ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6854

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/3992
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van het PTSS Protocol bij militair invaliditeitspensioen en verergerend dienstverband

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor een militair invaliditeitspensioen. Eiser, een beroepsmilitair, had in 1992-1993 gediend in Bosnië en diende in 2008 een verzoek in voor een invaliditeitspensioen vanwege psychische klachten die hij aan zijn militaire dienst toeschreef. Na een geneeskundig onderzoek werd vastgesteld dat er geen ziekte of gebrek was, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren van eiser tegen het PTSS Protocol ten onrechte niet-ontvankelijk waren verklaard, aangezien zijn bezwaar zich richtte tegen het besluit van 22 juli 2009 en niet tegen het protocol zelf. De rechtbank concludeerde dat het PTSS Protocol alleen mag worden toegepast bij de diagnose PTSS en niet bij andere psychische aandoeningen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de kosten van rechtsbijstand aan eiser moesten worden vergoed. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de conclusie dat er geen verergerend dienstverband was, en dat de diagnose van eiser niet zorgvuldig was behandeld. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in verband met de behandeling van het beroep zijn gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/3992
uitspraak van de meervoudige kamer van 22 augustus 2012 in de zaak tussen
[eiser], wonende te [plaats],
(gemachtigde: mr. M. Smid),
en
de minister van Defensie, verweerder
(gemachtigde: mr. M.H.J. Geldof van Doorn).
Procesverloop
Bij besluit van 22 juli 2009 heeft verweerder eisers aanvraag om een militair invaliditeitspensioen afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 27 juli 2009 bezwaar gemaakt. Bij brief van 1 februari 2010 zijn de gronden van het bezwaar aangevuld. Bij brief van 23 maart 2010 zijn de gronden van het bezwaar bij wijze van "collectief bezwaar" nader aangevuld.
Bij besluit van 24 maart 2011 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het collectief bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 4 mei 2011 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 11 juli 2011 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 26 januari 2012 door de enkelvoudige kamer van deze rechtbank ter zitting behandeld, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder zich heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer. De meervoudige kamer heeft het beroep op 11 juli 2012 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1.1. Eiser is als beroepsmilitair in de periode van 7 november 1992 tot 29 maart 1993 uitgezonden geweest naar Bosnië in het kader van de United Nations Protection Force (UNPROFOR). Hij was in Bosnië werkzaam als [functie].
1.2. Naar aanleiding van een door eiser op 10 oktober 2008 ingediend verzoek om toekenning van een militair invaliditeitspensioen is na een militair geneeskundig onderzoek (MGO) op 14 juli 2009 een rapport uitgebracht. De conclusie van het MGO, op basis van de anamnese en informatie van de behandelaars, luidt dat eiser psychische klachten gerelateerd aan de militaire dienst naar voren heeft gebracht, maar dat uit het onderzoek geen ziekte of gebrek is gebleken, zodat een nadere beschouwing omtrent dienstverband achterwege blijft.
1.3. Bij besluit van 22 juli 2009 is eisers aanvraag om een militair invaliditeitspensioen afgewezen, omdat geen ziekte of gebrek kon worden vastgesteld.
1.4. In bezwaar heeft eiser een rapportage van 26 juni 2009 van psychiater
[A] overgelegd. [A] komt tot de conclusie dat eiser lijdt aan een PTSS en een dysthyme stoornis, dat deze psychische aandoeningen zijn veroorzaakt door de uitoefening van de militaire dienst en dat de mate van invaliditeit met dienstverband 22% bedraagt. Daarin zijn de vastgestelde arbeidsgerelateerde beperkingen nog niet verdisconteerd.
1.5. De (bezwaar)verzekeringsarts heeft een expertise door psychiater-psychoanalyticus [B] aangevraagd, die eiser op 8 en 23 maart 2010 heeft onderzocht en die tevens aanvullende informatie bij eisers behandelaars heeft opgevraagd. In zijn rapportage van 30 mei 2010 stelt [B] dat de informatie die eiser in de loop der tijd verstrekt heeft inconsistent is en twijfels oproept omtrent de betrouwbaarheid. Er zijn geen aanwijzingen dat het gebruik van middelen gezien moet worden als een vorm van automedicatie voor traumatische klachten of dat eisers werkzaamheden in negatieve zin beïnvloed zijn geweest door traumatische ervaringen als gevolg van de uitzending. Eiser vertoont antisociale en narcistische trekken. Volgens [B] zijn er geen aanwijzingen dat de uitzending als oorzaak gezien moet worden van eisers persoonlijkheidsproblematiek, respectievelijk dat deze daardoor verergerd is. De ernst van de traumatische ervaringen van eiser tijdens zijn uitzending is zeer beperkt. Mogelijk heeft eiser na terugkeer enige tijd traumagerelateerde klachten gehad, maar de ernst en de duur daarvan is onduidelijk. De psychische klachten en problemen kunnen geduid worden als een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag. Het is mogelijk dat eiser daarnaast enkele traumatische klachten heeft, maar deze zijn van mindere betekenis. Er werden geen aanwijzingen gevonden dat sprake is van een dysthyme stoornis.
[B] stelt als diagnose een chronische aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag, lichamelijke mishandeling van een volwassene, narcistische en antisociale trekken, problemen binnen de primaire steungroep, werkproblemen, financiële problemen en problemen met justitie. Volgens [B] is voor geen van de gestelde diagnoses etiologische verband met de militaire dienst aannemelijk.
Door de verzekeringsarts wordt vervolgens vastgesteld dat wel sprake is van een psychische aandoening maar dat geen sprake is van dienstverband.
1.6. Na de hoorzitting op 23 september 2010 is door de Pompestichting, waar eiser tot 23 november 2010 onder behandeling was, nog nadere informatie verstrekt.
De verzekeringsarts heeft hierin geen aanleiding gezien om zijn eerder ingenomen standpunt te herzien.
1.7. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser van 27 juli 2009 ongegrond verklaard en het bezwaar van eiser van 23 maart 2010 niet-ontvankelijk verklaard.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat er op grond van PTSS en een dysthyme stoornis een militair invaliditeitspensioen berekend naar een percentage van 42% dient te worden toegekend met ingang van 10 oktober 2007.
Eiser heeft hiertoe in beroep aangevoerd dat de diagnose PTSS en dysthyme stoornis overtuigend is vastgesteld. Deze diagnose blijkt uit alle inlichtingen van de behandelaars en uit het onderzoek van [A]. Eiser meent dat de rapportage van [B] dusdanig onzorgvuldig is dat zijn conclusie geen stand kan houden. De stelling dat sprake is van een aanpassingsstoornis en persoonlijkheidsproblematiek is niet, althans niet op zorgvuldige wijze, gemotiveerd. Dat voor de vastgestelde aanpassingsstoornis geen dienstverband wordt aangenomen is eveneens ondeugdelijk gemotiveerd. Geen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat de (vermeende) persoonlijkheidstrekken door de inwerking van trauma's in militaire dienst zich hebben ontwikkeld tot een aanpassingsstoornis. Met betrekking tot de stelling dat eiser inconsistente uitspraken doet is niet de vereiste zorgvuldigheid betracht. Nu geen van de rapportages eiser voor correctie zijn voorgelegd, kan hem niet worden verweten dat in de rapportages inconsistenties voorkomen.
Eiser stelt zich ten aanzien van het bezwaar van 23 maart 2010 op het standpunt dat een verklaring van niet-ontvankelijkheid niet is gerechtvaardigd nu bezwaar is gemaakt tegen een beschikking en niet tegen het PTSS Protocol.
3. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1. Eiser heeft terecht aangevoerd dat verweerder de bezwaren van eiser voor zover deze zijn gericht tegen het PTSS Protocol ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eisers bezwaar richtte zich immers tegen het besluit van 22 juli 2009 en niet tegen het PTTS Protocol. In dat kader mag eiser ook bezwaargronden richten tegen de regelgeving, niet zijnde een wet in formele zin, waarop het besluit van 22 juli 2009 is gebaseerd. Daaraan doet niet af dat de toetsing van de regelgeving waarop het besluit is gebaseerd, de zogenoemde exceptieve toetsing, een beperkt karakter heeft. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 5 januari 2012, LJN: BV1546), dient bij deze toetsing voorop te worden gesteld dat het bij het tot stand brengen van algemeen verbindende voorschriften in beginsel aan de materiële wetgever is voorbehouden om alle betrokken belangen af te wegen. Het resultaat daarvan moet in beginsel worden gerespecteerd. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien aan de inhoud of wijze van totstandkoming van dat algemeen verbindend voorschrift zodanige ernstige feilen kleven, dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten.
4.2. Het betoog van eiser slaagt derhalve. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De rechtbank dient vervolgens te bezien of er aanleiding bestaat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of uit oogpunt van finale geschillenbeslechting zelf in de zaak te voorzien.
4.3. Eiser heeft in beroep verwezen naar de gronden D, E, en G van het collectief bezwaar.
4.4. Onder D van het collectief bezwaar is aangevoerd dat onder het protocol vaker dan voorheen geen militair invaliditeitspensioen wordt toegekend, omdat er geen trauma en/of geen traumatische aandoening wordt aanvaard.
De rechtbank overweegt dat, zo dit al het geval zou zijn,-hetgeen in het collectief bezwaar niet cijfermatig is onderbouwd- hierin geen grond is gelegen te oordelen dat aan het PTSS Protocol zodanige ernstige feilen kleven dat dit protocol niet mag worden gebruikt. Het PTTS Protocol is door verweerder aangewezen ter nadere invulling van de WPC-schaal, omdat de WPC-schaal op het punt van PTSS beoordelingen te kort schiet en aanvulling behoeft. Daarom is een commissie van deskundigen ingesteld om het proces van psychische invaliditeitsbeoordelingen meer inzichtelijk en meer toetsbaar te maken. Uit het advies van deze commissie is het PTSS Protocol voortgekomen. Verweerder mocht - voornoemde terughoudende toets in aanmerking genomen - op grond van die doelstellingen het gebruik van het PTSS Protocol als nadere invulling van de WPC-schaal bij invaliditeitsbeoordelingen waarbij sprake is van PTSS voorschrijven. Het betoog van eiser faalt derhalve.
4.5. Onder G van het collectief bezwaar is aangevoerd dat in de uitvoering een aantal uitgangspunten van het PTTS Protocol niet wordt gevolgd.
De wijze van uitvoering van het PTTS Protocol biedt geen grondslag om te oordelen dat aan de inhoud van het Protocol zodanige feilen kleven dat verweerder het hanteren van dit protocol niet mocht voorschrijven. Het betoog faalt.
4.6.1. Onder E heeft eiser aangevoerd dat aan het begrip verergerend dienstverband in het PTSS Protocol een te beperkte betekenis wordt gegeven.
4.6.2. Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen worden aanvullende aanspraken op militair pensioen bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit of overlijden van de beroepsmilitair, de pensioenaanspraken voor de dienstplichtige of reservist en hun nagelaten betrekkingen, alsmede de grondslag voor het verstrekken van de met die invaliditeit samenhangende bijzondere leef- en werkvoorzieningen, vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
4.6.3. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het op artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen steunende Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (Stb. 2001, 140, hierna verder te noemen: Besluit AO/IV) heeft de beroepsmilitair bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld uit hoofde van zijn ontslag uit de militaire betrekking waarin die invaliditeit is ontstaan recht op een invaliditeitspensioen.
4.6.4. Artikel 19, tweede lid onder 1e, van het Besluit AO/IV bepaalt dat indien de aan het pensioenrecht ten grondslag liggende verwonding, ziekten of gebreken voor 1 januari 1998 zijn ontstaan, de vraag naar het verband met de militaire dienst uitsluitend wordt beantwoord naar hetgeen daarvoor geldt op de peildatum.
Ingevolge het eerste lid van artikel 19 van het Besluit wordt verstaan onder peildatum: de dag voorafgaande aan de dag met ingang waarvan de Algemene militaire pensioenwet (AMP) is ingetrokken.
4.6.5. De AMP is ingetrokken met ingang van 1 juni 2000.
4.6.6 Op de hiervoor genoemde peildatum gold artikel 74 van de Wet overheidspersoneel onder de werknemersverzekeringen (Wet OOW).
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat artikel E11 van de AMP, zoals dit artikel luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van aanvang van fase 1 van de Wet OOW van toepassing blijft voor de vaststelling van invaliditeit met dienstverband van verwondingen, ziekten of gebreken die het gevolg zijn van een gebeurtenis welke plaatsvond op een voor die datum gelegen tijdstip.
4.6.7. Fase 1 van de Wet OOW is op 31 december 1997 in werking getreden.
4.6.8. Artikel E11, eerste lid, van de AMP, zoals dit artikel luidde vóór de wijziging op 1 januari 1998, bepaalt dat, voor de toepassing van dit hoofdstuk, onder invaliditeit met dienstverband wordt verstaan een invaliditeit ten gevolge van:
a. verwonding, ziekte of gebreken, welke zijn ontstaan door de uitoefening van de militaire dienst,
b. ziekten of gebreken, welke het gevolg zijn van verrichtingen of vermoeienissen aan de uitoefening van de militaire dienst verbonden, of van bijzondere omstandigheden, welke zich bij de uitoefening van die dienst hebben voorgedaan, dan wel tot uiting zijn gekomen onder overwegende invloed van die verrichtingen, vermoeienissen of bijzondere omstandigheden,
c. ziekten of gebreken, welke zijn ontstaan, tot uiting gekomen of verergerd mede door de inwerking van bijzondere zeer nadelige invloeden, waaraan de militair in verband met de uitoefening van de militaire dienst blootgesteld is geweest, mits die invaliditeit ten minste 10 percent bedraagt.
4.6.9. In het PTSS Protocol, van toepassing op aanvragen gedaan na 1 juli 2008, is op pagina 20 vermeld: "Bij PTSS en andere psychische aandoeningen zijn vaak predisponerende en/of luxerende factoren en/of herstelbelemmerende factoren aanwezig. De Gezondheidsraad stelt dat voor PTSS het multicausale verklaringsmodel geldt (zie protocol angststoornissen 2007). Als dat zo is en tevens is vastgesteld dat de PTSS in overwegende mate door dienst is veroorzaakt, dan spreekt men van een verergerend dienstverband."
Onderaan pagina 20 is onder het hoofd "Regels dienstverband en causaliteit bij PTSS met co-morbiditeit" vermeld:
"Allereerst geldt bovenstaande voorwaarde: Alleen toerekening als de traumatische gebeurtenis wordt geacht in overwegende mate een rol te hebben gespeeld bij het ontstaan van de co-morbiditeit."
De in het PTTS Protocol gebruikte terminologie "in overwegende mate" kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden begrepen dan "meer dan 50%".
4.6.10. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in zijn uitspraak van 29 april 1987, LJN: AK2965 onder meer het volgende overwogen. Daarbij moet onder de Wet worden verstaan de in die zaak van toepassing zijnde Pensioenwet voor de landmacht 1922.
"Naar luidt van artikel 2, eerste lid ten tweede onder c, van de Wet wordt (ook) recht op pensioen verkregen ter zake van ziekten of gebreken die voor een deel hun oorsprong vinden in omstandigheden, die met de uitoefening van de dienst niet in verband staan, of in de vroegere lichaams- of zielstoestand van de militair, wanneer die ziekten of gebreken zijn ontstaan, tot uiting gekomen of verergerd, mede door inwerking van bijzondere zeer nadelige invloeden, waaraan de belanghebbende in verband met de uitoefening van de dienst is blootgesteld geweest.
Aangaande de vraag of de psychische ziekten of gebreken van gedaagde in zodanig verergerend verband met de uitoefening van de militaire dienst staan, overweegt de Raad het volgende.
Eiser pleegt op dit stuk een maatstaf te hanteren, bij welke verergerend verband aanwezig wordt geacht indien de ziekten of gebreken zijn ontstaan, tot uiting gekomen of verergerd onder overwegende invloed (gekwantificeerd met: voor tenminste 50%) van de uitoefening van de militaire dienst. Eiser ziet voor het aanleggen van deze maatstaf steun gelegen in jurisprudentie van de Raad.
De Raad is in zijn huidige samenstelling evenwel van oordeel dat die maatstaf inhoudelijk te ver afstaat van hetgeen de gever van de Wet bij de regeling van het verergerend verband voor ogen heeft gestaan. Uitgaande van de Memorie van Toelichting bij het Ontwerp-Pensioenwet voor de landmacht (Tweede Kamer der Staten-Generaal, zitting 1919-1920 - 494, nr. 3, pp. 2 tot en met 4) wordt aan het voorschrift van artikel 2, eerste lid ten tweede onder c, van de Wet het meest recht gedaan, wanneer verergerend verband wordt aanvaard reeds indien de uitoefening van de militaire dienst een duidelijk aanwezige factor blijkt te zijn (geweest) bij het ontstaan, tot uiting komen of verergeren van de in een concreet geval spelende ziekten of gebreken."
en voorts:
"De Raad is van opvatting dat de ratio van het bepaalde in artikel 2, eerste lid ten tweede onder c, van de Wet niet meebrengt dat in dezen de totale psychische invaliditeit met pensioen dient te worden vergolden.
In een geval als het onderhavige moet in dit kader met name buiten beschouwing gelaten worden de invaliditeit, welke is toe te schrijven aan van buiten komende oorzaken die zich voordoen na de uitoefening van de militaire dienst en die ook bij een op generlei wijze gelaedeerde persoon invaliditeit zouden teweegbrengen."
4.6.11. Niet is gebleken dat de wetgever met de latere inwerkingtreding van de AMP en de Kaderwet militaire pensioenen een andere interpretatie van het begrip verergerend dienstverband voor ogen heeft gestaan. Derhalve moet worden geconcludeerd dat in het PTSS Protocol aan het begrip "verergerend dienstverband" een uitleg wordt gegeven die in strijd is met het in deze zaak nog toepasselijke artikel E11, eerste lid, van de AMP en het op de Kaderwet militaire pensioenen steunende artikel 2, derde lid, van het Besluit AO/IV.
Het betoog van eiser slaagt. Reeds hierom bestaat er geen aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten. De rechtbank zal in het hierna volgende de overige beroepsgronden van eiser bespreken.
4.7.1. Ten aanzien van de beroepsgrond dat de diagnose PTSS en een dysthyme stoornis overtuigend zijn vastgesteld en dat verweerder ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat sprake is van een aanpassingsstoornis en van persoonlijkheidsproblematiek overweegt de rechtbank als volgt. In het PTSS Protocol is op pagina 25 vermeld dat bij psychiatrische klachten en stoornissen de informatie uit de curatieve sector als uitgangspunt geldt. De rechtbank stelt vast dat zich in het dossier informatie bevindt van de behandelende sector die erop wijst dat eiser lijdt aan PTSS en een dystyme stoornis. Deze informatie is afkomstig van de behandelaren van eiser bij de Militaire geneeskundige gezondheidszorg (MGGZ), [C], majoor psycholoog en [D], kapitein gezondheidszorg psycholoog, mede onderschreven door het hoofd van het regionaal centrum Noordoost van de MGGZ, [E], luitenant-kolonel klinisch psycholoog/psychotherapeut, en voorts van [F], psycholoog bij de Pompestichting en de huisarts. Voorts komt de door eiser ingeschakelde psychiater [A] tot dezelfde conclusie.
4.7.2. De rechtbank is van oordeel dat het door verweerder en de verzekeringsarts gevolgde advies van [B] dat eiser lijdt aan een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag, mede gelet op het feit dat de informatie uit de behandelende sector in een andere richting wijst, onvoldoende draagkrachtig is onderbouwd. Deze conclusie van [B] steunt op één zin uit de van de behandelaren van de MGGZ verkregen informatie, neergelegd in een brief van 17 december 2008, te weten dat eiser in zijn jeugd al prikkelbaar en impulsief was waardoor hij betrokken was bij vechtpartijen. In de rest van het rapport van [B] wordt dit niet onderschreven. Dat geldt evenzeer voor het rapport van 14 juni 2009; in dat rapport wordt op pagina 5 opgemerkt onder het kopje "voor MD" dat de neonatale ontwikkeling, opvoeding en puberteit zonder problemen zijn verlopen, en dat er geen bijzondere trauma's, ziekten of operaties voor de militaire dienst zijn geweest. Daarbij neemt de rechtbank voorts in aanmerking dat de bewuste zin in de desbetreffende brief van de behandelaren van 17 december 2008 niet is onderbouwd en dat de behandelaren in diezelfde brief de diagnose dystyme stoornis, PTSS en stoornis in de impulsbeheersing n.a.o. stellen. Voorts heeft eiser consequent betwist dat hij heeft beweerd in zijn jeugd prikkelbaar, impulsief en betrokken bij vechtpartijen te zijn geweest en heeft hij ter zitting gesteld dat dit ten onrechte in de brief van de behandelaren terecht is gekomen, omdat dit gedrag pas na de uitzending is ontstaan. Het betoog van eiser aangaande de gestelde diagnose door verweerder slaagt in zoverre.
4.7.3 Voorts is de rechtbank met eiser van oordeel dat - zo er al sprake is van een aanpassingsstoornis en persoonlijkheidsproblematiek - het door verweerder aangenomen ontbreken van (verergerend) dienstverband ter zake van deze door verweerder geconstateerde aanpassingsstoornis en persoonlijkheidsproblematiek onvoldoende draagkrachtig is gemotiveerd. Hierbij geldt allereerst dat, zoals hierboven reeds is overwogen, verweerder een onjuist criterium heeft gehanteerd ter beoordeling van de vraag of sprake is van verergerend dienstverband. In de tweede plaats geldt dat in het rapport van [B] weliswaar wordt gesteld dat er geen aanwijzingen zijn dat de uitzending als oorzaak gezien moet worden van eisers persoonlijkheidsproblematiek respectievelijk dat deze daardoor is verergerd, maar is deze stelling in het rapport niet of nauwelijks nader onderbouwd. Ook dit betoog van eiser slaagt derhalve.
4.8.1. Verweerder heeft in zijn in beroep overgelegde reactie op het "collectief bezwaar" vermeld: "Ofschoon de tekst van het PTSS Protocol dit niet impliceert, worden ook de dienstverbandvraag en de vaststelling van de mate van invaliditeit uit hoofde van andere diagnoses betreffende psychische invaliditeit aan de hand van het PTSS Protocol beantwoord respectievelijk beoordeeld. Ook voor andere psychische aandoeningen dan PTSS kan dus, uiteraard voor zover aan de daartoe in het PTSS Protcol gestelde voorwaarden is voldaan, dienstverband worden aanvaard. Voor andere psychische aandoeningen wordt dienstverband derhalve niet op voorhand afgewezen."
Eiser verzet zich tegen toepassing van het PTSS-protocol, indien tot de conclusie zou worden gekomen dat hij lijdt aan een andere psychische aandoening dan PTSS. Hij stelt dat zonder een nadere toetsing door medisch deskundigen niet zonder meer kan worden aangenomen dat het PTSS Protocol ook kan worden toegepast bij andere psychische aandoeningen en dat het onzorgvuldig is dat verweerder zonder die nadere toetsing aanneemt dat het PTTS Protocol ook bij andere psychische aandoeningen kan worden toegepast.
4.8.2. Op 1 juli 2008 is de op artikel 2, zesde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen en op artikel 13, tweede lid, van het Besluit procedure geneeskundig onderzoek steunende ministeriële regeling van 27 juni 2008, Afdeling Pensioenen, Sociale Zekerheid en Zorg, nr. P/2008011730 (hierna: Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen) in werking getreden.
Ingevolge artikel 1 van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen, zoals dat ten tijde van belang luidde en voor zover thans van belang, worden bij de vaststelling van de mate van invaliditeit met dienstverband als bedoeld in de bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen ter nadere invulling van de WPC-schaal de volgende protocollen gehanteerd:
a. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen (WIA/IP Protocol), gevoegd als bijlage 1;
b. het protocol voor de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, dienstverband en invaliditeit bij militairen met een posttraumatische stress stoornis (PTSS Protocol), gevoegd als bijlage 2;
c. (...).
4.8.3. De rechtbank is van oordeel dat het PTSS Protocol alleen mag worden toegepast bij de diagnose PTSS en niet bij andere psychische aandoeningen. Immers het PTSS Protocol ziet zowel blijkens zijn benaming als blijkens het voorwoord specifiek op militairen met een posttraumatische stressstoornis. Uit artikel 1 van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen volgt dat het PTSS Protocol wordt gehanteerd ter nadere invulling van de WPC-schaal, doch daaruit kan niet worden afgeleid dat het PTSS Protocol ook kan worden gehanteerd ter nadere invulling van de WPC-schaal bij andere psychische aandoeningen dan PTSS. Het betoog van eiser slaagt in zoverre.
4.9. Eiser heeft in beroep tenslotte aangevoerd dat, nu hij zijn werk heeft moeten staken door de psychische klachten en deze arbeidsgerelateerde beperkingen verband houden met de dienst, naast het door [A] vastgestelde invaliditeitspercentage van 22%, rekening dient te worden gehouden met een invaliditeit van 20% voor deze arbeidsgerelateerde beperkingen.
De rechtbank oordeelt dat volgens vaste jurisprudentie onder invaliditeit dient te worden verstaan: de in een percentage uit te drukken mate van lichamelijke en/of geestelijke tekortkomingen en beperkingen die de betrokkene in vergelijking met een geheel valide persoon van gelijke leeftijd in het dagelijks leven in het algemeen ondervindt. Deze lichamelijke en/of geestelijke tekortkomingen (beperkingen) kunnen er toe leiden dat de betrokkene zijn werkzaamheden waarmee hij zijn inkomen verwerft niet meer kan uitoefenen. Het verlies van het vermogen om inkomsten uit arbeid te verwerven is derhalve geen zelfstandige factor bij het bepalen van de mate van invaliditeit, maar is als een symptoom daarvan in die beperkingen verdisconteerd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de CRvB van 24 september 2009, LJN: BJ8766. Het betoog faalt.
4.10. De rechtbank ziet in hetgeen hierboven is overwogen aanleiding verweerder op te dragen een nieuw medisch onderzoek door een onafhankelijk psychiater te laten verrichten en op basis van de uitkomsten daarvan een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen dienen daarbij de volgende uitgangspunten in acht te worden genomen.
Onderzocht dient te worden of
a) sprake is van PTSS aan de hand van het PTSS Protocol dan wel van een andere psychische aandoening;
b) zo er sprake is van PTSS, of sprake is van dienstverband of verergerend dienstverband aan de hand het criterium "duidelijke factor" en voor het overige aan de hand van het PTSS Protocol,
c) zo er sprake is van PTSS, wat de mate van invaliditeit is volgens het PTSS-protocol, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat bij een verergerend dienstverband (zie pag. 20 van het PTSS Protocol) alle op dat moment bestaande beperkingen, veroorzaakt door de PTSS en de predispositie, worden verdisconteerd in een invaliditeitspercentage, maar niet de invaliditeit welke is toe te schrijven aan van buiten komende oorzaken die zich voordoen na de uitoefening van de militaire dienst en die ook bij een op generlei wijze gelaedeerde persoon invaliditeit zouden teweegbrengen.
d) zo er sprake is van een andere psychische aandoening: of sprake is van dienstverband of verergerend dienstverband niet aan de hand van het PTTS Protocol (ook hier geldt derhalve bij het verergerend diens verband het criterium "duidelijke factor" en niet "in overwegende mate" of "meer dan 50%");
e) zo er sprake is van een andere psychische aandoening: wat de mate van invaliditeit is, niet aan de hand van het PTSS Protocol, waarbij in aanmerking dient te worden genomen dat (zie pag. 20 van het PTSS Protocol) bij een verergerend dienstverband alle op dat moment bestaande beperkingen, veroorzaakt door de PTSS en de predispositie, worden verdisconteerd in een invaliditeitspercentage, maar niet de invaliditeit welke is toe te schrijven aan van buiten komende oorzaken die zich voordoen na de uitoefening van de militaire dienst en die ook bijeen op generlei wijze gelaedeerde persoon invaliditeit zouden teweegbrengen.
Bij de nieuw te nemen beslissing op bezwaar dient verweerder tevens te besluiten over de vergoeding van de kosten die eiser in verband met het maken van bezwaar heeft moeten maken, waarbij ook de in beroep overgelegde declaraties van de door eiser ingeschakelde deskundige [A], die immers betrekking hebben op de bezwaarfase, dienen te worden betrokken.
4.11. De rechtbank zal verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de door eiser in verband met de behandeling van dit beroep gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.092,50, voor de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te weten € 437,- voor het beroepschrift, € 437,- voor het verschijnen ter zitting en € 218,50 voor het verschijnen ter nadere zitting (factor 0,5) bij een zaak van gemiddeld gewicht, alsmede € 63,96 (2 x € 31,98) aan reiskosten. De reiskosten van de gemachtigde zijn begrepen in voormelde kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en komen daarnaast niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 24 maart 2011;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 41,--, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 1.156,46, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, voorzitter, mr. A.H. Bergman, lid, en
B. Dedden, generaal-majoor b.d., militair lid, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2012.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.