niet aannemelijk is te achten.
1.5 Bij besluit van 5 december 2011 heeft verweerder het primaire besluit van
22 juni 2011 herroepen voor wat betreft de datum waarop eiser aanspraak heeft op 70% van zijn laatstgenoten bezoldiging. Deze datum is nader vastgesteld op 3 augustus 2011. Voor het overige is het primaire besluit van 22 juni 2011 gehandhaafd. Aan eiser is een proceskostenvergoeding toegekend.
2 In geschil is of eisers arbeidsongeschiktheid verband houdt met de uitoefening van de dienst.
2.1 Eiser beantwoordt deze vraag bevestigend en heeft daartoe - samengevat - aangevoerd dat zijn arbeidsongeschiktheid te wijten is aan de arbeidsomstandigheden bij verweerder. Deze arbeidsongeschiktheid bestaat uit (overwegend) met het werk samenhangende klachten en problemen, die te classificeren zijn als een beroepsprobleem. Eiser heeft hierbij verwezen naar de brief van psychiater kolonel-arts [A] van 22 augustus 2011, opgesteld in het kader van het afronden van het diagnostisch traject. Eiser heeft verder verwezen naar de "Bijstelling beknopte probleemanalyse" van de luitenant-kolonel vliegerarts [B] van 6 september 2011, waaruit volgt dat de oorzaak van het verzuim arbeidsgerelateerde is en te maken heeft met de arbeidsomstandigheden, intra-persoonlijk en met een arbeidsconflict. In die brief is ter toelichting vermeld dat de problemen zich vooral bevinden in de arbeidsverhoudingen en -omstandigheden. Eiser voelt zich niet begrepen en niet gehoord door de leidinggevende. Afspraken worden niet nagekomen.
Volgens eiser is zijn arbeidsongeschiktheid ontstaan ten gevolge van het verrichten van werkzaamheden onder onfortuinlijke omstandigheden. Die omstandigheden bestaan uit onderbezetting waardoor sprake is van roostertechnische problemen. Hierdoor werd het verkrijgen van verlof, hoewel tijdig aangevraagd, niet of nauwelijks toegestaan. Dat vervolgens de arbeidsongeschiktheid onnodig lang duurt c.q. heeft geduurd, heeft te maken met onvoldoende begeleiding tijdens ziekte en re-integratie. Zo ontbreekt een plan van aanpak. Ten slotte heeft eiser aangevoerd dat verweerder geen op eventuele causaliteit tussen arbeidsomstandigheden en zijn klachten gerichte vraagstelling aan BMB heeft voorgelegd. Dit volgt niet uit de uitslag van het GO van 6 oktober 2011.
2.2 Verweerder beantwoordt deze vraag bevestigend en heeft ter onderbouwing van het bestreden besluit verwezen naar het advies van de commandant BMB van 28 oktober 2011.
3. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van het IBM heeft de militair die wegens ziekte verhinderd is dienst te verrichten, die verhindering twaalf maanden heeft geduurd, aanspraak op 70% van de inkomsten waarop hij aanspraak zou hebben, indien die verhindering tot dienstverrichting niet was ingetreden.
Ingevolge artikel 17, vierde lid, aanhef en onder a, van het IBM heeft de militair ook na afloop van de in het eerste lid genoemde termijn - in voorkomend geval verlengd ingevolge het tweede lid - aanspraak op de inkomsten waarop hij aanspraak zou hebben, indien die verhindering tot dienstverrichting niet was ingetreden, als de ziekte waardoor hij verhinderd is dienst te verrichten naar het oordeel van het hoofd defensieonderdeel in overwegende mate haar oorzaak vindt in de aard van de aan hem opgedragen werkzaamheden of diensten of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moeten worden verricht, en - rekening houdend met de werkzaamheden of diensten en omstandigheden - niet aan zijn schuld of onvoorzichtigheid te wijten.
4. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), ondermeer CRvB 4 mei 2006, LJN AX3244 en CRvB 28 april 2011, LJN BQ4125, geldt, waar de ziekte van psychische aard is, als eis dat de werkzaamheden van de betrokken ambtenaar of de omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht - objectief beschouwd - een buitensporig karakter hadden. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad ligt het op de weg van de ambtenaar die in aanmerking wenst te komen voor een aanvulling als hier aan de orde, om voldoende feiten aan te dragen ter onderbouwing van zijn stelling dat van dergelijke omstandigheden sprake is. Indien aan deze eis is voldaan, komt de vraag aan de orde of er tussen de werkzaamheden of werkomstandigheden en de ontstane psychische arbeidsongeschiktheid een oorzakelijk verband aanwezig is. Het antwoord op deze laatste vraag dient te worden gegeven op basis van gegevens van medische aard.
Bij uitspraak van 21 juli 2011, LJN BR4097, heeft de CRvB, anders dan in voornoemde jurisprudentie, geoordeeld dat indien de uitkomst van de eerste deelvaststelling luidt dat het werk of de werkomstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, daadwerkelijk een buitensporig karakter droegen, behoort te worden uitgegaan van een vermoeden van een (toereikend) causaal verband tussen die omstandigheden en de psychische ziekte. Dit betekent dat in deze specifieke gevallen de tweede, medische beoordeling zich kan beperken tot het al of niet aanwezig zijn van een evidente andere oorzaak voor de ziekte dan de als buitensporig te beschouwen werkomstandigheden. Ontbreekt zo'n evident andere oorzaak, dan is aanwezigheid van een causaal verband met de buitensporige werkomstandigheden voldoende aannemelijk geworden, ook al is die aanwezigheid door de beoordelend medicus niet voor de volle honderd procent bewezen verklaard.
Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB, ondermeer CRvB 28 april 2011, LJN BQ3470, is de kern van de in de jurisprudentie bedoelde objectivering ter zake van de werkomstandigheden gelegen in het loslaten van de subjectieve beleving van de betrokken werknemer.
5.1 De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder, gelet op het formulier Aanvraag bijzondere medische beoordeling of advies, zoals vermeld in overweging 1.4, BMB heeft verzocht om de vraag of sprake is van een dienstverbandaandoening te beantwoorden. Bij brief van 28 oktober 2011 heeft de commandant BMB deze vraag ontkennend beantwoord. Dat dit niet is vermeld in de brief van de commandant BMB van 6 oktober 2011 aan eiser, doet hier niet aan af. Het had bovendien op de weg van eiser gelegen om, zo hij het niet eens was met de brief van 6 oktober 2011 of een nadere toelichting wenste, binnen zes weken na dagtekening van deze brief zijn bedenkingen kenbaar te maken en het aan die brief ten grondslag liggende medische rapport op te vragen. Niet gebleken is dat eiser dit heeft gedaan.
5.2 Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat zijn werkomstandigheden een buitensporig karakter hadden en is daar ook anderszins onvoldoende van gebleken. Uit de brief van [A] van 22 augustus 2011 blijkt dat eiser heeft verteld dat sprake is van een verstoorde relatie tussen hem en zijn kader. [A] concludeert dat eiser performaal op hoog begaafd blijkt te functioneren, waardoor er mogelijk sprake is van een mismatch tussen zijn mogelijkheden en de uitdagingen die zijn werk hem bieden. De vermelding dat sprake is van (overwegend) met het werk samenhangende klachten en problemen, die te classificeren zijn als een beroepsprobleem, is niet onderbouwd. Uit deze vermelding volgt niet dat sprake is van werkomstandigheden met een buitensporig karakter.
In de brief van [B] van 6 september 2011 is als oorzaak van het verzuim aangekruist: "arbeidsomstandigheden", "arbeidsconflict" en "intra-persoonlijk". Ter toelichting is vermeld dat de problemen zich vooral in de arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden bevinden. Eiser voelt zich niet begrepen en niet gehoord door de werkgever (leidinggevende). Afspraken worden niet nagekomen. De rechtbank overweegt dat ook uit deze brief niet volgt dat sprake is van werkomstandigheden met een buitensporig karakter, nu niet is onderbouwd waaruit die als zodanig te kwalificeren werkomstandigheden hebben bestaan.
Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat de werkdruk hoog was en dat daardoor verlofaanvragen bijna niet werden gehonoreerd afschriften van enkele e-mailberichten overgelegd. Uit deze e-mailberichten blijkt dat in 2008 drie verzoeken van eiser om vakantieverlof zijn afgewezen. In 2009 zijn eveneens drie verzoeken om vakantieverlof afgewezen. Ten slotte blijkt uit het e-mailbericht van 5 juli 2010 dat sprake is van roostertechnische problemen in de eerste week van juli 2010. De rechtbank overweegt dat de werkdruk mogelijk hoog is geweest door roosterproblemen, doch niet is gebleken dat sprake is geweest van buitensporig hoge werkdruk. Dat door deze situatie niet altijd verlof kon worden genoten op het gewenste moment, maakt niet dat sprake is van
werkomstandigheden met een buitensporig karakter. De overgelegde e-mailberichten bieden geen aanknopingspunten voor de conclusie dat verlofaanvragen structureel werden afgewezen. Bovendien heeft eiser ter zitting verklaard dat hij wel verlof heeft genoten, maar te weinig. Eiser heeft echter niet aangetoond dat hij niet het minimum aantal verlofdagen waar hij recht op had heeft kunnen opnemen.
Eiser heeft voorts gesteld, maar niet aannemelijk gemaakt, dat hij door zijn leidinggevende veelvuldig werd gebeld tijdens ziekte en onder druk werd gezet. Het had voor de hand gelegen dat eiser, als deze omstandigheden zich hadden voorgedaan, zich tot de bedrijfsarts zou hebben gewend. Hiervan is niet gebleken.
5.3 Nu volgens het voorgaande geen sprake was van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst in de daaraan volgens vast rechtspraak vereiste zin, houdt het besluit van verweerder om de bezoldiging van eiser met ingang van 3 augustus 2011 tot 70% te verlagen in rechte stand.
6 Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.G. van Roest, rechter, in aanwezigheid van
A.J. Faasse - van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 augustus 2012.
griffier de rechter is verhinderd te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.