ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6702

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/21032
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging inreisverbod wegens gebrek aan zorgvuldigheid in besluitvorming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 augustus 2012 uitspraak gedaan in een vreemdelingenzaak betreffende een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar. De eiser, een ongedocumenteerde vreemdeling, had beroep ingesteld tegen het besluit van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De rechtbank oordeelde dat het inreisverbod niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid. Eiser had voldoende tijd en gelegenheid gehad om bijzondere omstandigheden aan te voeren die aanleiding zouden geven om het inreisverbod te verkorten of achterwege te laten, maar zijn gemachtigde weigerde dit principieel te doen. De rechtbank stelde vast dat dit voor rekening en risico van eiser kwam, maar oordeelde dat de Minister niet had voldaan aan de zorgvuldigheidseisen bij het opleggen van het inreisverbod. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover het inreisverbod was opgelegd, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte in stand blijven. De rechtbank veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 874 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de besluitvorming bij het opleggen van inreisverboden en de verplichting van de vreemdeling om bijzondere omstandigheden aan te voeren.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 12/21032, V-nummer: [nummer],
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in het geding tussen
[eiser], eiser,
gemachtigde: mr. F.A. Broersma, advocaat te 's-Gravenhage,
en
de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, verweerder,
gemachtigde: mr. M.D. Gunster, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 17 juni 2012 heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 29 juni 2012 beroep ingesteld.
De zaak is op 1 augustus 2012 ter zitting behandeld. Beide partijen zijn verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 61, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) dient de vreemdeling die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 bepaalde termijn.
Ingevolge artikel 62, tweede lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, kan Onze Minister bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien:
a. een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken;
b. (...);
c. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid.
Ingevolge artikel 62a, eerste lid, van de Vw 2000, voor zover hier van belang, stelt Onze Minister de vreemdeling, niet zijnde gemeenschapsonderdaan, die niet of niet langer rechtmatig verblijf heeft, schriftelijk in kennis van de verplichting Nederland uit eigen beweging te verlaten en van de termijn waarbinnen hij aan die verplichting moet voldoen.
Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 vaardigt Onze Minister een inreisverbod uit tegen de vreemdeling, die geen gemeenschapsonderdaan is, op wie artikel 64 niet van toepassing is en die Nederland onmiddellijk moet verlaten ingevolge artikel 62, tweede lid.
Ingevolge artikel 66a, achtste lid, van de Vw 2000 kan Onze Minister, in afwijking van het eerste lid, om humanitaire of andere redenen afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
2.1.2. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) kan een risico als bedoeld in artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 worden aangenomen indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000 op de vreemdeling van toepassing zijn.
Ingevolge artikel 6.5a, eerste lid, van het Vb 2000 bedraagt de duur van het inreisverbod ten hoogste twee jaren.
2.2. De gronden van beroep
Eiser kan zich niet verenigen met het terugkeerbesluit en het inreisverbod en voert ter vernietiging daarvan, samengevat, het volgende aan.
Ten onrechte werpt verweerder aan eiser tegen dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, nu eiser is binnengekomen met een toeristenvisum. Ten onrechte heeft verweerder eiser geen termijn voor vrijwillig vertrek gegund. Voorts is het voor eiser onmogelijk om onmiddellijk te vertrekken nu hij in vreemdelingenbewaring is gesteld. Daarnaast is eiser een ongedocumenteerde Chinees die met geen mogelijkheid vrijwillig kan terugkeren naar China, omdat hij geen reisdocument heeft of kan verkrijgen. De Chinese autoriteiten verwijderen de persoonsgegevens van burgers die langere tijd in het buitenland verblijven. Eiser bestaat voor de Chinese autoriteiten dan ook niet meer. Eiser kan niet verweten worden dat de Chinese autoriteiten een dergelijk beleid voeren. Het is onrechtvaardig dat eiser strafbaar is terwijl hij niet kan worden uitgezet. Een terugkeerbesluit is zinledig als feitelijk niet tot terugkeer kan worden overgegaan.
Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat eiser had moeten worden geïnformeerd over het feit dat hij bijzondere omstandigheden kan aanvoeren op grond waarvan het inreisverbod verkort kan worden of achterwege kan worden gelaten. Een dergelijk gebrek kan niet achteraf hersteld worden. De gemachtigde van eiser heeft daarom principieel geweigerd te reageren op verweerders brief van 19 juli 2012.
2.3. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd waaruit volgt dat hij de Europese Unie binnen een termijn van nul dagen moet verlaten. Dit besluit omvat tevens een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Niet gebleken is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het inreisverbod achterwege dient te worden gelaten of de termijn daarvan dient te worden verkort.
Blijkens het bestreden besluit acht verweerder de volgende in artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000 genoemde omstandigheden op eiser van toepassing.
- Eiser is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnengekomen en heeft zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken.
- Eiser heeft zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 gehouden.
- Eiser heeft eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij heeft daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg gegeven.
- Eiser werkt niet dan wel niet voldoende mee aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit.
- Eiser heeft zich zonder noodzaak ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten.
- Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats.
- Eiser beschikt niet over voldoende middelen van bestaan.
- Eiser vormt een gevaar voor de openbare orde.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder naar voren gebracht dat pas ter zitting een beroepsgrond tegen het inreisverbod is aangevoerd, wat in strijd is met de goede procesorde. Niet valt in te zien waarom deze beroepsgrond niet eerder naar voren had kunnen worden gebracht. Als de rechtbank van oordeel is dat de beroepsgrond tegen het inreisverbod moet worden meegenomen, stelt verweerder zich op het standpunt dat sprake is van een zorgvuldigheidsgebrek. Nu eiser ook in beroep en zelfs ter zitting geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd, hoewel hij daartoe bij brief van 19 juli 2012 expliciet in de gelegenheid is gesteld door verweerder, verzoekt verweerder de rechtbank te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
2.4. Het oordeel van de rechtbank
2.4.1. De beroepsgrond dat eiser ten onrechte geen termijn voor vrijwillig vertrek is gegund faalt. Verweerder heeft aan het bestreden besluit mede ten grondslag gelegd dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, wat eiser niet betwist. Gelet hierop was verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 bevoegd te bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten. Voorts kan verweerder een termijn voor vrijwillig vertrek op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 onthouden indien een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het Vb 2000 kan een dergelijk risico worden aangenomen indien feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb 2000 op de vreemdeling van toepassing zijn. Verweerder heeft aan het bestreden besluit voldoende feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd om aan te nemen dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij op een toeristenvisum is binnengekomen en evenmin dat hij Nederland niet kan verlaten. Dat hij daartoe niet in staat is zolang hij in vreemdelingenbewaring verblijft, doet niet af aan verweerders bevoegdheid om te bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten.
2.4.2. De beroepsgrond dat het niet aangaat het verblijf van eiser in Nederland strafbaar te stellen terwijl hij Nederland niet kan verlaten faalt omdat eiser dit laatste niet aannemelijk heeft gemaakt. In de bewaringsprocedure is geoordeeld dat zicht op uitzetting van eiser naar China binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Evenmin heeft eiser aantoonbare pogingen gedaan om zelfstandig uit Nederland te vertrekken.
2.4.3. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de eerst ter zitting naar voren gebrachte beroepsgrond tegen het inreisverbod laat is ingebracht en eerder naar voren had kunnen worden gebracht. Nu de gemachtigde van verweerder ter zitting in staat is gebleken hier inhoudelijk op te reageren, ziet de rechtbank onvoldoende reden om deze beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser voorafgaand aan het opleggen van het inreisverbod niet is meegedeeld dat het inreisverbod verkort kan worden of achterwege kan worden gelaten indien sprake is van bijzondere omstandigheden en dat het aan eiser is om deze omstandigheden naar voren te brengen. Verweerder heeft het inreisverbod dan ook niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Gelet hierop is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) voor zover daarbij aan eiser een inreisverbod is opgelegd.
2.4.4. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven en overweegt daartoe het volgende.
In meerdere uitspraken van 15 juni 2012 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de vreemdeling voorafgaand aan het opleggen van een inreisverbod moet worden meegedeeld dat dit verbod verkort kan worden of achterwege kan worden gelaten indien sprake is van bijzondere omstandigheden en dat het aan de vreemdeling is om dergelijke omstandigheden naar voren te brengen. Uit deze uitspraken, die de rechtbank volgt, vloeit niet alleen voort dat verweerder het aan eiser opgelegde inreisverbod niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft voorbereid, maar ook dat het aan eiser is om bijzondere omstandigheden als hiervoor bedoeld naar voren te brengen. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd verklaard dat eiser inmiddels voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad om dit te doen. De gemachtigde van eiser weigert echter bijzondere omstandigheden naar voren te brengen en te reageren op verweerders brief van 19 juli 2012, omdat hij van mening is dat het zorgvuldigheidsgebrek in de besluitvorming niet achteraf kan worden hersteld. De rechtbank is dit met eisers gemachtigde eens en gaat dan ook over tot (gedeeltelijke) vernietiging van het bestreden besluit. Dit neemt echter niet weg dat verweerder vasthoudt aan het opgelegde inreisverbod en dat het uit een oogpunt van finale geschilbeslechting in de rede ligt om binnen het kader van de onderhavige beroepsprocedure te bezien of dat verbod inhoudelijk bezien rechtmatig is. Dat de gemachtigde van eiser weigert hieraan mee te werken, niet heeft gereageerd op verweerders brief van 19 juli 2012 en ook ter zitting van de rechtbank desgevraagd heeft geweigerd bijzondere omstandigheden naar voren te brengen, komt voor rekening en risico van eiser. Verweerder wijst er terecht op dat eiser, hoewel hij daarvoor inmiddels voldoende tijd en gelegenheid heeft gehad, geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht, zodat verweerder kan vasthouden aan het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
2.4.5. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 874 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.4.6. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 874 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan eiser.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. N. Jansen, griffier, ondertekend.