ECLI:NL:RBSGR:2012:BX6699
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Opheffing ongewenstverklaring en de toepassing van de Terugkeerrichtlijn in vreemdelingenzaken
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 september 2012 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit bezittende man, was op 27 november 2000 door de staatssecretaris van Justitie ongewenst verklaard en had Nederland sindsdien niet verlaten. Eiser had meerdere verzoeken ingediend om de ongewenstverklaring op te heffen, maar deze waren telkens afgewezen. In het bestreden besluit van 23 december 2011 verklaarde de minister het bezwaar van eiser ongegrond, omdat hij niet voldeed aan de voorwaarden voor opheffing van de ongewenstverklaring, met name omdat hij niet aantoonbaar tien jaar buiten Nederland had verbleven en herhaaldelijk was veroordeeld wegens illegaliteit.
Eiser stelde in beroep dat de ongewenstverklaring van rechtswege was geëindigd door de Terugkeerrichtlijn, die de duur van het inreisverbod beperkt tot vijf jaar en de voorwaarde dat de vreemdeling Nederland feitelijk moet hebben verlaten, niet meer van toepassing zou zijn. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 68 van de Vreemdelingenwet 2000 de ongewenstverklaring kan worden opgeheven indien de vreemdeling tien jaar onafgebroken buiten Nederland heeft verbleven. De rechtbank oordeelde dat de Terugkeerrichtlijn geen overgangsrechtelijke bepalingen bevat die de rechtsgevolgen van de eerdere ongewenstverklaring ongedaan maken.
De rechtbank concludeerde dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag lagen aan de ongewenstverklaring nog steeds relevant zijn en dat de minister zijn bevoegdheid tot ongewenstverklaring niet opnieuw kan toepassen in de huidige situatie. Aangezien eiser niet uit Nederland is vertrokken, kon niet worden vastgesteld dat de maximale duur van het inreisverbod was overschreden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen grond voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op 6 september 2012 van het afschrift op de hoogte gesteld.